In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van de ISD Brabantse Wal, dat op 16 december 2021 is genomen. Eiser ontving vanaf 1 januari 2021 een voedingsbudget van € 213,- per maand, maar de ISD heeft deze bedragen aangemerkt als middelen die in mindering worden gebracht op zijn recht op bijstand. Eiser betwistte deze beslissing en voerde aan dat de voedingsbudgetten noodzakelijk zijn vanwege zijn medische situatie. De rechtbank heeft op 6 september 2023 uitspraak gedaan in deze zaak.
Tijdens de zitting op 6 oktober 2022 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. F. Ergec, zijn standpunt toegelicht. De ISD was vertegenwoordigd door mr. M. Niessen. Na de zitting heeft de ISD een nieuw besluit ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat dit besluit niet van invloed was op de beoordeling van het bestreden besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ISD de voedingsbudgetten terecht als inkomsten heeft aangemerkt, omdat deze betalingen een terugkerend karakter hebben en bestemd zijn voor noodzakelijke bestaanskosten.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op proceskostenvergoeding of schadevergoeding. De beslissing van de ISD om de voedingsbudgetten te verrekenen met de bijstandsuitkering is door de rechtbank bevestigd. Eiser heeft zijn stelling dat hij in financiële problemen komt door de verrekening niet onderbouwd, waardoor de rechtbank geen aanleiding zag om in te grijpen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.