ECLI:NL:RBZWB:2023:6385

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
AWB- 22_316
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit ISD over voedingsbudget en bijstandsverlening

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van de ISD Brabantse Wal, dat op 16 december 2021 is genomen. Eiser ontving vanaf 1 januari 2021 een voedingsbudget van € 213,- per maand, maar de ISD heeft deze bedragen aangemerkt als middelen die in mindering worden gebracht op zijn recht op bijstand. Eiser betwistte deze beslissing en voerde aan dat de voedingsbudgetten noodzakelijk zijn vanwege zijn medische situatie. De rechtbank heeft op 6 september 2023 uitspraak gedaan in deze zaak.

Tijdens de zitting op 6 oktober 2022 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. F. Ergec, zijn standpunt toegelicht. De ISD was vertegenwoordigd door mr. M. Niessen. Na de zitting heeft de ISD een nieuw besluit ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat dit besluit niet van invloed was op de beoordeling van het bestreden besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ISD de voedingsbudgetten terecht als inkomsten heeft aangemerkt, omdat deze betalingen een terugkerend karakter hebben en bestemd zijn voor noodzakelijke bestaanskosten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op proceskostenvergoeding of schadevergoeding. De beslissing van de ISD om de voedingsbudgetten te verrekenen met de bijstandsuitkering is door de rechtbank bevestigd. Eiser heeft zijn stelling dat hij in financiële problemen komt door de verrekening niet onderbouwd, waardoor de rechtbank geen aanleiding zag om in te grijpen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/316 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser,

gemachtigde: mr. F. Ergec,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom (ISD Brabantse Wal; de ISD),verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 december 2021 (bestreden besluit) van de ISD.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 oktober 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De ISD heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Niessen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Vervolgens heeft de ISD een besluit van 8 februari 2023 ingezonden.
Naar aanleiding hiervan heeft eiser een reactie ingezonden. De ISD is in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
Aan partijen is vervolgens meegedeeld dat de rechtbank het niet nodig vindt om in deze zaak opnieuw een zitting te houden, tenzij een van de partijen aangeeft een zitting te wensen. Geen van de partijen heeft verzocht om een zitting waarna de rechtbank op 13 juli 2023 het onderzoek heeft gesloten.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Beoordeling

1. De bewindvoerder van eiser heeft op 10 september 2021 bij de ISD gemeld dat eiser per mei 2021 vanuit Zintri Zorggroep met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2021 een voedingsbudget ontvangt van € 213,- per maand. Naar aanleiding van deze melding heeft de ISD onderzoek verricht naar eisers recht op bijstand.
Met een besluit van 26 oktober 2021 (primair besluit) heeft de ISD vervolgens de voedingsbudgetten van eiser aangemerkt als ontvangen middelen (inkomen). De ontvangen middelen worden over de periode van 1 mei 2021 tot en met 30 september 2021 op grond van artikel 58, vierde lid, van de Participatiewet (PW) verrekend met het recht op bijstand over een periode van maximaal zes maanden. Per 1 oktober 2021 zal maandelijks een bedrag van € 213,- aan voedingsgeld worden ingehouden op eisers recht op bijstand.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Met het bestreden besluit heeft de ISD eisers bezwaar ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de voedingsbudgetten ten onrechte zijn aangemerkt als middelen. Eiser stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een situatie waarin hij deze voedingsbudgetten nodig heeft gezien zijn medische problematiek. Eiser verzoekt dat er met terugwerkende kracht geen mindering zal worden toegepast op het door hem ontvangen voedingsbudget op zijn recht op bijstand. Daarnaast stelt eiser dat er sprake is van dringende redenen op grond waarvan van terugvordering moet worden afgezien.
3. Na de schorsing van het onderzoek ter zitting heeft de ISD een besluit van 8 februari 2023 ingezonden. In dit besluit is aan eiser meegedeeld dat ambtshalve aan hem met ingang van 1 januari 2021 bijzondere bijstand wordt toegekend voor de maandelijkse eigen bijdrage op grond van de Wet langdurige zorg. Naar het oordeel van de rechtbank strekt dit besluit niet tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit. Dit betekent dat, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dit besluit niet in de beoordeling zal worden betrokken.
4. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) worden bijschrijvingen en stortingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW.
Vanuit Zintri Zorggroep is met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2021 aan eiser een voedingsbudget van € 213,- per maand toegekend. Dit budget betreft naar het oordeel van de rechtbank een periodieke bijschrijving die bedoeld is en door eiser kan worden aangewend voor algemeen noodzakelijke bestaanskosten terwijl hij voor die kosten ook bijstand ontvangt. Eiser heeft zijn stelling dat er sprake is van een situatie waarin hij deze voedingsbudgetten nodig heeft gezien zijn medische problematiek niet onderbouwd. Gelet op de hiervoor weergegeven rechtspraak van de CRvB is de rechtbank van oordeel dat de ISD de voedingsbudgetten terecht als inkomsten heeft aangemerkt.
Omdat de voedingsbudgetten als inkomsten moeten worden aangemerkt, heeft de ISD de door eiser ontvangen bedragen terecht verrekend met eisers bijstandsuitkering. Eiser heeft zijn stelling dat hij door de terugvordering (de rechtbank begrijpt: verrekening) in financiële problemen komt niet onderbouwd. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd dan ook geen grond voor het oordeel dat de ISD in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot verrekening. Ook is terecht bepaald dat per 1 oktober 2021 maandelijks een bedrag van € 213,- aan inkomen wordt ingehouden op eisers recht op bijstand.
5. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed. Er is geen grond voor toekenning van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 6 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.