ECLI:NL:RBZWB:2023:6284

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
10266108 CV EXPL 23-24 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van werkzaamheden door eiser aan gedaagde in het kader van uitbestede klussen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiser H.O.D.N. [bedrijf eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagde V.H.O.D.N. [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] voor betaling van verrichte werkzaamheden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde opdracht heeft gegeven aan eiser om werkzaamheden te verrichten bij klanten van gedaagde. Eiser heeft deze werkzaamheden uitbesteed aan derden, maar gedaagde heeft geweigerd te betalen voor de geleverde diensten. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde gehouden is om de facturen voor de uitgevoerde werkzaamheden te betalen, omdat er geen bewijs is dat eiser in gebreke is gebleven. De vordering van eiser, die bestaat uit een restfactuur voor werk in Nieuwegein en arbeids- en materiaalkosten voor werk in Breda, wordt toegewezen. De kantonrechter wijst ook buitengerechtelijke incassokosten toe, maar niet in volle omvang. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 6.060,27, vermeerderd met rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10266108 \ CV EXPL 23-24
Vonnis van 6 september 2023
in de zaak van
[eiser] H.O.D.N. [bedrijf eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. D. van Rein werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp,
tegen
[gedaagde] V.H.O.D.N. [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 februari 2023;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 4 juli 2023.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[gedaagde] en [eiser] hebben beiden een klusbedrijf en werken voornamelijk bij particulieren thuis. Zij hebben elkaar leren kennen toen zij bij een gezamenlijke klant elkaars werk zagen.
2.2
[gedaagde] heeft [eiser] benaderd om bij twee van zijn klanten werkzaamheden te verrichten. Eén klant in Nieuwegein en één klant in Breda.
2.3
In Nieuwegein betrof het stucwerk dat [eiser] in opdracht van [gedaagde] deed. Dat was onderdeel van een grotere klus die [gedaagde] voor die klant zou uitvoeren. Voor het werk in Nieuwegein heeft [gedaagde] aan [eiser] een voorschot van € 3.000,- betaald.
2.4
[eiser] heeft het werk in Nieuwegein uitbesteed aan [naam 1] . Rond 23 maart 2022 is [naam 1] begonnen met de werkzaamheden in Nieuwegein. [gedaagde] werd die periode ziek en was om die reden zelf niet bij die klant aan het werk.
2.5
Het stucwerk dat in opdracht van [gedaagde] bij de klant in Nieuwegein is uitgevoerd, is rond 5 april 2022 afgerond. Op 5 april 2022 stuurt die klant het volgende WhatsApp bericht aan [gedaagde] :
‘Hoi,
Aller eerst beterschap!
[naam 1] en zijn vriend gaan vandaag muren van de slaapkamer en gang schuren en voor strijken om morgen te beginnen met verven. [naam 1] geeft aan dat hij de trapgat en gang niet kan verven als de trap nog geschuurd moet worden. Zo te horen zijn ze bereid om zelf ook de trap te schuren en verven. Kan jij dat ook aan hen uitbesteden? Dan gaan ze vandaag ook gelijk de trap schuren. Wil je hem aub hierover bellen?’
2.6
Het werk bij de klant van [gedaagde] in Breda heeft [eiser] uitbesteed aan [naam 2] . Op 28 maart 2022 is er één dag bij die klant gewerkt. De werkzaamheden bestonden uit het verlagen en stuken van een plafond. Op 28 maart 2022 is een metalen constructie aangebracht voor het maken van het verlaagd plafond.
2.7
Na het aanbrengen van de metalen constructie, heeft een ander bedrijf werkzaamheden in de woning van de klant in Breda verricht. Deze werkzaamheden bestonden uit het slopen van enkele muren.
2.8
Op 14 april 2022 schrijft [gedaagde] in een WhatsApp bericht aan [eiser] :
‘(…) Die steiger ligt daar nog steeds. En je hebt de sleutel nog niet terug gebracht. Als je dat had gedaan kon je gelijk je steiger meenemen.’

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 6.533,36, vermeerderd met de wettelijke handels rente over € 5.865,10 vanaf 19 oktober 2022 tot aan de dag dat alles is betaald, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
Het bedrag van € 6.533,36 is als volgt samengesteld:
restfactuur voor het werk in Nieuwegein € 3.965,10
factuur voor het werk in Breda € 1.900,-
(bestaande uit: € 740,- arbeidskosten, € 709,44 materiaalkosten en € 450,- steiger)
buitengerechtelijke incassokosten exclusief btw € 668,26
3.2
[eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. [eiser] heeft in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden verricht bij klanten van [gedaagde] . [gedaagde] is gehouden de daarvoor in rekening gebrachte kosten te betalen. [eiser] heeft het werk uitbesteed aan [naam 1] en [naam 2] . Die heeft hij op zijn beurt ook moeten betalen.
De metalen constructie die op 28 maart 2022 in Breda is aangebracht, is gesloopt. Het bedrijf dat later nog enkele muren in de woning kwam slopen, heeft ook de aangebrachte metalen constructie gesloopt. Alle gebruikte materialen zijn verloren gegaan. Toen [eiser] aan [gedaagde] vroeg hoe dit opgelost ging worden, reageerde [gedaagde] eerst niet. Daarna gaf [gedaagde] aan dat [eiser] niets meer hoefde te doen. [gedaagde] is gehouden de arbeidskosten en materiaalkosten te betalen.
Voor het uitvoeren van de werkzaamheden in Breda heeft [eiser] een steiger geplaatst. [eiser] heeft meerdere malen aan [gedaagde] gevraagd de steiger terug te geven. [gedaagde] heeft dat geweigerd. [gedaagde] is gehouden de kosten van de steiger aan [eiser] te vergoeden.
3.3
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4
[gedaagde] heeft als verweer het volgende naar voren gebracht. Het werk in Nieuwegein is nooit door [eiser] aan [gedaagde] opgeleverd. [eiser] heeft rechtstreeks aan de klant opgeleverd. [gedaagde] heeft ook nooit voor dat werk van de klant betaald gekregen. [eiser] heeft gezorgd dat hij rechtstreeks opdrachten en werk van de klant heeft gekregen. Er is daar een spelletje gespeeld waardoor [gedaagde] zijn klant is verloren. Het klopt dat [gedaagde] ziek was toen aan het stucwerk werd begonnen. Op het moment dat [gedaagde] beter was, heeft hij telefonisch contact opgenomen met de klant in Nieuwegein om te vragen wanneer hij weer verder kon. Er werd aangegeven dat hij niet meer hoefde te komen en zij verder gingen met [eiser] . Daarna kreeg hij een emailbericht van de klant met allemaal onwaarheden en was duidelijk dat hij de opdracht kwijt was. Dit was zo rond 7 of 6 april 2022.
Wat betreft het werk in Breda is het niet zo dat het andere bedrijf de gehele metalen constructie heeft gesloopt. Er waren alleen wat studs verwijderd. In een paar uurtjes zou alles hersteld kunnen zijn. Door het akkefietje in Nieuwengein wilde [eiser] niet meer door in Breda. De derde dag kwam [naam 2] , die in opdracht van [eiser] werkte, wel weer. Maar hij is toen ziek naar huis gegaan. [gedaagde] heeft niet gezegd dat ze niet meer hoefde te komen. Hij heeft gezegd:
‘maak het af of breek het af’. De klant in Breda was niet blij met hoe alles liep. Ook vond de klant het plafond uiteindelijk te laag en wilde geen verlaagd plafond meer. [gedaagde] heeft er veel werk aan gehad om alles weer te verwijderen en netjes te maken. Als [eiser] meteen door was gegaan en het werk af had gemaakt, was het misschien anders gelopen bij die klant.
De steiger heeft [gedaagde] uiteindelijk mee naar huis genomen. Hij heeft de steiger niet gebruikt. [eiser] had de steiger bij de klant of later bij [gedaagde] op kunnen halen.

4.De beoordeling

4.1
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven aan [eiser] om werkzaamheden te verrichten bij klanten van [gedaagde] . Partijen zijn het niet eens over de vraag of [gedaagde] recht heeft op betaling.
Het werk in Nieuwegein
4.2
De factuur voor het werk in Nieuwegein moet [gedaagde] aan [eiser] betalen. [eiser] heeft het werk uitbesteed aan [naam 1] . [naam 1] heeft het stucwerk uitgevoerd en rond 5 april 2022 afgerond. De opdracht tussen [gedaagde] en de klant in Nieuwegein is niet voor het afronden van het stucwerk opgezegd. Als dit al zo zou zijn, had [gedaagde] de mensen die in zijn opdracht daar werkzaam waren, van het werk moeten halen. Dat [gedaagde] van zijn klant niet betaald heeft gekregen voor het stucwerk, is iets tussen hem en de klant. Dat het stucwerk niet goed zou zijn, is niet gesteld of gebleken. [gedaagde] moet [eiser] daarom voor het uitgevoerde werk betalen. Dat er iets heeft plaatsgevonden tussen de klant in Nieuwegein en [eiser] waardoor [gedaagde] niet zou hoeven betalen, is niet gebleken. Uit het WhatsApp bericht van 5 april 2022 blijkt juist dat de klant aan [gedaagde] vraagt of hij meer werk aan [eiser] wil uitbesteden. Waarschijnlijk zodat het werk geen vertraging op zou lopen omdat [gedaagde] ziek thuis zat. Uit het bericht blijkt niet dat [gedaagde] er op dat moment helemaal tussenuit gewerkt wordt. Ook al zou [eiser] later misschien andere klussen wel rechtstreeks voor de klant in Nieuwengein hebben uitgevoerd zonder tussenkomst van [gedaagde] , dan gaat dat over andere werkzaamheden dan het stucwerk. Niet gebleken is dat [eiser] rechtstreeks door de klant in Nieuwengein is betaald voor het stucwerk.
Het werk in Breda
4.3
Over het werk in Breda zegt [gedaagde] dat [eiser] zonder goede reden het werk niet heeft afgemaakt. [eiser] zou [gedaagde] met onafgemaakt werk hebben laten zitten. De kantonrechter begrijpt dit verweer van [gedaagde] zo dat hij stelt dat er sprake is van wanprestatie aan de kant van [eiser] . Dat [gedaagde] daarom de arbeidskosten voor één dag werk en de materiaalkosten niet hoeft te betalen.
4.4
De kantonrechter oordeelt dat er geen grond is om de arbeids- en materiaalkosten niet te betalen. Hiervoor geldt het volgende. Er is alleen sprake van wanprestatie, als één van de partijen in verzuim verkeert. In een situatie als deze is daarvoor vereist dat de ene partij de andere partij in gebreke stelt volgens de eisen van de wet. Op het moment dat voor [gedaagde] duidelijk was dat [eiser] het werk niet af ging maken, had [gedaagde] schriftelijk moeten laten weten dat het werk afgemaakt moest worden. Daarbij had [gedaagde] aan [eiser] een redelijke termijn moeten bieden om het werk af te ronden. Pas als [eiser] na deze ingebrekestelling het werk niet zou afmaken, zou hij in verzuim zijn. Daarna had [gedaagde] de overeenkomst van opdracht wegens wanprestatie bijvoorbeeld kunnen ontbinden en een schadevergoeding kunnen vorderen voor de gemaakte herstelkosten. Uit de stukken en wat er tijdens de zitting is besproken, blijkt niet dat een dergelijke ingebrekestelling is verzonden. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [eiser] niet in verzuim verkeerde en [gedaagde] geen beroep kan doen op de gevolgen van wanprestatie.
Dit betekent dat [gedaagde] de factuur van [eiser] voor de gewerkte uren en het gebruikte materiaal gewoon moet betalen.
Kosten voor de steiger
4.5
De gevorderde kosten voor de steiger worden afgewezen. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd waarom [gedaagde] deze kosten zou moeten betalen. [eiser] heeft zijn steiger zelf bij de klant in Breda opgebouwd. [eiser] had de steiger ook zelf weer op kunnen halen. In het WhatsApp bericht van 14 april 2022 wordt [eiser] ook op die mogelijkheid gewezen. Dat [gedaagde] de steiger uiteindelijk bij de klant heeft opgeruimd en meegenomen, maakt niet dat hij nu iets voor de steiger moet betalen. [eiser] had de steiger ook bij [gedaagde] op kunnen halen. Ter zitting heeft [gedaagde] aangegeven dat [eiser] de steiger nog steeds kan ophalen, maar [eiser] geeft zelf aan daar geen behoefte aan te hebben. Onder die omstandigheid kan niet gezegd worden dat [gedaagde] de kosten van het steiger moet vergoeden aan [eiser] .
4.6
Tegen de hoogte van de gefactureerde bedragen is geen verweer gevoerd. Deze bedragen komen de kantonrechter ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. Daarom zal in hoofdsom het volgende worden toegewezen:
- restfactuur voor het werk in Nieuwegein € 3.965,10
- arbeidskosten voor het werk in Breda € 740,-
- materiaalkosten voor het werk in Breda € 709,44
4.7
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 668,26 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 645,73 bij € 5.414,54 in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 645,73 toe.
4.8
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
5.414,54
- buitengerechtelijke incassokosten
645,73
+
Totaal
6.060,27
- betalingen
0,00
-/-
Totaal
6.060,27
4.9
[gedaagde] is de partij die het meest ongelijk krijgt en hij zal daarom de proceskosten (inclusief nakosten) moeten betalen. Als vergoeding van kosten voor een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel wordt niet meer toegekend dan het in dit geval redelijke en gebruikelijke forfaitaire bedrag van € 5,08. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- dagvaarding € 108,41
- griffierecht € 244,-
- salaris gemachtigde € 660,- (2 punten x tarief € 330,-)
- nakosten
€ 132,-
Totaal € 1.144,41

5.De beslissing

De kantonrechter
1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 6.060,27, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 5.414,54 met ingang van 19 oktober 2022, tot de dag van volledige betaling,
2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.144,41, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2023.