ECLI:NL:RBZWB:2023:6414

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
C/02/408850 / FA RK 23-1938
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Toekoen
  • mr. Tillie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 september 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezag over de minderjarige [minderjarige01]. De vrouw, hierna aangeduid als de vrouw, verzoekt om het eenhoofdig gezag over [minderjarige01] toegekend te krijgen, omdat de vader sinds 2016 geen actieve betrokkenheid meer heeft gehad bij het leven van het kind. De man, hierna aangeduid als de man, verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om niet-ontvankelijk verklaring of afwijzing van het verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, aangezien de man zijn betrokkenheid bij [minderjarige01] heeft stopgezet en geen actieve bijdrage heeft geleverd aan het gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vrouw recht heeft op een leven vrij van geweld, en dat de man onvoldoende verantwoordelijkheid heeft genomen in de opvoeding van [minderjarige01]. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van [minderjarige01] is en heeft het verzoek van de vrouw toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/408850 / FA RK 23-1938
datum uitspraak: 5 september 2023
beschikking over gezag
in de zaak van
[de vrouw01],
hierna: de vrouw,
wonende op een geheim (bij de rechtbank bekend) adres,
advocaat: mr. G.A.P. Avontuur in Oosterhout,
tegen
[de man01] ,
hierna: de man,
wonende in [woonplaats01] ,
advocaat: mr. B.P.J. van Riel in Breda,
over de minderjarige:
-
[minderjarige01], geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2014, hierna: [minderjarige01] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 13 april 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- de brief van mr. Avontuur van 9 mei 2023 met bijlagen;
- het uittreksel uit het gezagsregister over [minderjarige01] .
1.2.
Het verzoek is mondeling behandeld op 14 augustus 2023. Bij die behandeling zijn partijen met hun advocaten gekomen. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad.
1.3.
Voor deze mondelinge behandeling heeft de kinderrechter met [minderjarige01] gesproken over het verzoek.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Uit deze relatie is [minderjarige01] geboren. [minderjarige01] verblijft bij de vrouw.
2.2.
De man heeft [minderjarige01] erkend. Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige01] .
hebben over hem.
2.3.
Over de periode van 4 mei 2020 tot 4 december 2022 was [minderjarige01] onder toezicht gesteld.

3.Het verzoek en de standpunten

3.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat zij belast zal worden met het eenhoofdig gezag over [minderjarige01] .
3.2.
De man is het niet eens met het verzoek van de vrouw. Hij verzoekt dit verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
3.3.
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om het verzoek te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Wettelijk kader
4.1.
In artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de rechter op verzoek van de ouders die niet met elkaar zijn gehuwd of op verzoek van een van hen het gezamenlijk gezag kan beëindigen. Dan kan als de omstandigheden zijn veranderd nadat de ouders samen het gezag hebben gekregen of als bij die beslissing tot gezamenlijk gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. In dat geval beslist de rechtbank wie van de ouders voortaan alleen het gezag over het minderjarige kind krijgt. Daarbij is bepaald dat artikel 1:251a lid 1 BW van toepassing is.
4.2.
In artikel 1:251a lid 1 BW staat dat de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen kan bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Standpunt van de vrouw
4.3.
Door en namens de vrouw is het volgende, samengevat, aangevoerd. Er is voldaan aan de wettelijke criteria om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige01] . De man was gedurende de relatie van partijen in de periode van 2012 tot 2016 dader van partnergeweld, waarvan de vrouw slachtoffer was. Ook na de relatie heeft het geweld zich voortgezet door onder meer het door de man aan de vrouw sturen van dreigende e-mail- berichten. De vrouw heeft in 2017 ook een verzoek tot eenhoofdig gezag ingediend. Na een raadsonderzoek en een niet-geslaagd traject bij [jeugdzorgorganisatie01] voor oudergesprekken en begeleide omgang is haar verzoek bij beschikking van deze rechtbank van 4 mei 2020 afgewezen. Deze beschikking is in hoger beroep bevestigd op 25 maart 2021. Op 4 mei 2020 is op verzoek van de Raad een ondertoezichtstelling uitgesproken. De gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant (GI), die deze maatregel uitvoerde, heeft [jeugdzorgaanbieder01] ingeschakeld voor een traject begeleide omgang. De vrouw kreeg de indruk dat de GI en [jeugdzorgaanbieder01] van mening leken dat de veiligheidsrisico’s er niet toe deden. De man besloot echter al na twee omgangsmomenten het traject begeleide omgang te stoppen. Daarna is er geen contact meer geweest tussen [minderjarige01] en zijn vader. Het komt erop neer dat de man sinds 2016 geen betrokkenheid op [minderjarige01] heeft getoond. De vrouw wist van meet af aan dat een omgang van [minderjarige01] met zijn vader op een teleurstelling zou uitlopen, omdat de man daar te instabiel voor is. De man ziet niet in dat een eventuele persoonlijke reden hem niet ontslaat van zijn verplichting als ouder. De GI had een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling ingediend. Dat verzoek is later ingetrokken, wat blijkt uit de beschikking van 13 december 2022. Voor de vrouw is het onbegrijpelijk dat er in die periode geen onderzoek is gedaan naar de veiligheidsrisico’s. De vrouw beroept zich op artikel 31 van het Verdrag van Istanbul, waarin is bepaald dat bij het vaststellen van de voogdij en omgangsregeling rekening dient te worden houden met gevallen van geweld. De vrouw heeft recht op een leven vrij van (dreiging met) geweld.
Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek tot het bepalen van het eenhoofdig gezag gehandhaafd. Volgens haar is sprake van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de eerdere afwijzende beschikking. Immers, de man heeft zelf besloten het traject begeleide omgang te stoppen en hij heeft verklaard geen ruimte te hebben om het contact met [minderjarige01] aan te gaan.
Standpunt van de man
4.4.
Op de mondelinge behandeling is namens en door de man, als volgt en samengevat, verweer gevoerd. De man is van mening dat hij altijd betrokkenheid heeft getoond, in die zin dat hij de koninklijke weg heeft gevolgd in de procedures die hebben gelopen. De vrouw bleef en blijft echter hangen in het verleden. De man ontkent dat sprake is van het door de vrouw gestelde ‘post separation abuse’. Er is geen sprake van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van het eerdere verzoek van de vrouw om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Hij is gestopt met het traject begeleide omgang bij [jeugdzorgaanbieder01] , omdat hij had gehoord dat de vrouw nooit onbegeleid contact zou toestaan. Hij had toen geen hoop meer op een goede afloop. Ondertussen ging het met de man steeds slechter, maar hij heeft in oktober 2022 de stap gezet om in behandeling te gaan bij [hulpverlening01] voor zijn alcoholprobleem en in verband met een nog niet nader gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Bij [zorgcentrum01] zal er verder onderzoek worden gedaan naar die persoonlijkheidsstoornis. Als zijn traject klaar is wil de man terugkomen in het leven van [minderjarige01] , maar wanneer dat is, is nog niet bekend. De man concludeert dat niet voldaan is aan de wettelijke criteria voor beëindiging van het gezamenlijk gezag. Het uitgangspunt is gezamenlijk gezag, waarbij ouders samen beslissingen nemen, zolang dit niet belastend en het veilig is voor het kind. De man blokkeert op geen enkele wijze gezagsbeslissingen. Bij verzoeken om toestemming zal hij daaraan zijn medewerking verlenen. De vrouw kan hem daarover e-mailen. Het klopt dat hij geen rechtstreeks contact heeft met [minderjarige01] . Twee familieleden van de man hebben dit contact wel en zo blijft de man via hen op de hoogte van het wel en wee van [minderjarige01] . De vrouw heeft overigens ook de plicht deze informatie te verschaffen, waarbij de man erkent dat daarbij ook van zijn kant een positieve houding nodig is. Tot slot is hij van mening dat de omstandigheden die de vrouw noemt ter onderbouwing van haar verzoek bij toewijzing van dat verzoek niet wijzigen. Voor zover dat nodig is verzet de man zich niet tegen een raadsonderzoek.
Standpunt van [minderjarige01]
4.5.
De kinderrechter heeft met [minderjarige01] gesproken over het verzoek. Na het gesprek heeft [minderjarige01] tegen de kinderrechter gezegd dat zijn verklaring niet mag worden doorverteld aan de andere betrokkenen in deze procedure. Om die reden is bij de mondelinge behandeling geen verslag gedaan van de inhoud van dat gesprek.
Standpunt van de Raad
4.6.
Op de mondelinge behandeling is verklaard dat de Raad al heel lang betrokken is bij [minderjarige01] en zijn ouders. Het is juist dat de GI eerder het verlengingsverzoek voor de ondertoezichtstelling heeft ingetrokken. De Raad had op dat moment al de vraag gesteld hoe het dan verder zou moeten bij deze ouders met gezamenlijk gezag. Gelet op de voorgeschiedenis en de huidige situatie is de Raad van mening dat er niet langer aanknopingspunten zijn om het gezamenlijk gezag voort te zetten. Daarbij is voldaan aan het criterium als vermeld in artikel 1:251a lid 1 onder b BW. Bij gezamenlijk gezag moet er verantwoordelijkheid worden genomen en worden samengewerkt met de hulpverlening die in het belang van [minderjarige01] is. Dat heeft de man nagelaten. Hij heeft het traject afgekapt. Dit terwijl het voor [minderjarige01] belangrijk was om te kunnen zien dat, als zijn vader begint met een dergelijk traject hij dat afmaakt en zich daarbij inspant om het contact structureel vorm te geven. In de toekomst ligt het op de weg van de man om met de hulpverlening te bespreken hoe er kan worden gekomen tot het relatieherstel met [minderjarige01] , maar dat is op dit moment niet aan de orde.
Het oordeel van de rechtbank
4.7.
De rechtbank moet eerst beoordelen of er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Geconstateerd wordt dat de man het ingezette traject begeleide omgang bij [jeugdzorgaanbieder01] in 2022 heeft beëindigd en hij sindsdien geen contact heeft gehad met [minderjarige01] en ook niet op een andere wijze een bijdrage heeft geleverd aan de invulling van het gezamenlijk gezag. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom sprake van een wijziging van omstandigheden en is de vrouw ontvankelijk in haar verzoek.
4.8.
Vervolgens ligt aan de rechtbank de vraag voor of is voldaan aan het vereiste zoals genoemd in artikel 1:251a lid 1 onder a BW, namelijk dat er een risico is dat [minderjarige01] klem of verloren zou raken tussen de ouders bij voortzetting van het gezamenlijk gezag. De vrouw heeft desgevraagd verklaard dat de afgelopen tijd zich geen situaties hebben voorgedaan waarin zij tegen problemen aanliep in de uitoefening van het gezamenlijk gezag over [minderjarige01] . Zij heeft, behoudens de aanvraag voor een nieuw paspoort, dat via de GI is gegaan, geen toestemming van de man nodig gehad. De man heeft aangegeven dat, indien de vrouw zou verzoeken om toestemming voor een gezagsbeslissing voor [minderjarige01] hij daaraan zijn medewerking zal verlenen; zij kan hem daarover e-mailen. Gelet op deze situatie is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan het vereiste zoals genoemd in artikel 1:251a lid 1 onder a BW.
4.9.
Dan resteert de vraag of voldaan is aan het vereiste zoals genoemd in artikel 1:251a lid 1 onder b BW, namelijk dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. De rechtbank stelt voorop, onder verwijzing naar artikel 1:247 lid 1 BW, dat het ouderlijke gezag omvat de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden. Dit heeft tot gevolg dat om het gezag goed te kunnen invullen, een ouder belangstelling moet hebben voor het kind, bekend moet zijn met zijn ontwikkeling en moet weten wat het kind bezighoudt. Uit het verslag van [jeugdzorgaanbieder01] van het traject begeleide omgang blijkt dat de man dit traject na slechts twee contactmomenten heeft stopgezet en dat hij daar geen enkele wijze een vervolg op heeft gegeven. De reden van dit stopzetten blijft onduidelijk. Enerzijds had de man aangegeven onvoldoende vertrouwen te hebben in de vrouw en/of de hulpverlening en anderzijds zou hij geen energie hebben voor de contacten met [minderjarige01] , omdat er in het leven van de man te veel speelde. Weliswaar heeft de man op de mondelinge behandeling aangegeven op enig moment [minderjarige01] weer te willen toelaten in zijn leven, maar dat hij eerst zijn eigen hulpverleningstraject wil afronden. De man heeft echter geen stukken over de inhoud en voortgang van zijn hulpverleningstraject overgelegd en ook de duur van zijn traject is onbekend. Hoewel de rechtbank het positief vindt dat de man kennelijk aan de slag is gegaan om onder begeleiding van passende hulpverlening zijn eigen gedrag en handelen onder ogen te zien, voldoende staat vast dat de man al sinds het einde van de relatie van partijen in 2016 geen actieve betrokkenheid meer heeft gehad bij [minderjarige01] . Gedurende de ondertoezichtstelling heeft de hulpverlening zich ingespannen om de man bij het leven van [minderjarige01] te betrekken, maar het is niet gelukt om hem structureel in positieve zin in beweging te krijgen. Deze houding van de man maakt dat hij geen inzicht heeft in zijn verantwoordelijkheid als vader, waarbij hij ervoor moet zorgen dat hij betrokken en betrouwbaar is. Dit heeft tot gevolg dat hij geen zicht heeft op de ontwikkeling van [minderjarige01] . De rechtbank acht daarbij ook van belang dat de man, nadat hij het traject begeleide omgang had stopgezet, niet bereid was om hierover in gesprek te gaan met [jeugdzorgaanbieder01] of de GI. Desgevraagd heeft de man ter gelegenheid van de mondelinge behandeling niet aan kunnen geven op welke wijze hij in de toekomst weer een actieve bijdrage wil gaan leveren aan de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] en hoe hij een zinvolle invulling wil geven aan het gezamenlijk gezag.
4.10.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat voldaan is aan het criterium zoals genoemd onder artikel 1:251a lid 1 onder b BW. Het gezamenlijk gezag is niet langer in het belang van [minderjarige01] , nu de man sinds 2016 niet actief betrokken is geweest bij [minderjarige01] en aldus geen zicht heeft op de behoefte en ontwikkeling van [minderjarige01] , ondanks de eerdere inspanningen vanuit de ondertoezichtstelling om de man te betrekken in zijn leven. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van de vrouw om te bepalen dat het gezag over [minderjarige01] voortaan alleen aan haar toekomt zal toewijzen.
4.11.
De rechtbank zal, gelet op de aard van daarvan en zoals ook is verzocht, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
4.12.
Omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de zaak over hun kind gaat, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij haar eigen kosten moet dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat de vrouw voortaan alleen het gezag heeft over [minderjarige01] , geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2014;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, kinderrechter, en, in tegenwoordigheid van mr. Tillie, griffier, in het openbaar uitgesproken op 5 september 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.