ECLI:NL:RBZWB:2023:6395

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
22/2310
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2018 met betrekking tot aftrekposten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 september 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 beoordeeld. De rechtbank behandelt de vraag of de inspecteur de aanslag niet tot een te hoog bedrag heeft opgelegd en of de inspecteur de aftrekposten voor reisaftrek, betaalde verzekeringspremies, alimentatie en specifieke zorgkosten correct heeft beoordeeld. De belanghebbende heeft op 9 augustus 2023 de zitting bijgewoond, maar is niet verschenen. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 niet tot een te hoog bedrag heeft vastgesteld en dat de belanghebbende niet in haar bewijslast is geslaagd om hogere aftrekken te onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de voornoemde posten niet tot te lage bedragen in aftrek heeft toegestaan en dat de aanslag niet verminderd wordt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Roermond
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2310

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018, en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] . Belanghebbende is niet verschenen (zie hierna onder 4).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de inspecteur de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 niet tot een te hoog bedrag heeft opgelegd. Daartoe beoordeelt de rechtbank of de inspecteur in de aanslag de volgende posten niet tot te lage bedragen in aftrek heeft toegestaan: (i) reisaftrek voor openbaar vervoer, (ii) betaalde verzekeringspremies, (iii) betaalde alimentatie en (iv) specifieke zorgkosten.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de voornoemde posten niet tot te lage bedragen met betrekking tot de aanslag IB/PVV in aftrek heeft toegestaan. Ook heeft de inspecteur belanghebbende voldoende in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken aan te leveren. De rechtbank vermindert de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 daarom niet.
2.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt, en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende woont in het jaar 2018 in [plaats 1] en is het hele jaar werkzaam voor een in [plaats 2] gevestigde onderneming (de werkgever).
3.1.
Belanghebbende leeft gescheiden van de heer [naam] (ex-partner).
3.2.
Belanghebbende heeft meermaals, en naar verschillende bedragen, aangiftebiljetten IB/PVV voor het jaar 2018 ingediend. In het laatste aangiftebiljet, ingediend op 22 oktober 2019, heeft belanghebbende aangifte gedaan naar een belastbaar bedrag uit werk en woning van € 27.754 (hierna: de aangifte). Dat bedrag is als volgt opgebouwd:
Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking
€ 68.485
Reisaftrek voor openbaar vervoer
€ 2.062 (-/-)
Verzekeringspremies voor inkomensvoorzieningen
€ 5.600 (-/-)
Betaalde alimentatie als onderhoudsverplichtingen
€ 33.000 (-/-)
Specifieke zorgkosten
€ 69 (-/-)
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 27.754
3.3.
De inspecteur is bij het vaststellen van de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 afgeweken van het laatst ingediende aangiftebiljet. Het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft de inspecteur in de aanslag vastgesteld op € 38.795. Daarbij is de reisaftrek gecorrigeerd naar € 214 en zijn de uitgaven voor onderhoudsverplichtingen gecorrigeerd naar € 29.476. De aftrek in verband met premies voor inkomensvoorzieningen en specifieke zorgkosten zijn niet in aftrek toegelaten. Bij de aanslag heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht.
3.4.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag ongegrond verklaard. Tegen die beslissing komt belanghebbende nu in beroep.

Motivering

Vooraf
4. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 16 mei 2023, op haar [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Omdat de enveloppe waarin die brief is verzonden, op 6 juni 2023 ongeopend ter griffie is terugontvangen, heeft de griffier schriftelijk inlichtingen bij de gemeente opgevraagd waaruit bleek dat belanghebbende op die datum in de basisregistratie personen stond ingeschreven op het door haar opgegeven adres. Op 7 juni 2023 is daarom nogmaals, per gewone post, aan belanghebbende de uitnodiging voor de zitting toegezonden. Belanghebbende heeft op die laatste uitnodigingsbrief gereageerd bij brief van 8 juni 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 24 juni 2023. Uit die reactie leidt de rechtbank af dat belanghebbende die eerstgenoemde uitnodiging niet, maar die laatstgenoemde uitnodiging voor de zitting wel heeft ontvangen. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende, die niet op de zitting is verschenen, wel op de juiste wijze, tijdig en op het juiste adres is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.
Aanslag IB/PVV 2018
4.1.
Belanghebbende heeft in haar beroepschrift aangegeven dat zij het, de rechtbank begrijpt in algemene zin, niet eens is met de beslissing van de inspecteur op haar bezwaar. Voor zover belanghebbende daarmee heeft bedoeld dat zij recht heeft op een hogere aftrek voor (i) reizen in het openbaar vervoer, (ii) betaalde verzekeringspremies, (iii) betaalde alimentatie en (iv) specifieke zorgkosten, overweegt de rechtbank als volgt.
Reisaftrek voor openbaar vervoer
4.2.
De rechtbank begrijpt uit de stukken dat belanghebbende stelt dat in de aanslag € 4.731 (€ 6.579 – € 1.848) als aftrekbare reiskosten moet worden toegestaan. De inspecteur betwist dat. Daartoe voert hij aan dat belanghebbende een hogere reisaftrek dan hetgeen reeds is toegestaan (€ 214) niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.3.
De rechtbank overweegt dat in de aanslag de reisaftrek voor openbaar vervoer is vastgesteld op € 214. Dat betreft de door belanghebbende in de aangifte aangegeven reisaftrek van € 2.062, verminderd met de door belanghebbende ontvangen vergoeding van haar werkgever voor openbaar vervoer van € 1.848. Voor zover belanghebbende de stelling inneemt dat in de aanslag rekening moet worden gehouden met een hoger bedrag aan reiskosten, rust de bewijslast om dat aannemelijk te maken op haar. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende echter niet in die bewijslast is geslaagd. Hoewel er in het dossier stukken aanwezig zijn waaruit volgt dat (i) belanghebbende tot 4 maart 2018 beschikte over een ‘traject vrij’ abonnement van de NS, (ii) vanaf 4 juni 2018 een ‘altijd voordeel’ abonnement van de NS op haar naam stond, en (iii) belanghebbende op 3, 4, 5, 6 en 27 december 2018 betalingen heeft gedaan aan de NS van in totaal € 129, kunnen die stukken echter niet de conclusie dragen dat belanghebbende meer (niet door haar vergoedde werkgever) reiskosten heeft gemaakt dan het bedrag waar de inspecteur reeds in de aanslag rekening mee heeft gehouden. De inspecteur heeft de reisaftrek daarom niet tot een te laag bedrag in de aanslag toegelaten.
Betaalde verzekeringspremies
4.4.
Belanghebbende heeft in haar aangifte verder een bedrag van € 5.600 aangegeven als betaalde premies voor inkomensvoorzieningen. Als toelichting heeft belanghebbende aangegeven dat die post ziet op betaalde premies aan een pensioenfonds met [polisnummer] . Belanghebbende heeft echter, hoewel meermaals door de inspecteur verzocht, geen stukken overgelegd waarmee zij haar stelling onderbouwt. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, heeft belanghebbende daarom met die enkele stelling niet aannemelijk gemaakt dat de door haar gesteld voldane premies voor aftrek in aanmerking komen. De weigering van de inspecteur op dit punt is daarom terecht.
Betaalde alimentatie
4.5.
De inspecteur heeft, aan de hand van door belanghebbende overgelegde bankafschriften, een bedrag van € 29.476 als aftrek voor betaalde alimentatie in de aanslag toegestaan. Voor zover belanghebbende betoogt dat zij recht heeft op meer aftrek in verband met de door haar betaalde alimentatie aan haar ex-partner, rust de bewijslast om die aftrek tot een hoger bedrag aannemelijk te maken, op haar. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende niet in die bewijslast geslaagd. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt namelijk geen hoger bedrag aan in 2018 betaalde alimentatie dan het reeds door de inspecteur geaccepteerde bedrag. Zonder nadere onderbouwing kan daarom van het door belanghebbende gestelde bedrag dat zij aanvullend in aftrek wenst te brengen, niet worden vastgesteld dat sprake is van alimentatiebetalingen die in 2018 zijn betaald, verrekend, ter beschikking gesteld of rentedragend zijn geworden. [1] De inspecteur heeft de aftrek in verband met alimentatie in de aanslag daarom niet tot een te laag bedrag vastgesteld.
Specifieke zorgkosten
4.6.
Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV € 69 opgevoerd als aftrekbare zorgkosten. Dat bedrag bestaat uit € 1.900 kosten voor medicijnen, verminderd met de drempel voor aftrek van € 1.831. Die kosten voor medicijnen bestaan volgens belanghebbende uit tandartskosten en kosten voor extra medicatie. Ter onderbouwing van haar stelling heeft belanghebbende uitsluitend bankafschriften overgelegd waaruit volgt dat belanghebbende in 2018 betalingen heeft gedaan van in totaal € 63,28 aan een apotheek in [plaats 1]. Hoe belanghebbende exact op € 1.900 aan kosten is gekomen, heeft zij niet toegelicht. Daarmee is belanghebbende niet is geslaagd in haar bewijslast om de aftrek van de opgevoerde kosten aannemelijk te maken. De inspecteur heeft daarom op dit punt terecht geen rekening gehouden met de gestelde kosten.
Aanleveren van bewijsstukken
4.7.
Verder heeft belanghebbende in haar beroepschrift aangegeven dat de inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat zij maanden ziek was en zij daarom niet eerder in de gelegenheid is geweest om bewijsstukken te verzamelen. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur op 1 juni 2021 heeft verzocht om bewijzen. De inspecteur heeft dat verzoek nadien herhaald en meermaals uitstel verleend voor het aanleveren van bewijzen. De uitspraak op bezwaar is gedaan op 29 april 2022. De rechtbank is gelet op het tijdsverloop van oordeel dat de inspecteur belanghebbende (ruim) voldoende in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken te verstrekken. De nadelen van het ontbreken van bewijs voor bedragen waarvoor belanghebbende aftrek wenst, zijn voor haar rekening.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 niet wordt verminderd. Hetzelfde geldt voor de bij de aanslag in rekening gebrachte belastingrente, waartegen belanghebbende geen afzonderlijke gronden heeft aangevoerd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 11 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 6.40 van de Wet IB 2001.