ECLI:NL:RBZWB:2023:6339

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
23/125
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de vraag of er sprake was van laden en lossen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 september 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 21 december 2022 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende, die op 17 november 2022 met zijn auto stilstond op een parkeerplaats waar betaald parkeren geldt. De naheffingsaanslag bedroeg in totaal € 59,00, bestaande uit € 1,50 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 57,50 aan kosten voor de naheffingsaanslag.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende voerde aan dat hij slechts zijn vrouw een rokje had laten afgeven en dat er geen sprake was van parkeren, maar van laden en lossen. De rechtbank stelt vast dat er geen bewijs is dat er goederen van enige omvang of gewicht zijn geladen of gelost. De rechtbank benadrukt dat parkeerbelasting verschuldigd is vanaf het moment dat de auto wordt geparkeerd, ongeacht of er personen in de auto aanwezig zijn.

De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van laden en lossen en dat de naheffingsaanslag dus terecht is opgelegd. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/125

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 21 december 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. Belanghebbende stond op 17 november 2022 met een auto voorzien van het [kenteken] (hierna: de auto), stil op een parkeerplaats op korte afstand van de [adres] .
2.1.
Parkeren aan de [adres] mag alleen tegen betaling van parkeerbelasting.
2.2.
Tijdens een controle met een scanauto op 17 november 2022 omstreeks 15:20 uur is geconstateerd dat de auto geparkeerd stond aan de [adres] . Voor het genoemde kenteken was op dat moment geen betaaltransactie van parkeerbelasting actief. Daarop is de geautomatiseerde procedure tot vaststelling van een naheffingsaanslag in werking gesteld en is een naheffingsaanslag aangemaakt en aan belanghebbende bekend gemaakt.
2.3.
De naheffingsaanslag van in totaal € 59,00 bestaat uit een bedrag van € 1,50 aan verschuldigde parkeerbelasting en een bedrag van € 57,50 aan kosten voor de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag parkeerbelasting aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
De rechtbank verklaart dit beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
3.2.
Niet in het geschil is dat de auto stil stond aan de [adres] en dat deze locatie door het college van burgemeesters en wethouders is aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Evenmin is in het geschil dat belanghebbende geen parkeerbelasting heeft voldaan.
3.3.
Belanghebbende voert aan dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Belanghebbende stelt – naar de rechtbank begrijpt – dat er geen sprake was van parkeren, maar slechts van het stilzetten van de auto in een parkeervak zodat zijn vrouw vervolgens een rokje kon afgeven bij een naaister. Het afgeven heeft maar enkele minuten geduurd.
3.4.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het afgeven van een rokje waarbij geen sprake was van enig gewicht of enige omvang niet valt onder laden en lossen. Belanghebbende heeft geparkeerd zonder parkeerbelasting te voldoen. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.
3.5.
De rechtbank overweegt dat van laden en lossen sprake is bij het doen of laten staan van een voertuig voor het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet daarbij gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht. Indien de belanghebbende zich erop beroept dat sprake is geweest van laden en lossen, zal vastgesteld moeten worden of het voertuig uitsluitend heeft stilgestaan zo lang als nodig was voor het onderbroken verrichten van het geheel van handelingen dat redelijkerwijs noodzakelijk is om zaken als hiervoor bedoeld ter plaatse in ontvangst te nemen en in het voertuig te brengen, dan wel uit het voertuig te halen en aan de geadresseerde af te geven.
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met zijn stelling dat zijn vrouw een rokje heeft afgegeven niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van laden en lossen van goederen van enige omvang en gewicht. De omstandigheid dat het gebruik van het parkeervak van zeer korte duur is geweest, maakt het voorgaande niet anders.
3.7.
De rechtbank overweegt voorts dat parkeerbelasting als uitgangspunt direct bij aanvang van het parkeren verschuldigd is, dus direct nadat de auto wordt geparkeerd. [1] Belanghebbende voert aan dat uit de foto’s genomen bij de parkeercontrole niet blijkt dat er personen in de auto aanwezig zijn. De rechtbank is van oordeel dat op de basis van de foto’s genomen door de scanauto niet kan worden vastgesteld of er personen in de auto aanwezig zijn. Echter, het is voor de beoordeling of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd niet van belang of er personen in de auto aanwezig zijn omdat direct bij aanvang van het parkeren parkeerbelasting is verschuldigd. [2]
3.8.
Belanghebbende voert aan dat hij een aanwijzing dat er parkeergeld moet worden betaald heeft gemist en dat hem achteraf werd verteld dat er in het gebied rondom de [adres] sprake zou zijn van vrij parkeren voor de duur van een kwartier. De rechtbank acht het niet weersproken standpunt van de heffingsambtenaar aannemelijk, dat door middel van bebording voldoende duidelijk is gemaakt dat de [adres] in een zone ligt waar betaald parkeren van kracht is. De omstandigheid dat – naar belanghebbende stelt – de parkeercontroleurs hem alvorens de naheffingsaanslag op te leggen eerst een waarschuwing hadden kunnen geven, leidt niet tot een ander oordeel. Het is immers de verantwoordelijkheid van belanghebbende – en niet die van de parkeercontroleur – om er zorg voor te dragen dat er parkeerbelasting wordt betaald.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat sprake is van parkeren, waarvoor parkeerbelasting verschuldigd is. Nu de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.

Conclusie en gevolgen

4. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht aan belanghebbende is opgelegd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug en hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van M.J.D.I.M. Vinken, griffier, op 1 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Hoger beroep moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie artikel 5, eerste lid, in samenhang met artikel 6, eerste lid, en artikel 2, onderdeel a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen van de gemeente Breda.
2.Zie artikel 225 lid 2 jo. artikel 243 lid 2 onder a van de Gemeentewet.