ECLI:NL:RBZWB:2023:6348

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
C/02/411394 / KG ZA 23-320 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. Van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor gebruik van oprit over naburig perceel in afwachting van bodemprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 augustus 2023 een vonnis in kort geding uitgesproken over het gebruik van een oprit die over het perceel van de gedaagde in conventie loopt. Eiser in conventie, eigenaar van perceel 1, vorderde toegang tot de oprit, die hij al jarenlang gebruikte om van en naar de openbare weg te gaan. De gedaagde in conventie, eigenaar van het naastgelegen perceel 2, had de vaststellingsovereenkomst betreffende het gebruik van de oprit opgezegd per 1 juli 2023. Eiser in conventie stelde dat er door verjaring een erfdienstbaarheid was ontstaan, terwijl gedaagde dit betwistte en aanvoerde dat de opzegging van de overeenkomst rechtsgeldig was.

De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser in conventie voldoende spoedeisend belang had bij zijn vorderingen, aangezien de opzegging van de overeenkomst door gedaagde in conventie de toegang tot de oprit bedreigde. De rechter concludeerde dat er een kans was dat de bodemprocedure zou leiden tot toewijzing van de vorderingen van eiser in conventie. Daarom werd gedaagde in conventie veroordeeld om eiser in conventie binnen vierentwintig uur toegang tot de oprit te verschaffen, met voorwaarden voor het gebruik van de oprit door zwaar verkeer en het indienen van een bodemprocedure binnen zes weken.

Daarnaast werd gedaagde in conventie veroordeeld in de proceskosten van eiser in conventie, die in totaal € 2.193,36 bedroegen. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is een belangrijke uitspraak in het civiele recht, waarin de rechten van buren en het gebruik van onroerend goed centraal staan.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/411394 / KG ZA 23-320
Vonnis in kort geding van 22 augustus 2023
in de zaak van
[eiser in conventie],
te [plaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conventie] ,
advocaat: mr. D.C.W.J. Verstraten te Breda,
tegen
[gedaagde in conventie],
te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie]
advocaat: mr. A.C.F. Berkhof.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 juli 2023, met producties 1 tot en met 16,
- de exceptie niet-ontvankelijkheid tevens houdende conclusie van antwoord, tevens houdende conclusie van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 8,
- de producties 17 en 18 van [eiser in conventie]
- de productie 9 van [gedaagde in conventie]
- de descente en mondelinge behandeling van 8 augustus 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [eiser in conventie]
- de pleitnota van [gedaagde in conventie] .

2.De feiten

2.1.
[eiser in conventie] is sinds 1 juli 2022 (mede)eigenaar van het perceel gelegen aan de [adres 1] te [plaats] (hierna: [perceel 1] ). [gedaagde in conventie] is eigenaar van het naastgelegen perceel aan de [adres 2] te [plaats] (hierna: [perceel 2] ). Partijen zijn buren. Langs [perceel 1] , aan de zijde van [perceel 2] en aan de zijde van de openbare weg, ligt een strook gemeentegrond. [perceel 1] grenst niet aan de openbare weg.
2.2.
Om van en naar de openbare weg te gaan, gaat [eiser in conventie] over de gemeentegrond en vervolgens over een oprit die over het perceel van [gedaagde in conventie] loopt.
2.3.
Op 14 juni 2022 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. In deze vaststellingsovereenkomst wordt [gedaagde in conventie] aangeduid als ‘eigenaar’ en worden [eiser in conventie] en zijn partner mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ) aangeduid als ‘gebruikers’. Daarin staat, voor zover hier relevant, het volgende vermeld:

In aanmerking nemende:
  • Dat de heer en mevrouw [naam 2] , de actuele eigenaars van de onroerende zaak, staande en gelegen aan de [adres 1] te [plaats] al bijna vijftig jaren op grond van gemaakte afspraken met de voormalig eigenaar van perceel [kadastrale aanduiding] , een gedeelte van dit perceel gebruiken om van en naar de openbare weg ( [straatnaam] ) te gaan en te komen, dit over een verharde uitbaning;
  • Da de daartoe gemaakte afspraken (ook) (mondeling) met eigenaar zijn gemaakt c.q. zijn bekrachtigd nadat die eigenaar is geworden;
(…)

Dat de heer en mevrouw [naam 2] ter gelegenheid hiervan hebben aangedrongen op een schriftelijke vastlegging van het gebruik en de intentie om dat gebruik te continueren;
(…)
Te zijn overeengekomen als volgt:
Eigenaar zal voor onbepaalde tijd toestaan dat gebruikers de bestaande uitbaning over perceel [kadastrale aanduiding] vanaf [adres 1] naar de openbare weg blijven gebruiken, dit te voet, met de fiets, en met motorvoertuigen die kunnen worden gebruikt bij rijbewijs B, eventueel met E.
Incidenteel gebruik door bezorgdiensten met zwaarder verkeer (en/of verhuisbewegingen) zijn ook toegelaten maar gebruikers zullen de uitbaning niet, althans niet zonder voorafgaande toestemming, in dat gevel eventueel onder te stellen voorwaarden, (laten) gebruiken door bouwverkeer en/of vergelijkbare voertuigen.
Indien en voor zover er op enig moment een andere (voor motorvoertuigen geschikte) ontsluiting van het perceel [adres 1] naar de openbare weg wordt gerealiseerd, zullen gebruikers niet langer gebruik maken van de huidige uitbaning.
Gebruikers zullen niet parkeren en niet toestaan dat derden die hun perceel bezoeken parkeren op of langs de uitbaning op het perceel [kadastrale aanduiding] .
2.4.
Bij e-mail van 22 december 2022 heeft [gedaagde in conventie] de vaststellingsovereenkomst betreffende het gebruik van de oprit opgezegd tegen 1 juli 2023.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiser in conventie] vordert – samengevat – het volgende:
I. [gedaagde in conventie] te veroordelen om binnen vierentwintig uur na betekening van dit vonnis [eiser in conventie] de voortdurende toegang tot de oprit te verschaffen, over de gehele breedte van de oprit, op straffe van een dwangsom;
II. [gedaagde in conventie] te veroordelen om binnen vierentwintig uur na betekening van dit vonnis de voortdurende toegang tot de oprit volledig vrij te maken en te houden door aanwezige obstakels weg te nemen en te houden, dit op straffe van een dwangsom;
III. Veroordeling van [gedaagde in conventie] in de kosten van deze procedure, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
[eiser in conventie] legt aan de vorderingen ten grondslag dat er door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan om van zijn perceel over de oprit van en naar de openbare weg te gaan. Subsidiair dient de oprit te worden aangemerkt als noodweg omdat [eiser in conventie] zonder die oprit geen behoorlijke toegang tot de openbare weg heeft en meer subsidiair is de opzegging van [gedaagde in conventie] in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
3.3.
[gedaagde in conventie] voert verweer. [gedaagde in conventie] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser in conventie] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser in conventie] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser in conventie] in de kosten van deze procedure. [gedaagde in conventie] voert aan dat [eiser in conventie] niet ontvankelijk is omdat zijn vordering een ondeelbare rechtsverhouding betreft en hij zijn vordering niet met of mede namens [naam 1] heeft ingesteld. [gedaagde in conventie] betwist dat er sprake is van een spoedeisend belang. [gedaagde in conventie] betwist ook dat er sprake is van een erfdienstbaarheid, dat de oprit moet worden aangewezen als noodweg en dat de vaststellingsovereenkomst in strijd met de redelijkheid en billijkheid is opgezegd.
In reconventie
3.4.
[eiser in reconventie] vordert in reconventie – samengevat – het volgende:
I. [verweerder in reconventie] (en de zijnen) onmiddellijk te verbieden om de oprit en het perceel van [eiser in reconventie] te betreden of te gebruiken;
II. Indien de vorderingen I. en II. van [verweerder in reconventie] toch toegewezen worden daaraan de volgende voorwaarden te verbinden:
i. Dat [verweerder in reconventie] een schadeloosstelling van € 1.200,00 per jaar dien te voldoen voor het gebruik van de oprit;
ii. Dat [verweerder in reconventie] niet zonder toestemming van [eiser in reconventie] zwaar verkeer toelaat en dat [verweerder in reconventie] in dat geval alle voorzorgsmaatregelen treft zoals het plaatsen van rijplaten;
iii. Dat er niet geparkeerd mag worden op de oprit dan wel het perceel van [eiser in reconventie] ;
iv. Dat de duur van de gevorderde toegang tot de oprit wordt beperkt tot drie maanden;
III. Indien een noodweg wordt aangewezen daaraan de voorwaarde te verbinden dat [verweerder in reconventie] binnen een maand na de datum van dit vonnis een bodemprocedure aanhangig dient te maken, onder andere ter bepaling van de schadevergoeding die [verweerder in reconventie] zal moeten betalen aan [eiser in reconventie] en te bepalen dat deze noodweg maximaal 3 maanden mag worden gebruikt onder dezelfde voorwaarden als gevorderd onder II;
IV. Met veroordeling van [verweerder in reconventie] in de kosten van deze procedure.
3.5.
[eiser in reconventie] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij het eigendomsrecht heeft van [perceel 2] . Dit is het meest omvattende recht zodat [eiser in reconventie] daarmee mag doen wat hij wil. [verweerder in reconventie] en de zijnen maken ongerechtvaardigd inbreuk op zijn eigendomsrecht door de oprit te blijven gebruiken nadat de vaststellingsovereenkomst per 1 juli 2023 is geëindigd. [eiser in reconventie] heeft het einde van de vaststellingsovereenkomst tijdig aangezegd. Doordat [verweerder in reconventie] zwaar verkeer over de oprit heeft laten rijden zonder daarvoor rijplaten aan te brengen, is schade ontstaan. [verweerder in reconventie] heeft niet aangeboden deze schade te vergoeden. [eiser in reconventie] hoeft dit niet te dulden.
3.6.
[verweerder in reconventie] voert verweer. [verweerder in reconventie] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser in reconventie] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser in reconventie] , met veroordeling van [eiser in reconventie] in de kosten van deze procedure. Tegen het gevorderde verbod om van de oprit gebruik te maken voert [verweerder in reconventie] aan wat hij ook in conventie aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd zoals weergegeven in 3.2. [verweerder in reconventie] betwist verder dat hij [eiser in reconventie] schadeloos moet stellen. De voorwaarden dat [verweerder in reconventie] toestemming moet vragen voor het toelaten van zwaar verkeer en dat hij niet op of langs de oprit mag parkeren zijn onnodig. [verweerder in reconventie] wil geen schade aanrichten en zal de nodige voorzorgsmaatregelen treffen en het is vanzelfsprekend dat partijen geen voertuigen op de oprit parkeren.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gelet op de onderlinge samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze hieronder gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter al beslist dat de door [eiser in conventie] gevorderde voorlopige voorziening geen ondeelbare rechtsverhouding betreft zodat de door [gedaagde in conventie] opgeworpen exceptie niet-ontvankelijkheid niet slaagt.
4.3.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser in conventie] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
4.4.
[eiser in conventie] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang bij zijn vorderingen omdat de vaststellingsovereenkomst door [gedaagde in conventie] is opgezegd tegen 1 juli 2023 en [gedaagde in conventie] voornemens is de oprit af te sluiten voor [eiser in conventie] . Dat [eiser in conventie] dit al sinds 22 december 2022 wist en dus al eerder een procedure aanhangig kon maken neemt het spoedeisend belang niet weg.
4.5.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en de vorderingen in reconventie geldt ook voor de vorderingen in reconventie dat [gedaagde in conventie] daarbij voldoende spoedeisend belang heeft met uitzondering van de onder II.i. gevorderde. Dit betreft een geldvordering. Voor geldvorderingen in kort geding geldt dat terughoudendheid op zijn plaats is en dat de voorzieningenrechter dient te onderzoeken of er omstandigheden zijn die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Dat hiervan sprake is, is door [gedaagde in conventie] niet gesteld.
Is er een erfdienstbaarheid?
4.6.
[eiser in conventie] stelt allereerst dat er door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan bestaande uit een recht van overpad over de oprit. Hij voert aan dat de oprit al vele jaren werd gebruikt door zijn rechtsvoorgangers alsof zij een erfdienstbaarheid hadden. [gedaagde in conventie] betwist dat er door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan en voert aan dat er altijd mondelinge afspraken waren tussen de eigenaren van [perceel 2] en [perceel 1] over het gebruik van de oprit. Omdat het gebruik steeds op afspraken baseerde is er geen erfdienstbaarheid ontstaan door verjaring.
4.7.
Of de oprit op een zodanige manier is gebruikt dat door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan zal door middel van bewijslevering moeten worden vastgesteld. Daarvoor is in deze procedure geen plaats. Of in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat er een erfdienstbaarheid is ontstaan kan dus nu niet worden vastgesteld.
Moet de oprit worden aangewezen als noodweg?
4.8.
[eiser in conventie] voert subsidiair aan dat de oprit zal moeten worden aangewezen als noodweg in de zin van artikel 5:57 BW omdat zijn perceel zonder de oprit geen toegang heeft tot de openbare weg. [gedaagde in conventie] voert daartegen aan dat [eiser in conventie] een oprit kan realiseren over de grond van de gemeente en dat er bovendien ook nog een pad loopt over de gemeentegrond van de openbare weg naar het perceel van [eiser in conventie] waardoor een behoorlijke exploitatie van het perceel van [eiser in conventie] gewoon mogelijk is.
4.9.
Artikel 5:57 BW bepaalt dat wanneer een erf geen behoorlijke toegang heeft tot de openbare weg, de eigenaar daarvan van naburige erven aanwijzing van een noodweg ten dienste van zijn erf kan vorderen. Of een erf ‘geen behoorlijke toegang’ heeft tot de openbare weg hangt af van de omstandigheden van het geval. Van belang is wat de bestemming van het erf is en of zonder de noodweg een behoorlijke exploitatie van dat erf in overeenstemming met die bestemming mogelijk is (Hoge Raad 9 juli 1990 ECLI:NL:HR:1990:AC0958). Bij de aanwijzing van de noodweg wordt rekening gehouden met het belang van het omsloten erf om zo snel mogelijk bij de openbare weg te komen en het belang van de bezwaarde erven om zo weinig mogelijk last van die weg te ondervinden.
4.10.
Het erf van [eiser in conventie] wordt gebruikt voor bewoning. Het erf moet dus behoorlijk geëxploiteerd kunnen worden voor bewoning. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat hiervan zonder de oprit over [perceel 2] geen sprake is. Het pad over de grond van de gemeente waarover [eiser in conventie] volgens [gedaagde in conventie] van en naar de openbare weg kan gaan betreft, zo is tijdens de zitting ter plaatse gebleken, een smalle stenen trap langs het dijktalud. Hierover kan [eiser in conventie] zijn perceel enkel te voet bereiken. [eiser in conventie] kan niet per (motor)fiets, auto of met een container van en naar de openbare weg gaan. Daarnaast is er langs de openbare weg geen geschikte voorziening om een auto te parkeren.
4.11.
Of er een mogelijkheid is om over de gemeentegrond een eigen uitrit voor [eiser in conventie] te realiseren zodat de oprit niet als noodweg hoeft te worden aangewezen zal in een bodemprocedure moeten worden vastgesteld. Of de gemeente instemt met een oprit over haar grond en of dat de minst bezwarende optie is voor een noodweg voor [eiser in conventie] , is door partijen niet onderzocht en de gemeente is geen partij in deze procedure. De voorzieningenrechter sluit niet uit dat, indien in een bodemprocedure een noodweg aangewezen dient te worden, de oprit over het perceel van [gedaagde in conventie] daartoe wordt aangewezen. [gedaagde in conventie] is immers niet van plan de oprit weg te halen en wil alleen een groenstrook langs de perceelsgrens met [eiser in conventie] plaatsen. In dat kader is het niet uitgesloten dat de oprit van [gedaagde in conventie] als de minst bezwarende optie wordt aangewezen om [perceel 1] toegang tot de openbare weg te verschaffen.
Heeft [gedaagde in conventie] de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig opgezegd?
4.12.
[eiser in conventie] stelt tot slot dat de opzegging van de overeenkomst in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. [gedaagde in conventie] voert aan dat de vaststellingsovereenkomst een duurovereenkomst is die in beginsel kan worden opgezegd en dat hij bij de opzegging een redelijke termijn heeft gehanteerd.
4.13.
Of en onder welke voorwaarden een duurovereenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud daarvan en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Indien wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling voor opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. Op grond van art. 6:248 lid 1 BW kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat (Hoge Raad 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:141).
4.14.
De vaststellingsovereenkomst betreft een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd waarin partijen geen regeling voor opzegging zijn overeengekomen. Uit de vaststellingsovereenkomst volgt dat partijen deze overeenkomst hebben gesloten om het gebruik van de oprit, dat al tientallen jaren plaatsvond, vast te leggen. De intentie was, zo volgt uit de overeenkomst, dat dit gebruik werd gecontinueerd. Daarnaast is [eiser in conventie] afhankelijk van de oprit om vanaf zijn perceel van en naar de openbare weg te kunnen komen. Deze omstandigheden brengen naar het oordeel van de voorzieningenrechter met zich dat opzegging van de vaststellingsovereenkomst alleen mogelijk is wanneer er een voldoende zwaarwegende grond is voor opzegging.
4.15.
[gedaagde in conventie] heeft geen zwaarwegende gronden voor opzegging gesteld. [gedaagde in conventie] heeft wel gesteld dat hij de overeenkomst heeft opgezegd omdat [eiser in conventie] , in strijd met de vaststellingsovereenkomst, zonder zijn toestemming zwaar verkeer over de oprit heeft laten rijden. Als gevolg daarvan is er schade is ontstaan aan de oprit. Dat [gedaagde in conventie] [eiser in conventie] hierop heeft aangesproken en hem heeft verzocht de schade te herstellen is niet gesteld en door de voorzieningenrechter is tijdens de descente geen zichtbare schade geconstateerd zodat dit ook niet tot een zwaarwegende grond voor opzegging van de vaststellingsovereenkomst kan leiden.
Belangenafweging
4.16.
Het belang van [eiser in conventie] is daarin gelegen dat hij vanaf zijn perceel toegang heeft tot de openbare weg. Het belang van [gedaagde in conventie] is daarin gelegen dat hij, als eigenaar van [perceel 2] , daarover kan beschikken zoals hij wil. Gelet op het voorgaande is niet uitgesloten dat een van de door [eiser in conventie] aangevoerde grondslagen in een bodemprocedure tot toewijzing van een daarop gegronde vordering kan leiden. Gelet hierop en gelet op het belang van [eiser in conventie] , dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarwegender is dan het belang van [gedaagde in conventie] , acht de voorzieningenrechter het gerechtvaardigd om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat [gedaagde in conventie] [eiser in conventie] , binnen vierentwintig uur na betekening van dit vonnis, de voortdurende toegang tot de oprit, over de gehele breedte van de oprit, dient te verschaffen. In zoverre is het in conventie onder I. gevorderde toewijsbaar en ligt het in reconventie onder I. gevorderde voor afwijzing gereed.
4.17.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [gedaagde in conventie] niet vrijwillig aan het vonnis zal voldoen. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding een dwangsom te verbinden aan de veroordeling.
4.18.
Het in conventie onder II. gevorderde zal worden afgewezen omdat het onder I. gevorderde wordt toegewezen en dit er al toe leidt dat [gedaagde in conventie] geen obstakels op de oprit zal mogen plaatsen. [eiser in conventie] heeft dus geen belang bij deze vordering.
4.19.
Gelet op de wederzijdse belangen van partijen en de afspraken die zij in de vaststellingsovereenkomst hebben gemaakt zal de voorzieningenrechter aan de toegang de volgende voorwaarden verbinden.
  • [eiser in conventie] dient het gebruik van de oprit door zwaar verkeer aan te kondigen bij [gedaagde in conventie] en [eiser in conventie] dient daarbij de nodige maatregelen ter voorkoming van schade te treffen zoals het aanbrengen van rijplaten.
  • [eiser in conventie] en de zijnen mogen niet parkeren op of langs de oprit.
- [eiser in conventie] dient binnen zes weken na de datum van dit vonnis een bodemprocedure aanhangig te maken.
4.20.
De voorzieningenrechter licht dit als volgt toe. De voorzieningenrechter wijkt af van de afspraak in de vaststellingsovereenkomst dat [eiser in conventie] toestemming van [gedaagde in conventie] moet hebben om incidenteel zwaar verkeer over de oprit te laten gaan omdat daarmee de toegang voor zwaar verkeer geheel afhankelijk wordt van de welwillendheid van [gedaagde in conventie] . Daarnaast volgt uit het voorgaande dat niet is uit te sluiten dat [eiser in conventie] op een andere grond dan de vaststellingsovereenkomst toegang heeft tot de oprit, in welk geval ook de in de vaststellingsovereenkomst gestelde voorwaarden niet zonder meer gelden. Daarnaast betreft deze procedure een voorlopige voorziening. Uit het voorgaande volgt dat in een bodemprocedure vastgesteld zal moeten worden of [eiser in conventie] gerechtigd is van de oprit gebruik te maken, waar dit recht op is gegrond en wat de omvang is van dit recht. Omdat het gebruik van de oprit een inbreuk vormt op het eigendomsrecht van [gedaagde in conventie] acht de voorzieningenrechter deze voorlopige voorziening gerechtvaardigd mits in een bodemprocedure definitief over het gebruik van de oprit wordt beslist.
4.21.
De in reconventie gevorderde voorwaarde dat de duur van het gebruik van de oprit moet worden beperkt tot drie maanden wordt afgewezen. Een termijn van drie maanden verbinden aan het gebruik van de oprit acht de voorzieningenrechter niet in het belang van partijen omdat binnen die termijn waarschijnlijk nog niet in een bodemprocedure zal zijn beslist en dit vonnis juist tot doel heeft een voorziening te treffen totdat een bodemprocedure duidelijkheid heeft gegeven.
4.22.
Het in reconventie onder III. gevorderde zal worden afgewezen omdat [eiser in conventie] in deze procedure niet heeft gevorderd de oprit als noodweg aan te wijzen zodat de voorzieningenrechter er niet aan toe komt daar voorwaarden aan te verbinden.
4.23.
[gedaagde in conventie] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser in conventie] als volgt begroot:
- dagvaarding € 129,86
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat € 1.618,50 (1,5 x tarief € 1.079,00)
- nakosten € 131,00plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.193,36‬.
4.24.
[gedaagde in conventie] is wettelijke rente verschuldigd als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis zijn voldaan.

5.De beslissing

in conventie en in reconventie
De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie] om [eiser in conventie] , binnen vierentwintig uur na betekening van dit vonnis, [eiser in conventie] voortdurende toegang tot de oprit te verschaffen, over de gehele breedte van de oprit,
5.2.
bepaalt dat [gedaagde in conventie] [eiser in conventie] toegang dient te verschaffen onder de navolgende voorwaarden:
- [eiser in conventie] dient het gebruik van de oprit door zwaar verkeer aan te kondigen bij [gedaagde in conventie] en [eiser in conventie] dient daarbij de nodige maatregelen ter voorkoming van schade te treffen zoals het aanbrengen van rijplaten,
- [eiser in conventie] en de zijnen mogen niet op of langs de oprit parkeren,
- [eiser in conventie] dient binnen zes weken na de datum van dit vonnis een bodemprocedure aanhangig te maken,
5.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de proceskosten van € 2.193,36, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, vermeerderd, indien niet wordt betaald en het vonnis wordt betekend, met € 68,00, plus de kosten van betekening, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag nadat deze kosten verschuldigd zijn geworden,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2023.