ECLI:NL:RBZWB:2023:6390

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
C/02/371482 / HA ZA 20-241
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Scheffers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake deskundigenonderzoek in geschil over waardering aandelen

In deze civiele procedure, aangespannen door SPS CEMILAS INVESTMENT LIMITED, een rechtspersoon naar buitenlands recht gevestigd in Limassol, Cyprus, tegen [gedaagde01] B.V., heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 september 2023 een tussenvonnis uitgesproken. De zaak betreft een geschil over de waardering van aandelen in Cemilas Beheer B.V. en de rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen een internationaal karakter hebben, waardoor zij bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen op basis van de Verordening (EU) nr. 1215/2012. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat partijen gekozen hebben voor de toepasselijkheid van Nederlands recht, ondanks de discussie over de rechtskeuze in de vaststellingsovereenkomst en de leveringsakte.

De rechtbank heeft in het tussenvonnis vragen gesteld over de resterende omvang van het geschil, waarbij partijen het eens zijn over de methode van waardering op basis van de intrinsieke waarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de waardering per 31 december 2015 en dat deskundigenonderzoek noodzakelijk is om het geschil te beoordelen. De rechtbank heeft voorgesteld om een deskundige te benoemen, de heer [naam01], werkzaam bij BDO te Utrecht, en heeft de kosten van het deskundigenonderzoek gelijkelijk over partijen verdeeld. Partijen zijn gevraagd om zich uit te laten over de voorgestelde deskundige en de vragen die aan deze deskundige voorgelegd zullen worden.

De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen, zodat partijen zich kunnen uitlaten over de voorgestelde vragen en de persoon van de deskundige. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden en bepaald dat de zaak op 4 oktober 2023 weer op de rol zal komen.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/371482 / HA ZA 20-241
Vonnis van 6 september 2023
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
SPS CEMILAS INVESTMENT LIMITED,
te Limassol ( Cyprus ),
eisende partij,
hierna te noemen: SPS,
advocaat: mr. N. Broeren te Tilburg,
tegen
[gedaagde01] B.V.,
te [plaats01] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.J. de Danschutter te Middelburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 maart 2023 met de daarin genoemde stukken;
- de akte na tussenvonnis van SPS, met de producties 23 tot en met 31;
- de antwoordakte van [gedaagde] , met de producties 34 tot en met 37.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.1.
SPS heeft haar zetel in Cyprus . De vorderingen hebben daarmee een internationaal karakter. De rechtbank dient daarom allereerst te beoordelen of zij bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen. Deze vraag dient beantwoord te worden aan de hand van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (verder: Brussel I bis), aangezien het hier gaat om een burgerlijke zaak als bedoeld in artikel 1 lid 1 Brussel I bis. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend op grond van art. 4 lid 1 Brussel I bis. [gedaagde] is gevestigd in Nederland – binnen het arrondissement van deze rechtbank –, waardoor de Nederlandse rechter – meer specifiek deze rechtbank – bevoegd is.
2.2.
Partijen hebben zich in hun aktes na het tussenvonnis van 22 maart 2023 uitgelaten over het toepasselijke recht. Volgens SPS hebben partijen in artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst van productie 3 bij dagvaarding een rechtskeuze gemaakt voor de toepasselijkheid van Nederlands recht. Ook [gedaagde] is van mening dat partijen gekozen hebben voor Nederlands recht, echter niet op basis van de vaststellingsovereenkomst waarnaar SPS verwijst – die is niet getekend en volgens [gedaagde] niet overeengekomen – maar op grond van artikel 12 in de leveringsakte van 30 oktober 2017 (productie 5 bij dagvaarding). De rechtbank stelt vast dat – los van de discussie in welk document dit is vastgelegd – partijen hebben gekozen voor Nederlands recht ex artikel 3 Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I). De vorderingen zullen daarom beoordeeld worden naar Nederlands recht.
De omvang van het geschil
2.3.
In het tussenvonnis van 22 maart 2023 heeft de rechtbank – gelet op het feit dat partijen op de mondelinge behandeling van 17 september 2021 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten – vragen gesteld over de (resterende) omvang van het geschil. De rechtbank stelt op basis van de in de aktes gegeven antwoorden vast dat het geschil nog enkel ziet op de juistheid van de waardering door H&L (productie 29 bij conclusie van antwoord en bij akte na tussenvonnis SPS) van (50% van) de aandelen in Cemilas Beheer B.V. De rechtbank begrijpt dat zij niet meer hoeft te oordelen over andere, niet daarmee samenhangende, door partijen eerder in de procedure ingenomen stellingen en weren.
2.4.
Partijen zijn het met elkaar eens dat de waarde van de aandelen in Cemilas Beheer B.V. berekend moet worden overeenkomstig de methode van de intrinsieke waarde. Ook zijn partijen het met elkaar eens dat uit moet worden gegaan van de uitgangspunten zoals opgenomen in de waardering van H&L (productie 29). De rechtbank constateert dat de waardering van H&L, een waardering per 31 december 2015 is. Voor de rechtbank is echter onduidelijk of partijen het dan ook met elkaar eens zijn dat het uitgangspunt een waardering per 31 december 2015 is. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 september 2021 volgt dat partijen afgesproken hebben dat indien een waardering van de aandelen op 31 december
2017boven de € 440.000,00 uitkomt, partijen het verschil voor ieder bedrag daarboven gelijk zullen delen. Uitgangspunt is dat de rechtbank partijen aan deze afspraak zal houden. De rechtbank kan de datum van 31 december 2017 echter niet plaatsen. Verder zien de door partijen opgestelde vragen voor een door de rechtbank te benoemen deskundige met name op de jaren 2016 en 2017. De eerste indruk van de rechtbank is dat partijen bedoeld hebben om een deskundige te vragen naar gebeurtenissen na de balansdatum 31 december 2015 die bij bekendheid daarmee van invloed zouden (kunnen) zijn op een waardering per 31 december 2015. De rechtbank wenst over het voorgaande helderheid over te krijgen alvorens een deskundige te benoemen. Partijen kunnen zich hierover bij akte uitlaten.
Deskundigenonderzoek
2.5.
Partijen wensen beide een deskundigenonderzoek. Dit deskundigenonderzoek zal in dit vonnis worden bevolen, nu ook naar het oordeel van de rechtbank een deskundigenonderzoek nodig is ter beoordeling van het geschil van partijen.
2.6.
Mede gelet op de inhoud van de namens beide partijen aan de rechtbank gezonden brief van 30 september 2022 en de aktes na tussenvonnis, stelt de rechtbank voor om één deskundige te benoemen op het gebied van waardering van aandelen. De rechtbank stelt voor om de volgende door de rechtbank aangezochte deskundige te benoemen:
De heer [naam01],
werkzaam bij BDO te Utrecht.
2.7.
De hiervoor voorgestelde deskundige heeft te kennen gegeven dat hij een voorschot op voorhand nog niet kan begroten, maar dat hij daarvoor dient te beschikken over meer informatie uit het dossier. Hij kan hier echter pas over beschikken ná benoeming. De rechtbank zal daarom – indien de deskundige wordt benoemd – bepalen dat:
 de deskundige binnen drie weken na de datum van benoeming een
begroting van de kosten dient op te geven aan de griffie van de rechtbank, gespecificeerd naar het verwachte aantal te besteden uren, het uurtarief en de eventuele overige kosten;
  • de griffie de opgave van de deskundige vervolgens zal toezenden aan partijen;
  • partijen desgewenst binnen twee weken na dagtekening van de brief van de griffie schriftelijk bij de rechtbank bezwaar kunnen maken tegen de begroting;
  • indien niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige alsdan worden vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag;
  • indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal het voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke rechterlijke beslissing.
2.8.
Partijen hebben afgesproken dat de kosten van de deskundige zullen worden gedeeld. De rechtbank zal het uiteindelijke voorschot op de kosten van de deskundige daarom gelijkelijk over partijen te verdelen. Dat betekent dat partijen ieder de helft van dit voorschot moeten betalen.
2.9.
Aan deze deskundige zullen de door partijen voorgestelde vragen worden voorgelegd. De rechtbank stelt voor om die vragen te verduidelijken in die zin dat de deskundige zal worden gevraagd – als er gebeurtenissen zijn geweest die tot een andere waardering hadden geleid – aan te geven wat die waardering dan zou moeten zijn. Daarnaast wenst de rechtbank de deskundige te vragen of er nog andere punten zijn waarvan de rechtbank kennis zou moeten nemen bij een verdere beoordeling. De rechtbank stelt aldus voor om de volgende vragen aan de deskundige te stellen:
Zijn er gebeurtenissen dan wel transacties in de boekjaren 2016 en 2017 van Cemilas B.V. en Cemilas Beheer B.V. die van invloed zouden zijn geweest op de overeengekomen koopprijs van de aandelen van Cemilas Beheer B.V., zoals vastgelegd en overeengekomen op basis van de cijfers en uitgangspunten, zoals vermeld in het als productie 29 opgenomen document, opgesteld door H&L accountants?
Als er inderdaad gebeurtenissen dan wel transacties in die boekjaren hebben plaatsgevonden, hadden die dan geleid tot een andere waardering? Zo ja, wat zou de waardering moeten zijn?
In ieder geval niet als gebeurtenissen of transacties zijn aan te merken:
 kapitaalinjecties;
 nieuwe (achtergestelde) leningen;
 stortingen in rekening-couranten aandeelhouders;
Bovengenoemde gebeurtenissen dan wel transacties met als doel versterking van het kapitaal en daardoor vrijval van voorzieningen zijn geen reden tot herziening van de waardering.
3. Wijken de resultaten in 2016 en 2017 extreem af van wat hetgeen een soortgelijke onderneming zou behalen (dit na normalisatie door eventuele vrijval van voorzieningen door kapitaalverstrekking)?
4. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?
2.10.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen, zodat partijen zich over hetgeen vermeld staat in randnummer 2.4, over de persoon van de deskundige en over de voorgestelde (gewijzigde) vragen bij akte kunnen uitlaten. Partijen moeten de concept-akte uiterlijk een week vóór de roldatum naar elkaar toesturen, zodat zij in hun definitieve akte op de akte van de wederpartij kunnen reageren.
2.11.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 4 oktober 2023om beide partijen in de gelegenheid te stellen een akte in te dienen waarin zij zich uitlaten over hetgeen vermeld staat in randnummer 2.4, de persoon van de deskundige en over de voorgestelde vragen aan de deskundige,
3.2.
bepaalt dat partijen elkaar uiterlijk een week vóór de genoemde roldatum de concept-akte moeten toesturen, zodat zij ieder in hun eigen akte nog kunnen reageren op de standpunten van de wederpartij,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Scheffers en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2023.