ECLI:NL:RBZWB:2023:6275

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
C/02/402405 / FA RK 22-4635
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Meyboom
  • J. Hurkmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding geregistreerd partnerschap en verdeling beperkte gemeenschap van goederen met betrekking tot woning en inboedel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ontbinding van een geregistreerd partnerschap tussen een vrouw en een man, die op 15 februari 2021 in de gemeente [plaats01] zijn aangegaan. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Czarnota, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.L. Küppers-van Duivenbooden, hebben beiden verzocht om ontbinding van het partnerschap, waarbij zij stelden dat het partnerschap duurzaam ontwricht was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontwrichting niet is betwist en heeft de verzoeken tot ontbinding toegewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen, die bestond uit de goederen en schulden die voor en tijdens het partnerschap zijn verkregen. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen om de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen beoordeeld, waaronder de woning, inboedelgoederen, motorscooters en bankrekeningen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw de woning in beginsel moet kunnen behouden, mits zij in staat is om de hypothecaire lening te financieren en de man kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.

De rechtbank heeft ook de waardestijging van de woning in overweging genomen, waarbij is vastgesteld dat de waardestijging die vóór het partnerschap heeft plaatsgevonden aan de vrouw toekomt. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om een gebruiksvergoeding afgewezen, omdat de vrouw alle lasten van de woning voldoet en er geen ruimte is voor een vergoeding gezien de verwachte verdeling op korte termijn. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. Meyboom, in tegenwoordigheid van griffier mr. Hurkmans.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/402405 / FA RK 22-4635
Uitspraakdatum: 29 juni 2023
beschikking betreffende ontbinding geregistreerd partnerschap met nevenvoorzieningen
in de zaak van
[de vrouw01],
wonende te [woonplaats] , gemeente [plaats01] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Czarnota,
voormalig advocaat mr. N.P.C.C. Langenberg,
en
[de man01],
wonende te [woonplaats] , gemeente [plaats01] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J.L. Küppers-van Duivenbooden.
1. Het verloop van het geding
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 17 oktober 2022 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de vrouw;
- het op 9 december 2022 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen van de man;
- het op 14 februari 2023 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek tevens houdende aanvullende verzoeken met bijlagen van de vrouw;
- het op 14 maart 2023 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek met bijlagen van de man;
- de brief van mr. Czarnota van 11 mei 2023 met bijlagen;
- het formulier ‘Verdelen en verrekenen’ van mr. Czarnota van 11 mei 2023.
1.2. De zaak is besproken op de mondelinge behandeling van 26 mei 2023. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen. Zij werden bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

Zoals blijkt uit de stellingen en ingediende stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen zijn op 15 februari 2021 in de gemeente [plaats01] een geregistreerd partnerschap aangegaan zonder het maken van partnerschapsvoorwaarden;
- zij hebben de Nederlandse nationaliteit;
- hun partnerschap is duurzaam ontwricht.

3.De verzoeken

De vrouw verzoekt, samengevat:
- ontbinding van het geregistreerd partnerschap;
- bepaling van de wijze van verdeling van de beperkte gemeenschap, zoals omschreven in punt 3 tot en met 19 van haar processtuk van 14 februari 2023.
De man verzoekt, samengevat:
- ontbinding van het geregistreerd partnerschap;
- vaststelling van de wijze van verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen op de wijze als in overweging 2 tot en met 17 van dit verzoekschrift is verzocht.

4.De beoordeling

Ontbinding van het geregistreerd partnerschap
4.1.
Partijen verzoeken beiden om hun geregistreerd partnerschap te ontbinden. Zij stellen allebei dat hun geregistreerd partnerschap duurzaam is ontwricht.
4.2.
De rechtbank overweegt dat de gestelde duurzame ontwrichting niet is betwist. De rechtbank wijst de verzoeken tot ontbinding over en weer als op de wet gegrond en niet weersproken toe.
Vaststelling verdeling gemeenschappelijke goederen
4.3.
Beide partijen hebben over en weer verzoeken gedaan betreffende de verdeling van de gemeenschappelijke goederen.
4.4.
Partijen zijn met elkaar een geregistreerd partnerschap aangegaan in beperkte gemeenschap van goederen. De beperkte gemeenschap bestaat uit de goederen en schulden die voor het geregistreerd partnerschap al gemeenschappelijk waren en uit de goederen die tijdens het geregistreerd partnerschap zijn verkregen dan wel schulden die tijdens het geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, voor zover niet betrekking hebbend op goederen die buiten de wettelijke beperkte gemeenschap vallen. Bij de verdeling van deze beperkte gemeenschap moet als uitgangspunt worden aangenomen dat partijen in gelijke mate delen in de goederen van de gemeenschap, terwijl ieder de schulden van de gemeenschap voor de helft moet dragen.
4.5.
De beperkte gemeenschap van goederen is op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontbonden op de datum waarop het verzoekschrift tot ontbinding is ingediend bij de rechtbank, te weten 17 oktober 2022. Die datum is ook bepalend voor de omvang en samenstelling van de beperkte gemeenschap.
De peildatum voor de waardering van de bestanddelen van de beperkte gemeenschap is in beginsel de datum waarop de feitelijke verdeling plaatsvindt, tenzij partijen anders overeenkomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aangehouden. Van deze peildata zal hierna ook worden uitgegaan, tenzij daarvan ambtshalve of op verzoek van partijen uitdrukkelijk wordt afgeweken.
4.6.
Partijen hebben gesteld dat op de peildatum de navolgende bestanddelen tot de beperkte gemeenschap behoren:
a. het chalet op [recreatiepark01] te [plaats02] ;
b. de woning aan de [adres01] te [woonplaats] ;
c. de op de woning gevestigde hypotheek bij Rabobank (met [nummer01] );
d. de inboedelgoederen/motorscooters;
e. de saldi op diverse bankrekeningen;
f. de schuld bij [bedrijf01] B.V.
Partijen zijn het op de mondelinge behandeling er over eens gebleken dat de beide eenmanszaken van partijen niet tot de beperkte gemeenschap behoren en daarom niet in de verdeling hoeven te worden betrokken. De rechtbank wijst de over en weer gedane verzoeken daaromtrent af.
Daarnaast heeft de man nog aangevoerd dat de vrouw aan hem een gebruiksvergoeding moet betalen. De vrouw heeft voorwaardelijk verzocht om een door de man aan haar te betalen gebruiksvergoeding vast te stellen. Deze verzoeken zullen worden besproken onder g.
a. het chalet op [recreatiepark01] te [plaats02]
4.7.
Tussen partijen is in geschil of het chalet tot de beperkte gemeenschap behoort. De vrouw stelt dat partijen gezamenlijk eigenaar zijn van het chalet en dat de waarde van het chalet bij helfte moet worden verdeeld. Ter onderbouwing verwijst zij onder andere naar de als productie 3 ingediende ‘Koopovereenkomst STACARAVAN’. Op deze overeenkomst staan de namen van beide partijen vermeld en de overeenkomst is door beiden ondertekend. Ook in de door de vrouw overgelegde Whatsapp-berichten tussen partijen wordt gesproken over ‘ons chalet’.
4.8.
De man stelt dat hij eigenaar is van het chalet. Ter onderbouwing voert hij aan dat hij het chalet heeft betaald en het chalet aan hem is geleverd. Het is nooit de bedoeling geweest om de koopovereenkomst op beider namen te zetten. De vrouw heeft dit zonder zijn instemming gedaan. De tenaamstelling van de koopovereenkomst is volgens de man overigens niet relevant voor de beoordeling of het chalet in de beperkte gemeenschap valt. Hij heeft immers meer dan 50% van de aankoopprijs van het chalet betaald uit eigen vermogen. Dit leidt ertoe dat het chalet in ieder geval buiten de beperkte gemeenschap valt.
4.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit proceseconomisch oogpunt ziet de rechtbank aanleiding om het standpunt van de man dat hij meer dan 50% van de aankoopprijs uit eigen vermogen heeft voldaan eerst te beoordelen. Op grond van artikel 1:95 lid 1 BW blijft een goed buiten de gemeenschap indien de tegenprestatie bij het verkrijgen van dit goed voor meer dan de helft ten laste is gekomen van het privé vermogen van een van de echtgenoten. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op geregistreerd partners. Vast staat dat het chalet voor € 20.000,= is gekocht. Verder is tussen partijen niet in geschil dat de man € 19.000,= heeft betaald van deze aankoopprijs met privévermogen. Het geld waarmee de man het chalet betaalde, was namelijk afkomstig uit de verkoop van zijn voormalige woning aan de [adres02] in [plaats03] . Uit het voorgaande volgt dat de man voor meer dan de helft de aankoopprijs van het chalet heeft betaald, zodat het chalet buiten de beperkte gemeenschap valt en niet voor verdeling in aanmerking komt. De rechtbank wijst de over en weer gedane verzoeken op dit punt af.
4.10.
De vrouw stelt dat zij een vergoedingsrecht heeft van € 10.000,=, omdat zij met privévermogen ter grootte van dit bedrag verbouwingskosten van het chalet heeft betaald. De man betwist dat de vrouw verbouwingskosten heeft betaald. Volgens de man heeft hij de volledige kosten van de verbouwing van het chalet voldaan. Voor het geval het chalet tot de te verdelen beperkte gemeenschap behoort stelt de man ook een vergoedingsrecht te hebben.
4.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de betwisting door de man heeft de vrouw onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om aan haar stelplicht te voldoen. De vrouw heeft de door haar gestelde verbouwingskosten en de betaling daarvan uit haar privévermogen niet inzichtelijk gemaakt. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw dan ook af. Voor wat betreft het vergoedingsrecht van de man oordeelt de rechtbank dat dit geen verdere beoordeling behoeft nu het chalet niet tot de te verdelen beperkte gemeenschap behoort. De rechtbank wijst het verzoek van de man af.
b. en c. de woning en daarbij behorende bestanddelen
4.12.
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw de gelegenheid moet krijgen om haar mogelijkheden om de woning aan haar toe te laten delen te onderzoeken. De rechtbank zal de woning dan ook in beginsel toedelen aan de vrouw, onder de voorwaarde dat de man kan worden ontslagen uit de hoofdelijkheid van de op de woning rustende hypothecaire geldlening.
4.13.
Verder zal de rechtbank bepalen dat partijen in gezamenlijk overleg een makelaar kiezen die de taxatie gaat verrichten. De vrouw zal hiervoor binnen twee weken na de datum van deze beschikking de namen van drie NVM-makelaars aan de man noemen. Vervolgens mag de man uit deze drie makelaars kiezen welke makelaar uiteindelijk de taxatie zal gaan verrichten. Partijen geven binnen een week na de keuze van de man van de makelaar ieder afzonderlijk opdracht tot taxatie aan deze makelaar. Bij de taxatie zijn ofwel beide partijen ofwel geen van beiden aanwezig. Verder is de taxatie bindend en dienen de kosten hiervan door partijen bij helfte te worden gedragen.
4.14.
Na het uitbrengen van het taxatierapport wordt aan de vrouw een termijn gegund van twee maanden om te onderzoeken of zij in staat is de woning te financieren, zodat de woning aan haar kan worden toegedeeld, met de man de helft van de overwaarde kan afrekenen en de man kan doen laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. De vrouw wordt vanaf het moment dat gebleken is dat zij de overdracht van de woning kan financieren een termijn van één maand gegund om de overdracht van de woning bij de notaris te realiseren.
4.15.
Over de wijze waarop de overwaarde moet worden berekend verschillen partijen van mening. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de woning voorafgaand aan het geregistreerd partnerschap op haar kosten is opgeknapt. Hierdoor is de woning in waarde gestegen en deze waardestijging moet buiten beschouwing blijven. Bovendien heeft zij in 2015 de koopovereenkomst met de gemeente [plaats04] gesloten, waardoor op het moment van overdracht in 2021 al een overwaarde was gerealiseerd.
4.16.
De man stelt dat er geen reden is om af te wijken van het uitgangspunt dat de overwaarde in zijn geheel bij helfte wordt gedeeld. Hij betwist dat de vrouw op haar kosten verbouwingen heeft verricht en dat deze geleid hebben tot een waardestijging van de woning. Ook de man heeft investeringen gedaan in de woning en zich altijd op het standpunt gesteld hiervoor geen compensatie te willen krijgen.
4.17.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat de vrouw op 22 september 2015 een koopovereenkomst met de gemeente [plaats01] heeft gesloten. In deze koopovereenkomst is opgenomen dat de woning voor een bedrag van € 155.000,= aan de vrouw wordt verkocht. Op het moment van sluiten van deze koopovereenkomst had zij nog geen relatie met de man. Vervolgens is de woning pas in maart 2021 geleverd, aan beide partijen. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat uit de taxatie voor het verkrijgen van financiering in 2021 blijkt dat de waarde van de woning op dat moment € 225.000,= bedroeg. Deze waardestijging heeft zich met name gerealiseerd in de periode dat partijen nog geen relatie hadden. Dit leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat op grond van de redelijkheid en billijkheid de gerealiseerde waardestijging in de periode van 20 september 2015 (ondertekening overeenkomst) en datum overdracht aan partijen (maart 2021) aan de vrouw toekomt. Dit betreft een bedrag van € 70.000,= (€ 225.000,= -/- € 155.000,=). De overwaarde van de gezamenlijke woning moet na aftrek van dit bedrag door partijen bij helfte worden verdeeld.
4.18.
Voor het geval de waarde van de woning wordt getaxeerd op een bedrag dat de vrouw binnen de hiervoor gestelde termijn niet kan financieren omdat het ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid niet gerealiseerd kan worden, moet de woning zo spoedig mogelijk verkocht en geleverd worden aan een derde. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen alsdan hun spoedige medewerking zullen verlenen aan het gehele verkooptraject. Partijen wordt hierbij in overweging gegeven om dezelfde makelaar de verkoopopdracht te geven als degene die de hierboven genoemde waardebepaling heeft verricht.
d. de inboedelgoederen/motorscooters
4.19.
De vrouw geeft aan dat zij hoopt dat de verdeling van de inboedel in onderling overleg kan worden geregeld. Zij stelt dat in ieder geval de inboedel in het chalet aan haar toebehoort.
4.20.
Op de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven dat er een aantal inboedelgoederen zijn uitgewisseld, maar dat hij in ieder geval nog de tinnen roos met de as van zijn moeder en een bordje wil ontvangen.
4.21.
Ter zitting heeft de rechtbank met partijen stil gestaan bij de verdeling van de inboedel en de in dat kader over en weer ingediende verzoeken. De rechtbank heeft met partijen geconstateerd dat op basis van de nu beschikbare informatie geen beslissing kan worden genomen op de voorliggende verzoeken. Het is onduidelijk gebleven wat de omvang van de inboedel was op de peildatum, wie welke inboedelgoederen onder zich heeft en wie welke inboedelgoederen aan zich toebedeeld wenst te zien. De rechtbank overweegt dat het aan partijen is om samen (met hun advocaten) overleg te voeren over de verdeling van de inboedelgoederen en te komen tot een oplossing. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw toegezegd dat zij zal zoeken naar de tinnen roos met de as van de moeder van de man en het bordje. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw deze toezegging gestand zal doen. De rechtbank wijst de over en weer gedane verzoeken betreffende de inboedelgoederen voor het overige af.
4.22.
Ten aanzien van de motorscooters overweegt de rechtbank als volgt. Uit de ingediende stukken blijkt dat de vrouw voorafgaand aan het geregistreerd partnerschap, te weten 30 juli 2022, de motorscooter Yamaha x-max 250 voor een bedrag van € 2.000,= heeft gekocht. De man heeft dit niet betwist. Deze motorscooter valt daarmee buiten de gemeenschap en wordt niet in de verdeling betrokken.
4.23.
Voor wat betreft de motorscooter die in gebruik was bij de man stelt hij zich op het standpunt dat hij deze inmiddels heeft verkocht voor € 100,=. Volgens de man was de motorscooter kapot en leverde deze niet meer op. De vrouw betwist dat de man de motorscooter voor een bedrag van € 100,= heeft verkocht. De man heeft zijn stelling volgens haar niet onderbouwd.
4.24.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat de motorscooter die in gebruik was bij de man voor een bedrag van € 1.000.= is gekocht tijdens het geregistreerd partnerschap. De motorscooter behoort daarmee tot de beperkte gemeenschap en de waarde daarvan moet bij helfte worden verdeeld. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de motorscooter in maart/april 2022 is gekocht. De rechtbank is van oordeel dat kan worden aangenomen dat de waarde van de motorscooter tot aan de peildatum van 17 oktober 2022 (om en nabij zes maanden later) niet aanzienlijk in waarde is gedaald. Verder betrekt de rechtbank in haar beoordeling dat de man zijn stelling dat de motorscooter kapot zou zijn en is verkocht voor € 100,= niet met stukken heeft onderbouwd. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de motorscooter aan de man toedeelt onder betaling van de helft van de waarde aan de vrouw, te weten een bedrag van € 500,=.
e. saldi op diverse bankrekeningen
4.25.
Tussen partijen staat vast dat zij op de peildatum in het bezit waren van de volgende bankrekeningen:
I. een Rabobank betaalrekening ten name van de vrouw, met rekeningnummer
[iban_nummer01] ;
II. een Rabobank betaalrekening ten name van [naam01] , met rekeningnummer
[iban_nummer02] ;
III. een ING Bank betaalrekening ten name van Solide Schilderwerken, met rekeningnummer [iban_nummer03] ;
IV. een Rabobank betaalrekening ten name van de man, met rekeningnummer
[iban_nummer04] ;
V. een Rabobank betaalrekening ten name van de man, met rekeningnummer
[iban_nummer05] .
4.26.
Partijen zijn het erover eens dat de rekeningen eindigend op [nummer03] en [nummer04] (hiervoor onder I. en II. genoemd) door de vrouw op haar naam zullen worden voortgezet en dat de rekeningen eindigend op [nummer05] , [nummer06] en [nummer07] (hiervoor onder III., IV. en V.) door de man zullen worden voortgezet. Partijen zijn het erover eens dat de op de peildatum aanwezige saldi bij helfte tussen partijen moeten worden verdeeld. Indien en voor zover de rekening eindigend op . [nummer05] voor de peildatum al zou zijn opgeheven, zoals door de man ter zitting betoogd, moet de man aan de vrouw stukken ter onderbouwing daarvan laten zien. In dat geval blijft verdeling van het saldo van deze rekening achterwege.
f. schuld bij [bedrijf01]
4.27.
Tussen partijen is niet in geschil dat de schuld bij [bedrijf01] een gezamenlijke schuld betreft en dat de onderlinge draagplicht bij helfte is. Verder zijn partijen het erover eens dat de man de schuld volledig zal voldoen en dat de vrouw aan de man de helft van dit bedrag zal voldoen. De rechtbank overweegt dat de man pas recht op regres heeft op het moment en voor zover hij meer dan zijn aandeel in het volledige bedrag heeft betaald.
4.28.
Hetgeen partijen verdeeld houdt is of de bijkomende kosten ook door partijen bij helfte moeten worden gedragen. Uit het als productie 6 overgelegde e-mailbericht van deurwaarderskantoor [bedrijf02] B.V. volgt dat de bijkomende kosten op
24 november 2022 € 1.028,79 (rente en incassokosten) bedroegen. De rechtbank is van oordeel dat partijen ook ten aanzien van deze kosten ieder voor de helft draagplichtig zijn. Hiertoe overweegt de rechtbank dat partijen op de mondelinge behandeling hebben verklaard dat zij indertijd in samenspraak de schuld aflosten. Op een bepaald moment heeft de vrouw aangegeven dat de man de aflossingen in het vervolg zelf moest regelen. Dit betreft niet een gezamenlijke afspraak waarmee de man heeft ingestemd. De aflossing van de schuld bleef een gezamenlijke verantwoordelijkheid van partijen. De rechtbank wijst het verzoek van de man toe dat partijen beiden de helft van de bijkomende kosten moeten voldoen.
g. gebruiksvergoeding
4.29.
De man verzoekt een passende gebruiksvergoeding vast te stellen vanaf de datum van indiening van dit verzoekschrift dan wel vanaf de datum van de beschikking. Hij stelt dat op grond van de wet en jurisprudentie een grond bestaat dat de vrouw een gebruiksvergoeding aan hem moet betalen voor de periode dat zij met uitsluiting van de man in de woning woont.
4.30.
De vrouw voert verweer. Zij stelt dat het verzoek van de man te onbepaald is. Ook vindt de vrouw het verzoek onredelijk, omdat zij alle lasten van de woning voldoet. Voor het geval een door haar te betalen gebruiksvergoeding wordt vastgesteld, verzoekt zij een door de man te betalen gebruiksvergoeding vast te stellen voor het gebruik van het chalet.
4.31.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:81 BW zijn partijen, zolang het geregistreerd partnerschap voortduurt, elkaar verplicht het nodige te verschaffen. Hiermee wordt ook bedoeld het verschaffen van onderdak. Dit maakt dat op basis van artikel 1:165 BW geen gebruiksvergoeding kan worden vastgesteld, omdat dit artikel pas aan de orde is na inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. Verder oordeelt de rechtbank dat door de man geen omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan artikel 3:169 BW zou moeten prevaleren boven de verplichting van artikel 1:81 BW. In deze beoordeling betrekt de rechtbank ook dat de vrouw de gezamenlijke woning bewoont en alle lasten van deze woning voldoet. Verder is de verwachting, gelet op de wijze van verdeling, dat op korte termijn verdeling van de woning zal plaatsvinden. Dit maakt dat er ook geen ruimte bestaat voor een gebruiksvergoeding vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De rechtbank wijst het verzoek van de man af. Nu het verzoek van de man wordt afgewezen, wordt niet toegekomen aan de beoordeling van het voorwaardelijke verzoek van de vrouw.
Proceskosten
4.32.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
spreekt uit de ontbinding van het geregistreerd partnerschap tussen partijen, op 15 februari 2021 in de gemeente [plaats01] geregistreerd;
gelast, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen en de onderlinge draagplicht van de gezamenlijke schulden op de wijze zoals vermeld in de rechtsoverwegingen 4.5. tot en met 4.31.;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Meyboom, en, in tegenwoordigheid van mr. Hurkmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.