ECLI:NL:RBZWB:2023:6394

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
BRE 22/2505 t/m 22/2508
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2016 en 2017

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 september 2023, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar over de aan haar opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en aanslagen Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2016 en 2017 behandeld. De rechtbank heeft de beroepen op 9 augustus 2023 op zitting behandeld, waarbij belanghebbende niet aanwezig was.

Voor het jaar 2016 oordeelt de rechtbank dat de inspecteur de aanslagen IB/PVV en Zvw terecht heeft opgelegd en dat de inkomsten van belanghebbende niet tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur geen specifieke zorgkosten in aftrek heeft toegestaan, wat door de rechtbank wordt bevestigd. Voor het jaar 2017 verklaart de rechtbank het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslagen niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend. De rechtbank kan het beroep tegen de ambtshalve beslissing over 2017 niet inhoudelijk beoordelen, omdat de bezwaarfase nog niet is doorlopen.

De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat de aanslagen niet worden verminderd. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Roermond
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/2505 tot en met 22/2508

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar over de aan haar opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en aanslagen Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2016 en 2017 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 9 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur: [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende is, zonder bericht, niet verschenen (zie onder 4.).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is voor het jaar 2016 van oordeel dat de inspecteur de aanslagen IB/PVV en Zvw terecht en niet tot te hoge bedragen aan belanghebbende heeft opgelegd. Meer in het bijzonder oordeelt de rechtbank daartoe dat de inspecteur de inkomsten van belanghebbende niet tot te hoge bedragen in aanmerking heeft genomen, en de inspecteur terecht geen specifieke zorgkosten in de aanslag IB/PVV in aftrek heeft toegestaan.
2.1.
Voor het jaar 2017 oordeelt de rechtbank dat de inspecteur het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat belanghebbende haar bezwaarschrift bij de inspecteur te laat heeft ingediend, zonder dat daarvoor door haar een reden is gegeven. Dat betekent in dit geval dat de rechtbank in deze uitspraak de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2017 inhoudelijk niet kan beoordelen. Wel draagt de rechtbank de inspecteur op om het beroepschrift van belanghebbende aan te merken als een bezwaarschrift tegen de ook gegeven afwijzende beslissing van de inspecteur over ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2017.
2.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt, en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Op het woonadres van belanghebbende staat, naast belanghebbende, ingeschreven mevrouw [naam] . Belanghebbende verleent mevrouw [naam] zorg. Voor het inkopen van zorg ontvangt mevrouw [naam] een persoonsgebonden budget.
3.1.
Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 een netto resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven van € 10.754. Dat resultaat is opgebouwd uit € 15.000 bruto resultaat, verminderd met € 4.246 kosten (voor woningruimte € 3.960 en benzine/autokosten € 286).
3.2.
De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 conform de ingediende aangifte, naar een verzamelinkomen van € 10.754, opgelegd. Bij de aanslag is € 124 belastingrente in rekening gebracht. Verder heeft de inspecteur de aanslag Zvw voor het jaar 2016 eveneens conform aangifte, opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 10.754. Bij die aanslag heeft de inspecteur € 68 belastingrente in rekening gebracht.
3.3.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen voor het jaar 2016. Zij heeft daartoe in bezwaar een herziene aangifte ingediend waarin zij naast een netto resultaat uit overige werkzaamheden van € 10.754, € 508 aan aftrek specifieke zorgkosten heeft opgevoerd. Die specifieke zorgkosten bestaan uit € 489 voor uitgaven voor hulpmiddelen, vermeerderd met een wettelijke verhoging van € 196, en verminderd met de wettelijke drempel van € 177.
3.4.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2016 bij beslissing van 10 mei 2022 afgewezen.
3.5.
Voor het jaar 2017 heeft de inspecteur met dagtekening 24 september 2019 aanslagen IB/PVV en Zvw opgelegd, waarin is afgeweken van de aangifte van belanghebbende. Bij de aanslagen is ook belastingrente in rekening gebracht.
3.6.
Belanghebbende heeft bij brief gedagtekend op 12 december 2019, binnengekomen bij de inspecteur op 13 december 2019, bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2017.
3.7.
De inspecteur heeft dat bezwaar bij brief van 10 mei 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bezwaren niet binnen de wettelijke termijn waren binnengekomen. Vervolgens heeft de inspecteur de bezwaren behandeld als verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2017. Die verzoeken heeft de inspecteur in diezelfde brief afgewezen.
3.8.
Belanghebbende heeft vervolgens tegen de in 3.4 en 3.7 genoemde beslissingen van de inspecteur beroep ingesteld.

Motivering

Vooraf
4. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 16 mei 2023 aan belanghebbende op het [adres] te [plaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 19 mei 2023 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
2016
4.1.
Belanghebbende heeft in beroep aangevoerd dat zij feitelijk veel minder heeft verdiend dan wordt beweerd. De rechtbank begrijpt die stelling zo dat belanghebbende betwist dat het door haar zelf in zowel haar aangifte (zie 3.1) als haar herziene aangifte (zie 3.3) aangegeven bedrag als resultaat uit overige werkzaamheden (bruto € 15.000 en na aftrek van kosten € 10.754) niet klopt.
4.2.
De rechtbank stelt in haar beoordeling voorop dat het, gelet op de betwisting van belanghebbende, aan de inspecteur is om aannemelijk te maken dat het in de aanslag vastgestelde inkomen (€ 10.754) door belanghebbende is genoten. De rechtbank acht de inspecteur in die bewijslast geslaagd. De inspecteur heeft namelijk onbetwist gesteld dat belanghebbende in het jaar 2016 werkzaamheden heeft verricht als zorgverlener waarvoor een persoonsgebonden budget van haar cliënte, mevrouw [naam] , beschikbaar was. Dat belanghebbende met die werkzaamheden resultaat heeft genoten acht de rechtbank gelet daarop aannemelijk. Voor wat betreft de hoogte van het resultaat ziet de rechtbank dat de inspecteur daarvoor exact is aangesloten bij de door belanghebbende aangedragen informatie. De inspecteur heeft namelijk in de aanslagen zowel het door belanghebbende in haar aangifte aangegeven bruto resultaat gevolgd, als ook de door belanghebbende gestelde kosten geaccepteerd. Daarmee maakt de inspecteur, gelet op het gebrek aan overige aanknopingspunten daarover, de hoogte van het genoten resultaat aannemelijk. De rechtbank laat het in de aanslag vastgestelde resultaat uit overige werkzaamheden daarom in stand.
4.3.
Voor zover belanghebbende in beroep ook opkomt tegen de door de inspecteur niet in aftrek toegestane specifieke zorgkosten, komt de rechtbank tot het volgende. Belanghebbende heeft in bezwaar verzocht om een bedrag van € 489 aan te merken als uitgaven voor hulpmiddelen. De bewijslast dat die kosten voor hulpmiddelen in aftrek komen, rust op belanghebbende. Dat betekent in dit geval, omdat de inspecteur de gestelde aftrek van kosten gemotiveerd betwist, dat belanghebbende aannemelijk moet maken dat de betreffende kosten op haar drukken in het jaar 2016 en de uitgaven zijn gedaan voor hulpmiddelen die voor aftrek in aanmerking komen. Belanghebbende heeft echter geen bewijsstuk ter onderbouwing van haar stelling overgelegd. Daarmee is zij niet in haar bewijslast geslaagd. De inspecteur heeft de aftrek van die zorgkosten in bezwaar dus terecht niet toegestaan.
4.4.
Verder begrijpt de rechtbank het beroepschrift van belanghebbende zo dat zij het standpunt inneemt dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. Belanghebbende stelt namelijk dat zij ten onrechte op een zwarte lijst van de Belastingdienst heeft gestaan, waardoor zij schade heeft geleden, en de inspecteur haar bezwaar naast zich neer heeft gelegd. De rechtbank ziet in de feiten en omstandigheden geen aanleiding voor het oordeel dat enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is geschonden in deze procedure. Het is de rechtbank niet gebleken dat belanghebbende op een lijst van de Belastingdienst heeft gestaan, maar ook als dat wel zo is, dan is dat voor deze procedure niet relevant aangezien er geen sprake is van een ter controle geselecteerde aangifte. Bij een ter controle geselecteerde aangifte is het voor de rechtelijke beoordeling van belang of deze selectie op rechtmatige gronden heeft plaatsvonden. Deze zaak betreft een situatie dat er geen selectie van de aangifte voor controle heeft plaatsgevonden: belanghebbende komt initieel op tegen een aanslag die conform haar eigen ingediende aangifte is opgelegd, eerst waarna de procedure, ook over het jaar daarna, aanvangt (zie 3.1 tot en met 3.3).
2017
4.5.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV en Zvw voor het jaar 2017 niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift van belanghebbende niet binnen de wettelijke termijn voor het indienen van bezwaar (6 weken na de aanslag) is binnengekomen. Belanghebbende heeft daarop niet gereageerd en heeft in beroep niet aangegeven waarom zij haar bezwaarschrift pas te laat aan de inspecteur heeft toegezonden, en heeft ook geen andere gronden aangevoerd waarom de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar onterecht zou zijn. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat die beslissing van de inspecteur onjuist is. De rechtbank verklaart het beroep tegen die beslissing van de inspecteur dan ook ongegrond.
Met betrekking tot de ambtshalve beslissing voor 2017
4.6.
De inspecteur heeft in zijn brief van 10 mei 2022 het te laat ingediende bezwaar van belanghebbende ook aangemerkt als een verzoek van belanghebbende aan de inspecteur om de aanslagen ambtshalve te verminderen. [1] De inspecteur heeft dat verzoek afgewezen bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Tegen de brief van 10 mei 2022 waarin de inspecteur beslist dat hij het verzoek om ambtshalve vermindering afwijst, kan belanghebbende dan ook in bezwaar komen. Aan de behandeling van het beroep gaat de bezwaarfase vooraf. Belanghebbende heeft echter geen bezwaar gemaakt tegen de ambtshalve beslissing maar beroep ingesteld bij de rechtbank. Omdat belanghebbende niet heeft aangegeven een directe behandeling te willen door de rechter zonder voorafgaand de bezwaarfase door te lopen, acht de rechtbank zich niet bevoegd om te oordelen over het beroep tegen de ambtshalve beslissing. De rechtbank zal het beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaren met betrekking hiertoe wegens een prematuur beroep.
4.7.
Omdat belanghebbende in haar beroepschrift ook inhoudelijke gronden lijkt aan te voeren tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2017, heeft belanghebbende mogelijk met haar beroepschrift ook bezwaar willen maken tegen de afwijzende beslissing van de inspecteur om ambtshalve vermindering van die aanslagen. De rechtbank merkt het beroepschrift daarom in zoverre aan als een bij een onbevoegd bestuursorgaan ingediend bezwaarschrift tegen die beschikking. Dit betekent dat de rechtbank het beroepschrift op grond van artikel 6:15 van de Awb dient door te zenden aan de inspecteur onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Nu dit beroepschrift al in bezit is van de inspecteur zal de rechtbank hem dit niet opnieuw toezenden. De onderhavige uitspraak beschouwt de rechtbank als de hiervoor genoemde mededeling aan partijen.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen door de rechtbank niet worden verminderd. Hetzelfde geldt voor de bij de aanslagen in rekening gebrachte belastingrente, waartegen belanghebbende geen gronden heeft aangevoerd.
5.1.
Omdat de beroepen ongegrond zijn, krijgt belanghebbende het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen de beslissing ambtshalve vermindering ten aanzien van aanslagen IB/PVV en Zvw 2017, niet-ontvankelijk;
  • verklaart de overige beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 11 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.De wettelijke basis daarvoor is gelegen in artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001.