ECLI:NL:RBZWB:2023:6416

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
C/02/408466 / FA RK 23-1752
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
  • mr. Tillie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling zorgregeling en gezamenlijk gezag over minderjarige na relatiebreuk

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 september 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vaststelling van een zorgregeling en gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2021. De man en de vrouw, die een relatie hebben gehad, zijn de ouders van [minderjarige01]. De man heeft [minderjarige01] erkend, maar de vrouw heeft tot nu toe alleen het gezag over het kind. De man verzoekt de rechtbank om gezamenlijk gezag te verkrijgen, wat de vrouw niet betwist. De rechtbank heeft geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, die de belangen van het kind in het oog houdt.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 augustus 2023 zijn beide partijen, hun advocaten en een vertegenwoordiger van de Raad aanwezig geweest. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen besproken, waarbij de vrouw ook een zelfstandig verzoek heeft ingediend voor een zorgregeling. De vrouw heeft bezwaren geuit tegen de aanwezigheid van de nieuwe partner van de man tijdens de omgang met [minderjarige01], wat de man niet kan garanderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het in het belang van [minderjarige01] is om het gezamenlijk gezag toe te wijzen, en heeft de zorgregeling vastgesteld, waarbij de man en de vrouw in onderling overleg afspraken maken over de zorg- en opvoedingstaken.

De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw tot uitsluiting van de nieuwe partner van de man afgewezen, omdat het niet in het belang van [minderjarige01] is om nu al te anticiperen op toekomstige situaties. De rechtbank heeft de kosten van het geding gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk moeten worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/408466 / FA RK 23-1752
datum uitspraak: 7 september 2023
beschikking over gezag en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de man],
hierna: de man,
wonende in [plaats01] ,
advocaat: voorheen mr. H.J.C. de Waard in Zwijndrecht , nu geen advocaat,
tegen
[de vrouw] ,
hierna: de vrouw,
wonende in [plaats02] ,
advocaat: mr. A. Koop-van Vliet in Breda ,
over de minderjarige:
-
[minderjarige01], geboren te [plaats02] op [geboortedatum01] 2021, hierna: [minderjarige01] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda ,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 3 april 2023 ontvangen verzoek met bijlage;
- het op 19 juli 2023 ontvangen verweerschrift met het zelfstandig verzoek met bijlagen;
- de brief van mr. Koop-van Vliet van 2 mei 2023;
- het uittreksel uit het gezagsregister over [minderjarige01] .
1.2.
Het verzoek is mondeling behandeld op 14 augustus 2023. Bij die behandeling zijn de man, de vrouw en de advocaat van de vrouw gekomen. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Uit deze relatie is [minderjarige01] geboren. [minderjarige01] verblijft bij de vrouw.
2.2.
De man heeft [minderjarige01] erkend. De vrouw heeft alleen het gezag over [minderjarige01] .

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt te bepalen dat hij en de vrouw samen worden belast met het gezag over [minderjarige01] .
3.2.
De vrouw voert geen verweer tegen het verzoek van de man tot vaststelling van het gezamenlijk gezag.
3.3.
De vrouw verzoekt, zelfstandig, vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling), waaronder ook een verdeling van de schoolvakanties en feestdagen, als in rechtsoverweging 4.2.3 omschreven.
3.4.
De man is deels oneens met het zelfstandig verzoek van de vrouw.
3.5.
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om het verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Gezag
4.1.1.
In artikel 1:253c Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de vader van het kind de rechtbank kan verzoeken hem ook, dus samen met de moeder, het gezag te geven. Hij mag dit gezag dan niet eerder al met de moeder hebben gehad. Dit verzoek kan alleen worden afgewezen als het risico bestaat dat het kind anders erg klem komt te zitten tussen haar ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen korte tijd genoeg verbetering komt. Het verzoek kan ook worden afgewezen als dat om een andere reden in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.1.2.
Dat betekent dat als algemeen uitgangspunt geldt dat ouders gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kind uitoefenen. De vrouw heeft aangegeven zich niet te verweren tegen het verzoek van de man. De Raad heeft geadviseerd om het verzoek van de man toe te wijzen. Gelet op het wettelijke uitgangspunt, het standpunt van de vrouw en dat van de Raad en nu de rechtbank het gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige01] noodzakelijk acht, zal zij het daarop betrekking hebbende verzoek van de man toewijzen.
Zorgregeling
4.2.1.
Uitgaande van de situatie dat sprake is van gezamenlijk gezag is artikel 1:253a lid 1 BW van toepassing op het verzoek van de vrouw. In dat artikellid staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van een ouder aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd, waaronder de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (artikel 1:253a lid 2 onder a BW). De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt.
4.2.2.
Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a lid 5 BW, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat ouders uitsluitend mening verschillen over de al dan niet aanwezigheid van de huidige partner van de man bij de uitvoering van de zorgregeling. Dit betekent dat partijen deels niet eens zijn over de invulling van de zorgregeling.
4.2.3.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar verzoek het volgende, samengevat, aangevoerd. Zij wenst dat de volgende, nu al deels uitgevoerde zorgregeling, wordt vastgelegd in de beschikking:
- [minderjarige01] en de man hebben in de oneven weken van donderdagmiddag tot vrijdagmiddag 16.00 uur contact met elkaar bij opa en oma (vaderszijde), waarbij de vrouw [minderjarige01] na het middagslaapje naar de man brengt en hij [minderjarige01] terugbrengt naar de vrouw;
- in de even weken hebben [minderjarige01] en de man contact met elkaar van zaterdagochtend tot zondagavond 19.00 uur, bij opa en oma (vaderszijde), waarbij de man [minderjarige01] zaterdagochtend bij de vrouw ophaalt en haar op zondagavond terugbrengt;
- de verdeling van de (school)vakanties en feestdagen vindt in nader overleg tussen partijen
plaats;
- op kerstavond brengt de vrouw [minderjarige01] na haar middagslaapje bij de man en de man brengt
[minderjarige01] op eerste kerstdag op een in onderling overleg te bepalen tijdstip terug naar de vrouw;
  • op vaderdag is [minderjarige01] bij de man en op moederdag bij de vrouw;
  • de verjaardag van [minderjarige01] wordt gevierd in het weekend bij de ouder waar zij op dat moment
is;
- in de even jaren is [minderjarige01] tijdens Oud & Nieuw bij de vrouw en in de oneven jaren bij de
man, waarbij [minderjarige01] tijdens Oud & Nieuw 2023/2024 bij de vrouw is en tijdens Oud & Nieuw 2024/2025 bij de man;
- [minderjarige01] zal enkel en alleen met de man op vakantie gaan als partijen dit in onderling overleg
zijn overeengekomen;
- nieuwe partners worden tijdens het eerste jaar van de relatie, te rekenen vanaf het moment
dat de nieuwe partner bij de andere partij bekend is, niet in contact gebracht met [minderjarige01] .
Tevens heeft de vrouw vermeld dat bij de contactmomenten van de man met [minderjarige01] de huidige partner van de man (mevrouw [partner van de man] ) niet aanwezig zal zijn.
4.2.4.
Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw toegelicht waarom zij bezwaren heeft tegen de aanwezigheid van mevrouw [partner van de man] , als de man omgang heeft met [minderjarige01] . Het komt erop neer dat zij in het verleden, toen de vrouw een relatie had met de man, geen goede ervaringen heeft gehad met mevrouw [partner van de man] . Er is sprake geweest van bedreigingen en mishandelingen. De vrouw maakt zich zorgen dat [minderjarige01] bij aanwezigheid van mevrouw [partner van de man] het risico loopt om aan geweld te worden blootgesteld. Bij [minderjarige01] is geen hulpverlening betrokken, aldus de vrouw.
4.2.5.
De man heeft op de mondelinge behandeling verklaard zich te kunnen vinden in de door de vrouw voorgestelde zorgregeling, behalve ten aanzien van het toekomstig uitsluiten van de aanwezigheid van mevrouw [partner van de man] bij zijn omgang met [minderjarige01] . Volgens hem is het praktisch onmogelijk om met die beperking de zorgregeling dan nog uit te voeren. Dit, omdat hij met mevrouw [partner van de man] eerder een relatie heeft gehad, waaruit twee kinderen zijn geboren. Op dit moment woont de man nog bij zijn ouders. Hij is echter voornemens met mevrouw [partner van de man] en hun twee kinderen te gaan samenwonen, zodra zij een woning kunnen huren in [plaats01] . Ook zullen zij samen, dus met hun twee kinderen en met [minderjarige01] , op vakantie willen kunnen gaan. Volgens de man heeft mevrouw [partner van de man] nu geen contact met [minderjarige01] . Overigens ontkent hij de beschuldigingen van de vrouw over de gestelde bedreigingen en mishandelingen. De man bevestigt dat bij [minderjarige01] geen hulpverlening is betrokken.
4.2.6.
De rechtbank heeft op de mondelinge behandeling de standpunten van partijen, in bijzijn van de vertegenwoordiger van de Raad, besproken. Daaruit is naar voren gekomen dat het verzoek tot vastlegging van de huidige zorgregeling kan worden toegewezen, voor zover door beide partijen daarover is ingestemd. De man heeft verklaard dat de weekregeling, zoals beschreven over de even en oneven weken, inderdaad wordt uitgevoerd en dat dit goed verloopt. De vrouw heeft dit bevestigd.
4.2.7.
Ten aanzien van de nieuwe partners stelt de rechtbank vast dat die situatie thans niet aan de orde is. De man heeft een relatie met mevrouw [partner van de man] . Hij heeft het voornemen om met haar en hun twee kinderen te gaan samenwonen. Dat er sprake zou kunnen zijn van nieuwe partners bij de man is een toekomstige onzekere omstandigheid, waarop de rechtbank nu niet kan anticiperen. Het is immers niet in het belang van [minderjarige01] om haar nu al te confronteren met uitsluiting van contact met eventuele nieuwe partners van de man, ook al heeft het verzoek betrekking op een periode van steeds een jaar. Op grond van deze overwegingen zal de rechtbank het op de nieuwe partners van de man betrekking hebbende verzoek van de vrouw afwijzen.
4.2.8.
Voor zover de vrouw tevens heeft beoogd te verzoeken dat bij de contactmomenten van de man met [minderjarige01] mevrouw [partner van de man] niet aanwezig zal zijn, overweegt de rechtbank het volgende. Vast staat dat [minderjarige01] thans tijdens deze contactmomenten geen contact met mevrouw [partner van de man] heeft. De man heeft dit opgelost om het contact, zonder haar, met [minderjarige01] te hebben bij zijn ouders thuis. De man heeft wel het voornemen om met mevrouw [partner van de man] en hun twee kinderen te gaan samenwonen in [plaats01] . Nu is echter niet bekend wanneer daarvan sprake zal zijn. Zoals door de man bij de mondelinge behandeling is verklaard is hij ten behoeve daarvan bezig met het vinden van een huurhuis in die plaats. Daarnaast wil de man vanaf het moment van de samenwoning op vakantie kunnen gaan met mevrouw [partner van de man] en zijn drie kinderen, waaronder [minderjarige01] . Partijen hebben bij de mondelinge behandeling de wens uitgesproken dat zij met het oog op de samenwoning een oplossing willen vinden om de zorgregeling dan nog naar ieders wens te kunnen uitvoeren. Duidelijk is dat daarvoor gewerkt moet worden aan het ontstaan van vertrouwen in elkaar alsook dat er vertrouwen moet komen bij de vrouw voor situaties waarbij mevrouw [partner van de man] aanwezig zal zijn. Zij hebben zich, mede naar aanleiding van het door de Raad bij de mondelinge behandeling gegeven advies, bereid verklaard om hulpverlening (waarbij onder meer is gesproken over mediation) in te schakelen. De vrouw heeft daarbij aangegeven zich te zullen wenden tot het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) in [plaats02] . De man is het daarmee eens en is bereid om voor de hulpverleningsgesprekken vanuit [plaats01] naar [plaats02] te komen. De rechtbank overweegt dat het in dit kader aan partijen is om daarbij te bespreken hoe zij in de toekomst mevrouw [partner van de man] een plaats kunnen geven in het leven van [minderjarige01] . De rechtbank gaat er, gezien het voorgaande, dan ook van uit dat partijen in staat zijn om over dit onderwerp in goed overleg met elkaar, en met eventuele hulpverlening (van CJG), een oplossing te vinden. Uitgaande hiervan zal het op mevrouw [partner van de man] betrekking hebbende verzoek van de vrouw worden afgewezen.
4.2.9
Het voorgaande betekent dat het verzoek van de vrouw in het belang van [minderjarige01] op na te melden wijze zal worden toegewezen.
4.3.
De rechtbank zal, gelet op de aard van de toewijzende beslissingen, deze uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat die beslissingen alvast moeten worden gevolgd, ook als er daartegen hoger beroep wordt ingesteld.
4.4.
Omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de zaak over hun kind gaat, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij haar eigen kosten moet dragen.
4.5
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat partijen voortaan samen het gezag hebben over [minderjarige01] geboren te [plaats02] op [geboortedatum01] 2021;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en [minderjarige01] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken recht hebben op contact met elkaar volgens de volgende regeling:
  • in de oneven weken van donderdagmiddag tot vrijdagmiddag 16.00 uur bij opa en oma (vaderszijde), waarbij de vrouw [minderjarige01] na het middagslaapje naar de man brengt en hij [minderjarige01] terugbrengt naar de vrouw;
  • in de even weken hebben [minderjarige01] en de man van zaterdagochtend tot zondagavond 19.00 uur, bij opa en oma (vaderszijde), waarbij de man [minderjarige01] zaterdagochtend bij de vrouw ophaalt en haar terugbrengt;
  • de verdeling van de (school)vakanties en feestdagen in nader overleg tussen partijen;
  • op kerstavond brengt de vrouw [minderjarige01] na haar middagslaapje bij de man en de man brengt [minderjarige01] op eerste kerstdag op een in onderling overleg te bepalen tijdstip terug naar de vrouw;
  • op vaderdag is [minderjarige01] bij de man en op moederdag bij de vrouw;
  • de verjaardag van [minderjarige01] wordt gevierd in het weekend bij de ouder waar zij op dat moment is;
  • [minderjarige01] is tijdens Oud & Nieuw om en om bij de vrouw en bij de man, dus [minderjarige01] is tijdens Oud & Nieuw 2023/2024 bij de vrouw is en tijdens Oud & Nieuw 2024/2025 bij de man, enzovoorts;
  • [minderjarige01] zal met de man op vakantie gaan als partijen dit in onderling overleg zijn
overeengekomen;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, kinderrechter, en, in tegenwoordigheid van mr. Tillie, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 september 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.