ECLI:NL:RBZWB:2023:6426

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
C/02/381489 / HA ZA 21-32
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Schouw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor gebreken aan een woning na koopovereenkomst

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 september 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser01] en [gedaagden01]. [eiser01] heeft een woning gekocht van [gedaagden01] en stelt hen aansprakelijk voor schade als gevolg van gebreken aan de woning. In een eerder tussenvonnis is geoordeeld dat [gedaagden01] voor sommige tekortkomingen aansprakelijk zijn, terwijl voor andere tekortkomingen dit niet het geval is. De rechtbank heeft in deze uitspraak de bewijswaardering van getuigenverklaringen beoordeeld, waarbij de verklaring van de makelaar, [makelaar01], niet in overeenstemming was met die van de getuigen van [eiser01]. De rechtbank concludeert dat [gedaagden01] niet hebben bewezen dat zij [eiser01] correct hebben geïnformeerd over de staat van de balansventilatie, waardoor zij aansprakelijk zijn voor de tekortkomingen in de koopovereenkomst.

De rechtbank heeft vervolgens de schadeposten beoordeeld, waaronder de kosten voor het verzwaren van de verdiepingsvloer, de balansventilatie en de elektrische installatie. De rechtbank heeft de schade voor de verdiepingsvloer vastgesteld op € 4.111,58, de kosten voor de balansventilatie op € 2.000,00 en de schade aan de elektrische installatie op € 8.341,44. Daarnaast zijn er diverse overige schadeposten besproken, maar deze zijn niet toegewezen vanwege onvoldoende onderbouwing. Uiteindelijk is [gedaagden01] veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 14.453,02 aan [eiser01], vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/381489 / HA ZA 21-32
Vonnis van 13 september 2023
in de zaak van
[eiser01],
te [plaats01] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser01] ,
advocaat: mr. L.E. van Hevele te Oostburg,
tegen

1.[gedaagde01] ,

te [plaats01] ,
2.
[gedaagde02],
te [plaats02] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden01] .,
advocaat: mr. B.J. van de Wijnckel te Terneuzen.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 juli 2022 en de daarin genoemde stukken;
- de akte van [eiser01] van 7 september 2022 met producties 1 tot en met 7;
- de antwoordakte van [gedaagden01] van 19 oktober 2022 met productie 22;
- de processen-verbaal van het getuigenverhoor van 16 maart 2023 en van de getuigenverhoren in contra-enquête van 5 juli 2023.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Inleiding
2.1
[eiser01] heeft van [gedaagden01] een woning gekocht. Zij heeft [gedaagden01] aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van diverse gebreken aan de woning. In genoemd tussenvonnis is geoordeeld dat [gedaagden01] voor sommige tekortkomingen niet en voor sommige tekortkomingen wel aansprakelijk is. Naar aanleiding van een verweer tegen één gestelde tekortkoming hebben [gedaagden01] een bewijsopdracht gekregen. [eiser01] is tegelijkertijd in de gelegenheid gesteld om haar schade te onderbouwen.
Bewijswaardering
2.2
In genoemd tussenvonnis is aan [gedaagden01] opgedragen te bewijzen dat [makelaar01] aan [eiser01] heeft medegedeeld dat de balansventilatie nog niet volledig was geïnstalleerd. [gedaagden01] hebben daartoe [makelaar01] (de makelaar die de bezichtiging van de woning heeft geleid) doen horen. Vervolgens heeft [eiser01] in contra-enquête zichzelf (als koper van de woning) en haar ouders, [naam01] en [naam02] , doen horen.
2.3
De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 152 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) voortvloeit dat de rechter vrij is in de waardering van het bewijs. In de rechtspraak is algemeen aanvaard dat de (civiele) rechter een redelijke mate van zekerheid dient te hebben omtrent de juistheid van de te bewijzen feiten. Absolute zekerheid is niet vereist.
2.4
De rechtbank stelt vast dat de vier getuigen op het moment van bezichtigen samen in de woning aanwezig zijn geweest. Zij zijn daarom in beginsel in staat geweest relevante waarnemingen te doen en zij hebben die, gezien hun verklaringen, ook gedaan. Desondanks is de getuigenverklaring van [makelaar01] tegengesteld aan de getuigenverklaringen van [eiser01] , [naam01] en [naam02] . [makelaar01] verklaring is met de andere verklaringen niet te verenigen. [makelaar01] heeft verklaard dat hij op zolder erop heeft gewezen dat de balansventilatie nog niet af was en dat het gesprek op zolder meer is gegaan over de vraag of er slaapkamers gerealiseerd konden worden. De andere getuigen hebben verklaard dat het op zolder ging over de mogelijkheid van te realiseren slaapkamers maar dat niet is gesproken over de balansventilatie.
2.5
In getalsmatig opzicht legt de verklaring van [makelaar01] het af tegen de andere verklaringen. Dat getalsmatig overwicht geeft echter op zichzelf nog niet de doorslag. Doorslaggevend is naar het oordeel van de rechtbank dat [makelaar01] verklaring in het licht van de overige verklaringen in mindere mate consistent, coherent en zeker is. Zo heeft [makelaar01] tijdens zijn verhoor eerst verklaard dat hij dacht dat de ouders van [eiser01] niet bij de bezichtiging aanwezig waren, maar later heeft hij verklaard dat dit misschien toch het geval kon zijn en dat hij mogelijk bezichtigingen door elkaar haalde. Ook heeft hij verklaard dat het misschien zou kunnen zijn dat hij over de balansventilatie heeft gesproken tijdens andere bezichtigingen dan die door [eiser01] . Na voorlezing van zijn verklaring heeft [makelaar01] nog opgemerkt dat hij zeker weet dat hij heeft gezegd dat de balansventilatie niet af was, maar dat hij niet zeker is over wat hij verder heeft gezegd. De verklaringen van de drie getuigen in contra-enquête bevatten deze onzekerheden niet. Deze zijn consistenter en zekerder over het feit dat de woning gevieren is bezichtigd, waarbij de aanwezigen steeds in elkaars buurt waren en konden horen wat [makelaar01] zei. Ook zijn zij zekerder over het feit dat de balansventilatie niet ter sprake is gekomen. [eiser01] , [naam01] en [naam02] konden zich weliswaar niet alles herinneren, maar naar het geheel van de verklaringen kijkend, wisten zij, ieder afzonderlijk, zich meer te herinneren en hebben zij met meer zekerheid en minder voorbehouden verklaard. Dit maakt hun verklaringen ook meer coherent dan die van [makelaar01] .
2.6
De rechtbank is zich ervan bewust dat de getuigen in contra-enquête in een familierelatie tot elkaar staan, waarbij [eiser01] ook nog eens partij is. Hierdoor zouden zij minder objectief tegenover de zaak kunnen staan. Bij [makelaar01] , destijds verkopend makelaar van [gedaagden01] , speelt het aspect van de familierelatie niet. De rechtbank heeft echter geen enkele aanwijzing die maakt dat door de familieband zijdens [eiser01] aan de betrouwbaarheid en daarmee aan de kwaliteit van de verklaringen in contra-enquête moet worden getwijfeld.
2.7
Nu de verdere inhoud van het procesdossier de rechtbank niet in een andere richting wijst, concludeert de rechtbank dat aan de verklaring van [makelaar01] minder gewicht moet worden toegekend dan aan de overige, andersluidende verklaringen. Er is niet met een redelijke mate van zekerheid komen vast te staan dat [makelaar01] aan [eiser01] heeft medegedeeld dat de balansventilatie nog niet volledig was geïnstalleerd. [gedaagden01] zijn daarom niet geslaagd in het leveren van het aan hen opgedragen bewijs. Met verwijzing naar rechtsoverweging 4.12 van voornoemd tussenvonnis oordeelt de rechtbank dat [eiser01] er op mocht vertrouwen dat de balansventilatie (af) in de woning aanwezig was. Er is dan ook sprake van een tekortkoming. [gedaagden01] zijn hiervoor aansprakelijk op grond van de koopovereenkomst.
Schade
2.8
Bij tussenvonnis is [eiser01] in de gelegenheid gesteld om bij akte nader te concretiseren wat de schade is als gevolg van de gebreken ter zake de verdiepingsvloer, de balansventilatie en de elektrische installatie. Daarbij heeft zij ook de gelegenheid gekregen te concretiseren op welke wijze de correctie ‘nieuw voor oud’ volgens haar dient te worden toegepast.
Verdiepingsvloer
2.9
Onder verwijzing naar een factuur van [aannemingsbedrijf01] (hierna: [aannemingsbedrijf01] ) heeft [eiser01] gesteld dat de kosten van het verzwaren van de verdiepingsvloer, om de betreffende verdieping geschikt te maken als leefruimte, € 12.208,79 bedragen. Volgens haar dient hierbij geen rekening gehouden te worden met de correctie ‘nieuw voor oud’, onder meer omdat zij zonder aftrek niet in een voordeliger positie komt. Zij meent dat [gedaagden01] ook gehouden zijn tot betaling van de kosten van de binnenhuisarchitect voor de aanpassing van het indelingsplan van de zolder, ten bedrage van € 2.178,00. Die aanpassing was noodzakelijk als gevolg het verzwaren en daardoor hoger liggen van de vloer.
2.1
[gedaagden01] betwisten de juistheid en verschuldigdheid van het op de factuur van [aannemingsbedrijf01] genoemde bedrag. Zij verwijzen in dat kader naar een eerder door [eiser01] ingebrachte kostenraming van [deskundige01] van [bouwkundig adviesbureau01] (hierna: [deskundige01] ). Zij betwisten daarnaast de verschuldigdheid van de kosten van de binnenhuisarchitect. Voor dit laatste voeren zij onder meer aan dat de kosten betrekking hebben op een nieuwe interieurtekening die is gemaakt aan de hand van de aan te passen kapconstructie en de verzwaring van de vloer voor dat doel. Er is geen verband met het realiseren van de leefruimte. Verder stellen [gedaagden01] dat een correctie ‘nieuw voor oud’ van 30% moet worden toegepast, uitgaande van een verwachte levensduur van 25 jaar voor de OSB-platen die ter verzwaring op de bestaande verdiepingsvloer zijn gelegd.
2.11
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden01] er terecht op hebben gewezen dat de door [aannemingsbedrijf01] gerekende kosten in geen verhouding staan tot de raming van [deskundige01] . Die uiteenlopende verhouding is voor de rechtbank onverklaarbaar. Zo raamt [deskundige01] de kosten voor het leggen van 111,6 m² OSB-plaat, met een dikte van 19 mm, op € 2.489,00. Dit bedrag is inclusief de vergoeding van 33,5 manuren. [aannemingsbedrijf01] heeft minder platen gelegd en meer dan het dubbele aantal uren gerekend. Daarnaast rekent [deskundige01] € 500,00 voor (alle) benodigde schroeven, terwijl [aannemingsbedrijf01] daar € 53,10 plus € 2.681,25 voor heeft gefactureerd. De rechtbank zal daarom uitgaan van de door [deskundige01] geraamde kosten.
2.12
Voor een eerlijke vergelijking met de factuur van [aannemingsbedrijf01] moeten de opslagpercentages, die [deskundige01] onderaan zijn raming heeft opgenomen (algemene bouwplaatskosten, winst en risico, verzekering en btw), wel bij dit bedrag worden opgeteld.
[aannemingsbedrijf01] mag worden geacht dergelijke percentages ook in zijn factuur te hebben verwerkt. De rechtbank zal de schade voor wat betreft deze post daarom begroten op € 4.111,58.
2.13
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis in het algemeen, ten aanzien van alle schadeposten, geoordeeld dat de correctie ‘nieuw voor oud’ van toepassing is. Voor wat betreft de verzwaring door middel van OSB-platen, zal de rechtbank de correctie op nihil stellen. Hoewel een afschrijvingsduur van 25 jaren bij andere toepassingen van de OSB-platen reëel kan zijn, is bij de toepassing in deze woning aannemelijk dat [eiser01] zonder de correctie geen voordeel geniet. De woning is ongeveer acht jaar oud. Afgezet tegen de gemiddelde levensduur van een woning is een eventueel voordeel verwaarloosbaar.
2.14
De kosten van de binnenhuisarchitect komen niet voor vergoeding in aanmerking. [gedaagden01] hebben gemotiveerd betwist dat de aanpassing van de tekening noodzakelijk was als gevolg van de verhoging van de vloer. [deskundige01] heeft voor de nieuwe interieurtekening de aanpassing van de kapconstructie als toelichting gegeven. Over de aanpassing van de kapconstructie en de kosten in dat verband heeft [eiser01] al met [aannemingsbedrijf01] afspraken gemaakt.
Balansventilatie
2.15
[eiser01] begroot deze schadepost op € 10.000,00. Zij verwijst in dat kader naar een “
globale prijsindicatie” van [Installatiebedrijf01] (hierna: [Installatiebedrijf01] ) en stelt dat rekening moet worden gehouden met een correctie ‘nieuw voor oud’ van 50% voor (alleen) de unit voor warmteterugwinning (hierna: de wtw-unit).
2.16
[gedaagden01] herhalen dat de balansventilatie bij verkoop en levering wel aanwezig was, maar dat slechts nog de aansluiting op de ventilatie-unit op de zolderverdieping moest worden uitgevoerd. Uit een inspectie zal slechts dat blijken, zodat de kosten van die inspectie niet voor hun rekening moet komen. Na correctie resteert dan een bedrag van € 1.000,00 voor de wtw-unit. Er kan sowieso niet meer dan € 7.822,42 worden toegewezen, nu niet meer dan dit bedrag bij deze deelpost wordt gevorderd na wijziging van eis. Dit op de raming van [deskundige01] gebaseerde bedrag is echter ook onjuist omdat het hierbij ook gaat om kosten voor het aanpassen van cv-leidingen en daarop zijn de vorderingen van [eiser01] niet gebaseerd, aldus [gedaagden01]
2.17
[gedaagden01] hebben bij conclusie van antwoord aangevoerd dat slechts nog de aansluiting op de ventilatie-unit op de zolderverdieping moest worden uitgevoerd en dat de unit moest worden afgewerkt. Op de mondelinge behandeling is namens [eiser01] gereageerd dat dit door haar niet nader is onderzocht. Bij de haar geboden gelegenheid om deze schadepost te onderbouwen, is [eiser01] er niet meer op ingegaan. In zijn globale prijsindicatie schrijft [Installatiebedrijf01] wel dat na plaatsopneming moet worden bepaald wat de functie is van het bestaande kanalenwerk. Dat wat aan kanalenwerk ontbreekt moet nog geleverd en aangesloten worden, aldus [Installatiebedrijf01] . Hoewel daaruit wellicht zou kunnen worden opgemaakt dat er méér werkzaamheden nodig zijn dan [gedaagden01] aanvoeren, is deze prijsindicatie
teglobaal om dit te kunnen aannemen. Zo wordt niet beschreven welke werkzaamheden exact nog moeten worden uitgevoerd en evenmin wordt de geïndiceerde prijs uitgesplitst, zodat ook niet uit de bedragen per onderwerp wellicht nog een en ander valt af te leiden. In het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagden01] , lag op de weg van [eiser01] om met een betere toelichting en onderbouwing te komen. Zeker nu zij, ook zonder toelichting, een hoger bedrag aan deze schadepost koppelt dan dat zij eerder in de procedure heeft gedaan. De rechtbank kan slechts vaststellen dat naast de aanschaf van de wtw-unit enige aansluitwerkzaamheden moeten plaatsvinden. De rechtbank begroot de kosten voor de aansluitwerkzaamheden op € 1.000,00. De onderbouwing van [eiser01] en de prijsindicatie van [Installatiebedrijf01] bieden voor enig hoger bedrag onvoldoende houvast. Met inachtneming van de onbestreden correctie van 50% ‘nieuw voor oud’ begroot de rechtbank de kosten voor de wtw-unit zelf op € 1.000,00. Het totaalbedrag dat zal worden toegewezen ten aanzien van de balansventilatie komt daarmee op € 2.000,00.
Elektrische installatie
2.18
Volgens [eiser01] moet de schade voor wat betreft het herstel van de elektrische installatie worden vastgesteld op € 12.613,00. Dit bedrag valt uiteen in drie deelbedragen die zij met een factuur van [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ) en twee offertes (van [bedrijf01] en [naam03] ) heeft onderbouwd. Het gaat om € 4.084,99 voor de elektrische installatie op zolder, € 2.964,76 in verband met herstelwerkzaamheden aan de potentiaalvereffening en de wastafelverlichting en € 5.563,25 voor herstelwerkzaamheden aan tegelwerk en overige leidingen en installaties.
Ook hierbij is [eiser01] van mening dat geen correctie ‘nieuw voor oud’ moet worden toegepast.
2.19
[gedaagden01] voeren daartegen het volgende aan. Bij de elektra op zolder blijkt uit het verslag van [deskundige01] dat de werkelijke kosten toe te rekenen zijn aan het verzwaren van de zolderverdiepingsvloer. Dat verzwaren was ook noodzakelijk ten behoeve van de kapconstructie. Dat gebrek ligt niet langer ten grondslag aan [eiser01] ’ vordering. Als desondanks deze kosten wel kunnen worden gevorderd, kan het slechts gaan om een bedrag van € 1.280,00. Dat bedrag volgt uit een eerder ingebrachte offerte van [bedrijf01] . In ieder geval geldt dat het bedrag slechts is onderbouwd tot het bedrag van (naar de rechtbank begrijpt) € 4.084,99.
De kosten van de herstelwerkzaamheden aan de potentiaalvereffening en wastafelverlichting zijn niet gevorderd, zo volgt uit [eiser01] ’ akte vermindering van eis. Slechts de post ‘herstelkosten E-installaties elektra’ ad € 4.168,72 wordt gevorderd en dat bedrag ziet op de reeds uitgevoerde werkzaamheden van [bedrijf01] .
Voor de herstelwerkzaamheden aan tegelwerk en overige leidingen en installaties geldt volgens [gedaagden01] dat dit niet het eerder door [naam03] geoffreerde en door [eiser01] gevorderde bedrag van € 4.840,00 te boven kan gaan.
2.2
Ten aanzien van de kosten van herstel van de elektra op zolder oordeelt de rechtbank dat [gedaagden01] hiervan een deel moeten vergoeden. [deskundige01] schrijft in zijn verslag, met verwijzing naar dezelfde factuur van [bedrijf01] , dat de werkelijke kosten van € 4.084,99 zijn “
toe te rekenen aan het verzwaren van de zolderverdiepingsvloer (…) De verhoging van de kosten heeft duidelijk te maken met de vele onvoorziene omstandigheden tussen de balklaag en het “trekken” van bedrading tot in de meterkast.” Tussen partijen staat vast dat de verzwaring zowel diende voor aanpassing van de kapconstructie (waarover [eiser01] met [aannemingsbedrijf01] afspraken heeft gemaakt) en los daarvan ook voor het geschikt maken van de zolder als leefruimte (waarvan [gedaagden01] de kosten moeten dragen). Anders dan [gedaagden01] lijken te betogen, is een logisch gevolg hiervan dat de herstelwerkzaamheden aan de elektra op zolder daarom ook voor een deel voor hun rekening komen. Gelet op de verminderde eis van [eiser01] en bij gebreke van nadere stellingen van partijen zal de rechtbank dat deel begroten op een derde van het hiervoor genoemde factuurbedrag van [bedrijf01] , zijnde € 1.361,66. Hiermee gaat de rechtbank voorbij aan het standpunt dat [eiser01] geen hoger bedrag kan vorderen dan wat [bedrijf01] eerder heeft geoffreerd. [gedaagden01] hebben tegen de juistheid van de daadwerkelijk gefactureerde kosten namelijk geen andere argumenten aangevoerd dan die hiervoor aan de orde zijn gekomen.
2.21
Over de schadepost € 2.964,76 voor herstelwerkzaamheden van de ontbrekende potentiaalvereffening en aan de wastafelverlichting is de rechtbank van oordeel dat deze kosten kunnen worden geschaard onder de noemer van schade ter zake “
herstelkosten (E-installaties) elektra”, zoals door [eiser01] in haar akte eisvermindering opgenomen. Nu [eiser01] de haar geboden gelegenheid heeft genomen deze post nader te onderbouwen en [gedaagden01] die onderbouwing op zichzelf niet betwisten, zal de rechtbank dit bedrag toewijzen.
2.22
Wat betreft de herstelkosten aan tegelwerk, overige leidingen en installaties, zal de rechtbank uitgaan van de offerte van [bedrijf01] , die sluit op het bedrag van € 4.840,00. In het licht van het verweer van [gedaagden01] heeft [eiser01] onvoldoende gesteld dat en waarom de duurdere offerte van [naam03] , die sluit op het bedrag van € 5.563,25, moet worden gevolgd.
2.23
De bedragen uit de drie voorgaande overwegingen belopen samen (€ 1.361,66 + € 2.964,76 + € 4.840,00 =) € 9.166,42. Tot slot overweegt de rechtbank dat het door [gedaagden01] genoemde correctiepercentage ‘nieuw voor oud’ van 18% redelijk is. De rechtbank neemt aan dat de elektra c.q. elektrische installaties geen onbeperkte technische levensduur hebben, waardoor [eiser01] zonder correctie wel in een voordeliger positie komt te verkeren. [eiser01] heeft verder onbetwist gesteld dat de correctie niet moet worden toegepast op arbeidskosten, maar zij heeft verzuimd uit te splitsen welk deel van de gefactureerde dan wel geoffreerde bedragen ziet op materiaalkosten en welk deel op arbeidskosten. De rechtbank zal in het voordeel van [gedaagden01] de materiaalkosten daarom schatten op de helft van de toe te wijzen kostenposten, zijnde (€ 9.166,42 * 0,5 =) € 4.583,21. Het genoemde correctiepercentage van 18% daarop toepassend leidt tot een bedrag van € 3.758,23 voor materiaal. Al met al moeten [gedaagden01] daarmee ter zake de schade aan de elektrische installatie (€ 4.583,21 voor arbeid + € 3.758,23 voor materiaal =) € 8.341,44 aan [eiser01] vergoeden.
Overige schadeposten
2.24
De rechtbank moet verder nog oordelen over de door [eiser01] gevorderde vergoeding van de posten:
a. kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte: € 2.180,00
b. kosten ter vaststelling van schade aansprakelijkheid: € 5.717,25
c. veiligheidskeuring elektra [bedrijf01] : € 423,50
d. berekening capaciteit balansventilatie: € 423,50
e. onvoorzien 5%: € 1.549,34
[gedaagden01] hebben de verschuldigdheid van deze bedragen gemotiveerd betwist.
Ad a. buitengerechtelijke kosten
2.25
Op grond van 6:96 lid 2 onder c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) komen redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking. [eiser01] heeft bij monde van haar raadsman ter zitting gesteld dat het hier gaat om zijn declaraties voorafgaand aan de dagvaarding en dat deze moeten worden beschouwd als de kosten zoals bepaald in voornoemd artikel. Een verdere onderbouwing is niet gegeven. De rechtbank merkt deze kosten daarom aan als kosten ter voorbereiding van gedingstukken en instructie van de zaak, waarvoor volgens artikel 241 Rv geen vergoeding op grond van 6:96 lid 2 BW wordt toegekend, maar de regels voor proceskosten van toepassing zijn. Reeds hierom wijst de rechtbank deze vordering af.
Ad b. vaststelling schade en aansprakelijkheid
2.26
Op grond van 6:96 lid 2 onder b BW komen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid ook als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking. [eiser01] heeft, ook met de verwijzing ter zitting naar productie 3 bij dagvaarding, onvoldoende duidelijk gemaakt waarop deze kosten exact betrekking hebben. Het is niet aan [gedaagden01] of aan de rechtbank om dat voor haar te doen. De rechtbank wijst de vordering af nu [eiser01] niet heeft voldaan aan haar stelplicht.
Schadeposten ad c t/m e
2.27
Deze schadeposten komen bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing niet voor toewijzing in aanmerking.
Slotsom, proceskosten en hoofdelijkheid
2.28
[gedaagden01] zullen worden veroordeeld om in hoofdsom € 14.453,02‬ aan [eiser01] te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarden.
2.29
[gedaagden01] krijgen ongelijk en moeten daarom de proceskosten van [eiser01] vergoeden. Daaraan doet niet af dat minder dan de helft van de vordering na eisvermindering wordt toegewezen en dat dat [eiser01] erop is gewezen dat zij zich voor een deel van de gebreken tot [aannemingsbedrijf01] moest wenden. [eiser01] heeft voorliggende procedure moeten voeren om de schade waarvoor [gedaagden01] wel aansprakelijk zijn, vastgesteld en toegewezen te krijgen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser01] op basis van het toegewezen bedrag als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
112,61
- griffierecht
952,00
- salaris advocaat
- nakosten
1.794,00
173,00
(3 punten × tarief II € 598,00)
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.031,61‬
2.3
De toekenning van 3 punten is opgebouwd uit 1 punt voor dagvaarding en 1 punt voor de mondelinge behandeling en verder tweemaal een half punt voor de getuigenverhoren. Dit betekent dat geen half punt wordt toegekend voor de akte waarmee [eiser01] haar schade nader mocht onderbouwen. Een dergelijke onderbouwing dient in principe plaats te vinden in de dagvaarding of op zijn laatst tijdens de mondelinge behandeling.
2.31
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1
veroordeelt [gedaagden01] hoofdelijk om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 14.453,02, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 18 januari 2021, tot de dag van volledige betaling,
3.2
veroordeelt [gedaagden01] hoofdelijk in de proceskosten ten bedrage van
€ 3.031,61, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moeten [gedaagden01] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
3.3
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Schouw en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2023.