In deze beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 8 september 2023, wordt de eerdere beslissing om partijen te verwijzen naar een jeugdhulpverleningstraject van het Uniform Hulpaanbod (UHA) herzien. De rechtbank heeft vastgesteld dat er reeds hulpverlening is ingezet door de gemeente, waardoor de verwijzing naar het UHA niet meer noodzakelijk is. De zaak betreft een verzoek van een vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. F.L.I. de Vleesschauwer, tegen een man, vertegenwoordigd door mr. F.J.I. van den Branden. De rechtbank heeft eerder op 30 mei 2023 een voorlopige contactregeling vastgesteld tussen de man en hun minderjarige kind, en partijen verwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland voor hulpverlening.
De rechtbank heeft op basis van de terugmelding van het loket, waarin werd aangegeven dat de ouders al een traject bij een zorgaanbieder doorlopen, besloten dat de inzet van een UHA-hulpverleningstraject niet meer nodig is. De rechtbank heeft de procedure voor een periode van zes maanden aangehouden om de partijen de tijd te geven om het ingezette hulpverleningstraject bij de zorgaanbieder te doorlopen. De rechtbank heeft ook aangegeven dat partijen na deze periode zelf nadere informatie moeten verstrekken over de voortgang van het traject.
De beslissing om de zaak aan te houden is genomen in het belang van het kind, waarbij de rechtbank de betrokkenheid van de gemeente en de zorgaanbieder als voldoende waarborg voor de benodigde ondersteuning beschouwt. De rechtbank heeft de zaak opnieuw ingepland voor de familiekamerrol op 12 maart 2024, waar verdere beslissingen zullen worden genomen op basis van de voortgang van het hulpverleningstraject.