ECLI:NL:RBZWB:2023:6378

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
BRE 22/4185 en 22/4186
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen door de inspecteur en verzuimboete

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 september 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen het niet-tijdig beslissen door de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2019, maar de inspecteur had pas op 9 september 2022 uitspraak gedaan op deze bezwaren. Belanghebbende stelde dat hij recht had op dwangsommen omdat de inspecteur niet tijdig had beslist. De rechtbank oordeelt dat de brieven van belanghebbende van 6 juli 2022 niet als geldige ingebrekestellingen kunnen worden aangemerkt, omdat deze niet duidelijk genoeg waren over wat er van de inspecteur werd verlangd. Hierdoor heeft belanghebbende geen recht op dwangsommen.

Daarnaast is er een beroep ingesteld tegen de verzuimboete van € 385 die aan belanghebbende was opgelegd. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen de verzuimboete niet-ontvankelijk is, omdat dit beroep buiten de reguliere termijn is ingediend en er geen verschoonbare termijnoverschrijding is aangetoond. De rechtbank verklaart de beroepen tegen het niet-tijdig beslissen en de verzuimboete niet-ontvankelijk en wijst het verzoek om dwangsommen af. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/4185 en 22/4186

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

( [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen het niet-tijdig beslissen door de inspecteur op zijn bezwaren en de nadien gedane uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 9 september 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.000. Tevens heeft de inspecteur voor het jaar 2019 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 25.000. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslagen heeft de inspecteur belanghebbende respectievelijk € 212 en € 84 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen). Gelijktijdig met de aanslag IB/PVV is een verzuimboete opgelegd van € 385.
1.2.
Belanghebbende heeft beroepen ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de inspecteur op zijn bezwaren. Vervolgens heeft de inspecteur de in 1.1 vermelde uitspraken op bezwaar gedaan. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslagen verminderd. De belastingrentebeschikkingen zijn dienovereenkomstig verminderd. De verzuimboete is gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] en drs. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende recht heeft op dwangsommen. Tevens is de verzuimboete in geschil. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende geen recht op dwangsommen. Het beroep tegen de verzuimboete is niet-ontvankelijk, omdat tegen de uitspraak op bezwaar over de boetebeschikking onverschoonbaar te laat beroep is ingesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de (ambtshalve opgelegde) aanslagen IB/PVV en Zvw. Daarna heeft belanghebbende op 21 april 2022 een aangifte IB/PVV voor het jaar 2019 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.807. Vervolgens heeft correspondentie tussen belanghebbende en de inspecteur plaatsgevonden.
4.1.
Op 6 juli 2022 stuurt belanghebbende zowel ten aanzien van de aanslag IB/PVV als de aanslag Zvw brieven naar de inspecteur. In beide brieven staat:
“Wij hebben nadrukkelijk verzocht om:
1. toezending van alle op de zaak betrekking hebbende stikken;
2. ons een nadere termijn te gunnen om de gronden van het bezwaar aan te voeren;
3. ons te horen voordat u een beslissing op bezwaar neemt;
4. uitstel van betaling voor de aanslag(en) te verlenen;
5. proceskosten te vergoeden;
6. ontvangst van dit bezwaarschrift te bevestigen.
Inmiddels hebben wij al vier (4) keer verzocht om ons het gehele dossier te verstrekken althans inzage te geven in het dossier. Wij hebben slechts enkele documenten ontvangen, maar niet het gehele dossier. Wij verzoeken u spoedig om ons het gehele dossier toe te zenden dan wel het dossier ter inzage te leggen. Tot op heden hebben wij geen uitspraak op het bezwaar mogen ontvangen,
ik constateer dat u niet tijdig heeft beslist. Wij verzoeken u, zonodig sommeren wij u
om spoedig uitspraak te doen op het bezwaar.
Wij benadrukken dat wij willen worden gehoord voordat u uitspraak op bezwaar
zult doen.”
4.2.
Voornoemde brieven heeft de inspecteur ontvangen op 7 juli 2022.
4.3.
Op 7 juli 2022 om 14.15 uur stuurt gemachtigde een e-mail naar de inspecteur waarin het volgende staat:
“Geachte mevrouw [naam 1] ,
Een hoorgesprek vanaf 9 augustus 2022 is mogelijk. Zal het hoorgesprek fysiek of
digitaal plaatsvinden ?
Kunt u mij enkele datavoorstellen doen toekomen en het dossier toezenden ?”
4.4.
Op 7 juli 2022 om 17.47 uur stuurt de inspecteur een e-mail naar gemachtigde waarin het volgende staat:
“Geachte heer [gemachtigde] ,
Naar aanleiding van ons telefonisch gesprek van zojuist doe ik u deze e-mail toekomen.
Wij hebben telefonisch de volgende afspraken gemaakt:
Aanslaq IB en ZVW 2019
- het bezwaar zullen wij conform de ingediende aangifte IB/PVV 2019 afdoen. Dat betekent dat wij de aanslag IB/PVV 2019 zullen verminderen naar een verzamelinkomen van € 23.807. De aanslag IB/PVV 2019 is thans vastgesteld op een verzamelinkomen van € 25.000. De aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2019 zal ook worden verminderd.
- de op de aanslag IB/PVV 2019 vermelde verzuimboete van € 385 blijft in stand.
- omdat sprake is van een ambtshalve aanslag is er geen recht op een kostenvergoeding. Deze zal dan ook niet worden toegekend.
- de op de aanslag verschuldigde belastingrente zal opnieuw worden berekend.
- u heeft aangegeven dat u afziet van het hoorrecht, indien de aanslag conform het bovenstaande zal worden opgelegd.
Indien uw cliënt akkoord gaat met het bovenstaande is het bezwaar van 2019 afgehandeld. Mevrouw [naam 2] zal zorgdragen voor de afhandeling (de uitspraak op het bezwaarschrift en de vermindering van de aanslag in gang zetten). Ik heb mevrouw [naam 2] derhalve in de cc meegenomen. Indien uw cliënt akkoord is met bovenstaand voorstel dan ontvanqen wii graaq een bevestiqinq op deze e-mail.
(…)”
4.5.
Op 9 augustus 2022 om 11.53 uur stuurt de inspecteur de volgende e-mail naar gemachtigde:
“Geachte heer [gemachtigde] ,
Ik heb (nog) geen reactie van u ontvangen op mijn onderstaande e-mail[Rechtbank: dit betreft de e-mail van 7 juli 2022 om 17.47 uur]
. Ik begreep van mevrouw [naam 2] , dat zij ook geen reactie van u heeft ontvangen tijdens mijn afwezigheid.
We zijn voornemens om uitspraak op bezwaar te doen conform hetgeen is besproken. Indien wij geen reactie van u ontvangen op onderstaande e-mail vóór 16 augustus 2022 ontvangt u kort hierna de uitspraak op het bezwaarschrift.”
4.6.
Op 11 augustus 2022 om 11.09 uur stuurt gemachtigde de volgende e-mail naar de inspecteur:
“Geachte mevrouw [naam 1] ,
Dank voor uw mailbericht. Onderhavige zaak is niet aan mijn aandacht ontsnapt, integendeel, afgelopen weken heeft deze mijn aandacht gehad.
Ik streef ernaar u binnen 24 uur te voorzien van een inhoudelijke reactie op uw mailbericht.”
4.7.
Op 12 augustus om 11.09 uur stuurt gemachtigde de volgende e-mail naar de inspecteur:
“Geachte mevrouw [naam 1] ,
Tijdens uw afwezigheid heb ik tot driemaal toe getracht uw collega [naam 2] te bereiken, helaas zonder resultaat. Er is ook niet teruggebeld. Derhalve stuur ik u dit mailbericht zodat we een en ander kunnen afronden.
(…)
Reactie zijdens cliënt:
Ik heb niet aangegeven dat ik afzie van het hoorrecht. Integendeel, r is nogmaals verzocht om alle op de zaak betrekking hebbende stukken, waarna ik zou overwegen om af te zien van het hoorrecht indien het bezwaar volledig is. Dit heeft namelijk te maken met aan de cliënt opgelegde verzuimboete van € 385,-. Dit heb ik u nadrukkelijk medegedeeld tijdens ons telefoongesprek. Het door uw collega toegezonden bezwaardossier lijkt onvolledig.
Wellicht ten overvloede, ik verzoek nogmaals om alle op de zaak betrekking hebbende stukken omdat ik van mening ben (lees: het vermoeden heb) dat liet toegezonden dossier niet compleet is.
Hierna zal ik overwegen (cliënt adviseren) om het bezwaar in te trekken indien het dossier
volledig is. Mocht u weigeren om alle op de zaak betrekking hebbende stukken toe te zenden
althans ter inzage te leggen dan kunt u een hoorgesprek plannen.”
4.8.
Op 31 augustus 2022 ontvangt de rechtbank de beroepen van belanghebbende wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2019.
4.9.
Op 1 september 2022 vindt het hoorgesprek plaats.
4.10.
Op 5 september 2022 schrijft de inspecteur in zijn brief aan gemachtigde het volgende:
“ Naar aanleiding van ons hoorgesprek op donderdag 1 september 2022 treft u bijgaand een verslag van dit gesprek aan.
Op 2 september 2022 ben ik in kennis gesteld omtrent uw beroep wegens het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar. Tijdens het hoorgesprek hebben wij afgesproken dat u uiterlijk 8 september 2022 het hoorverslag zou ontvangen. Daarnaast hebben wij afgesproken dat ik u op 5 september 2022 op de hoogte zou stellen binnen welk termijn u de verzendadministratie zou ontvangen. Afgesproken was dat ik na ontvangst van de verzendadministratie uitspraak op bezwaar zou doen. U heeft tijdens het hoorgesprek ingestemd met deze handelswijze. Indien ik geweten had dat u op 31 augustus 2022 reeds beroep had ingesteld dan hadden wij bovenstaand tijdspad niet afgesproken. Dit resulteert
erin dat ik niet meer de gegevens kan afwachten en spoedig uitspraak op bezwaar moet doen. U ontvangt derhalve eind van deze week de uitspraak op bezwaar. Ik stel u bij deze nog wel in de gelegenheid om te reageren op het hoorverslag.”
4.11.
De inspecteur heeft de uitspraken op bezwaar gedaan op 9 september 2022. De rechtbank heeft de uitspraken op bezwaar bij brief met dagtekening 19 september 2022 aan belanghebbende toegezonden.
4.12.
In zijn brief met dagtekening 4 oktober 2022 schrijft de gemachtigde het volgende:
“Edelachtbaar College,
Naar aanleiding van uw brief met dagtekening 19 september 2022 bericht ik u als volgt.
Eiser/belanghebbende is het niet eens met de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst omdat het standpunt omtrent de dwangsom wegens niet tijdig beslissen en daarmee samenhangende vorderingen zoals griffierecht en proceskosten ontbreken. Tot op heden heeft de inspecteur van de Belastingdienst geen besluit genomen naar aanleiding van de ingebrekestelling.
Hopende u voldoende en naar behoren te hebben geïnformeerd.”

Motivering

Beroepen wegens het niet tijdig beslissen

5. Omdat in de beroepsfase alsnog uitspraak op bezwaar is gedaan, ontvalt het belang aan het door belanghebbende ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar in zoverre. De rechtbank verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar daarom niet-ontvankelijk.
Recht op dwangsommen?
6. Belanghebbende stelt recht te hebben op dwangsommen [1] , omdat hij op 6 juli 2022 (zie 4.1) de inspecteur in gebreke heeft gesteld en de inspecteur pas op 9 september 2022 heeft beslist op de bezwaren van belanghebbende.
De inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van geldige ingebrekestellingen.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor een ingebrekestelling geldt de eis dat uit een geschrift duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvoor is niet vereist dat in dit geschrift bepaalde termen zoals ‘aanmanen’ of ‘in gebreke stellen’ worden gebruikt. Wel is vereist dat het geschrift voldoende duidelijk maakt (i) op welke aanvraag het betrekking heeft, (ii) dat de belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist, en (iii) dat de belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen. [2] Vanwege de belangrijke gevolgen die de wet aan een ingebrekestelling verbindt, moet aan de ingebrekestelling tevens de eis worden gesteld dat de inspecteur niet in het onzekere wordt gelaten over wat de belastingplichtige van hem verlangt. [3]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank betreffen de brieven van 6 juli 2022 geen ingebrekestellingen welke zijn gehandhaafd. De brieven in context bezien met de overige correspondentie namens belanghebbende, maken namelijk onvoldoende duidelijk wat belanghebbende van de inspecteur verwacht en bevatten tegenstrijdige wensen. Enerzijds wordt namens belanghebbende aangegeven zo spoedig mogelijk een beslissing van de inspecteur te willen, maar anderzijds wordt voorafgaand verzocht om een hoorgesprek waarbij de gemachtigde zelf aangeeft dat een hoorgesprek pas vanaf 9 augustus 2022 zou kunnen worden gepland (zie 4.3). Dat is dus buiten de tweewekentermijn waarin de inspecteur bij een ingebrekestelling zou moeten beslissen. [4] Naar het oordeel van de rechtbank had de inspecteur de brieven van 6 juli 2022, gelet op de specifieke feiten en omstandigheden en de context, na de e-mail en het telefoongesprek op 7 juli 2022 niet (langer) hoeven op te vatten als ingebrekestellingen. Belanghebbende heeft geen recht op dwangsommen.
Beroepen tegen de aanslagen en de verzuimboete
7. Ter zitting is gebleken dat tussen partijen discussie bestaat over de vraag of het dossier ten aanzien van de opgelegde aanslagen en verzuimboete tijdens de bezwaarfase volledig is verstrekt door de inspecteur aan belanghebbende.
7.1.
Ten aanzien van de uitspraken op bezwaar over de aanslag, de boete en de bijkomende beslissingen in dat kader merkt de rechtbank het volgende op. Door de rechtbank is op 19 september 2022 aan de gemachtigde van belanghebbende verzocht aan te geven welk deel van de alsnog genomen beslissingen van de inspecteur exact bestreden wordt. Namens belanghebbende is de procedure toentertijd expliciet beperkt tot het geschilpunt opgenomen onder 6 (zie 4.12). De rechtbank heeft ter zitting begrepen dat belanghebbende ten aanzien van de aanslag en de boete geen beroepsprocedure wenste en het geschil daarom toen beperkt is tot de vraag of dwangsommen waren verbeurd door de inspecteur.
7.2.
Bij brief van 12 augustus 2023 is voor het eerst namens belanghebbende kenbaar gemaakt dat hij het niet eens is met de uitspraak op bezwaar over verzuimboete. Ter zitting is namens belanghebbende gesteld dat pas op dat moment de wens is ontstaan om tegen de verzuimboete op te komen. Dit omdat de gemachtigde een beroep tegen de verzuimboete pas kansrijk achtte nadat de Hoge Raad op 20 januari 2023 een arrest (ECLI:NL:HR:2023:41) had gewezen. Hoewel in beginsel het beroep ingediend namens belanghebbende zich richt tegen het (gehele) alsnog genomen besluit [5] , kan naar het oordeel van de rechtbank gelet op de specifieke feiten en omstandigheden van het geval niet alsnog worden geageerd tegen de verzuimboete. Ook is het stuk van 12 augustus 2023 ingediend buiten de reguliere beroepstermijn en is een verschoonbare termijnoverschrijding niet gesteld of gebleken. Het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de verzuimboete, is daarom niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

De beroepen niet tijdig beslissen en het beroep tegen de verzuimboete zijn niet-ontvankelijk. Belanghebbende heeft geen recht op dwangsommen. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen van de inspecteur niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar over de verzuimboete niet-ontvankelijk;
- verklaart de overige beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om dwangsommen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 11 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Hoge Raad 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1124.
3.Vergelijk Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 19 december 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5508.
4.Artikel 4:17, derde lid, van de Awb.
5.Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb.