ECLI:NL:RBZWB:2023:6482

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
10261458 \ CV EXPL 22-4822 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstructurering van een vakantiepark en de gevolgen voor de huurovereenkomst van een chalet

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de kantonrechter op 13 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de herstructurering van een vakantiepark. [Eiser] had een chalet gekocht op het terrein van [gedaagde] en vorderde vernietiging van een bindend advies van de Geschillencommissie Recreatie, dat in het voordeel van [gedaagde] was beslist. De kern van het geschil draaide om de vraag of [gedaagde] zijn informatieplicht had geschonden door [eiser] niet tijdig te informeren over de aanstaande herstructurering van het park, die gevolgen zou hebben voor de huurovereenkomst van het chalet.

De kantonrechter oordeelde dat [eiser] ten tijde van de aankoop op de hoogte was van de plannen voor herstructurering, zoals vermeld in de koopovereenkomst. De rechter stelde vast dat er geen sprake was van opzettelijk achterhouden van informatie door [gedaagde]. De beslissing van de commissie werd als redelijk en billijk beschouwd, en de vordering van [eiser] werd afgewezen. De rechter benadrukte dat de beslissing van de commissie niet vernietigbaar was, omdat er geen ernstige gebreken waren in de totstandkoming van die beslissing. Bovendien werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten, omdat zij ongelijk kreeg in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10261458 \ CV EXPL 22-4822
Vonnis van 13 september 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: [bedrijf] B.V..

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 februari 2023
- de mondelinge behandeling van 11 juli 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Zoals blijkt uit een factuur/overeenkomst van 13 maart 2021 (hierna te noemen: de koopovereenkomst) heeft [eiser] een chalet gekocht en overgedragen gekregen van de heer [naam 1] voor een prijs van € 31.500,00. Deze chalet stond op het terrein van [gedaagde] . In de koopovereenkomst, die ook door [gedaagde] voor akkoord is ondertekend, staat dat het staangeld van het lopende jaar 2021 en de aansluiting op de nutsvoorzieningen door koper aan verkoper zijn voldaan gelijktijdig met de betaling van het chalet. Verder staat in de koopovereenkomst de volgende tekst: “
U bent op de hoogte gebracht dat er heden plannen worden gemaakt om op ons park een jaarronde exploitatie te krijgen. Het park wordt binnen nu en 5 jaar geherstructureerd; er wordt geïnvesteerd in horeca, centrumvoorzieningen en verhuuraccommodaties. Heden is niet bekend wat de gevolgen zijn voor uw jaarplaats; of deze behouden kan blijven, moet worden verplaatst of moet worden stopgezet is nu nog niet bekend.
2.2.
Op de koopovereenkomst zijn de RECRON-voorwaarden van toepassing.
2.3.
In een brief van de familie [familienaam 1] (de – voormalig – exploitant van de camping) van 12 april 2021 aan de jaargasten, waaronder [eiser] , staat onder meer het volgende: “
De samenwerking met de nieuwe partners is bijna rond. De komende twee maanden gebruiken wij nog om aan onze plannen een tijdspad te hangen.(…)
Of het tijdspad straks gaat verlopen zoals gepland is afhankelijk van diverse factoren.(…)
Zoals jullie al wel hebben kunnen merken worden er al kleine stapjes gemaakt op het park vooruitlopend op de herstructurering die binnen 5 jaar zal gaan plaatsvinden. Om een jaarrond exploitatie te krijgen komen er verhuuraccommodaties in de vorm van chaletjes/huisjes te staan op het park.(…)
Het aantal is afhankelijk van de interesse/animo naar deze huisjes. Als het een succes blijkt te zijn dan zal in stappen het gehele park zo ingevuld gaan worden.(…)
Een garantie om hier op het park voor jaren te mogen verblijven kan niet gegeven worden.(…)
Het park gaat, als het economisch haalbaar is, de komende jaren flink op de schop. En hoe die fasen gaan lopen weten we nu nog niet.(…)
Als er nieuwe gasten een chalet/caravan willen kopen dan geven wij nu aan dat zij, overeenkomstig de Hiswa-Recron voorwaarden, tot december 2022 mogen blijven. Dat is de enige garantie die wij kunnen geven.
2.4.
Bij brief van 10 juni 2021 schrijft de (toenmalige) gemachtigde van [eiser] onder meer het volgende aan [gedaagde] : “
Cliënten zijn al lange tijd – sinds 2012 – huurders van een staanplaats op uw camping. Tot voor kort verbleven cliënten met hun tourcaravan op uw camping, maar sinds kort zijn zij de trotse eigenaren van een chalet.(…)
Cliënten hebben niet lang van hun aankoop kunnen genieten. Al op 12 april jl. vermeldt u in een brief aan uw gasten dat er veranderingen op het park op stapel staan. Inmiddels is duidelijk dat u de huurovereenkomsten per eind 2022 wilt gaan opzeggen en dat cliënten derhalve hun staplek zullen moeten ontruimen. Cliënten hebben het bewuste chalet gekocht met het idee om hier nog jaren te kunnen verblijven. Zij zouden deze aankoop uiteraard niet hebben gedaan als zij wisten dat zij na minder dan twee jaar het chalet met alle bijbehoren zouden moeten verwijderen. Cliënten verwijten u dat u hen hierop niet heeft gewezen ten tijde van hun aankoop. U wist immers op dat moment al dat het een aflopende zaak was!(…)
U heeft cliëntenmet opzetdoorslaggevende informatie onthouden waardoor zij geen weloverwogen beslissing hebben kunnen maken.(…)
Dit chalet is uiteraard niet zonder aanzienlijke financiële schade te verplaatsen. Voor deze schade stel ik u namens cliënten hierbij aansprakelijk.
2.5.
In een brief van 30 augustus 2021 heeft [gedaagde] gereageerd op voormeld schrijven van 10 juni 2021. In de brief van 30 augustus 2021 staat onder meer het volgende: “
Wij zijn van mening dat Familie [eiser] op het moment van aankoop van hun chalet d.d. 13 maart 2021 wel degelijk op de hoogte waren van deze plannen, temeer omdat deze informatie op de overeenkomst ‘factuur en overdracht’ staat vermeld welke door de familie is ondertekend.(…)
Noch op het moment van aankoop van het chalet, 13 maart jl., noch op het moment dat wij op 12 april de jaargasten nader informeerden over de plannen, was er vanuit onze zijde sprake van dat de huurovereenkomsten definitief/formeel worden opgezegd per eind 2022.(…)
In april 2021 moesten wij nog een principeverzoek tot herstructurering indienen bij de [gemeente] . Hieruit blijkt dat we inderdaad herstructureringsplannen hebben, maar staat ook vast dat er nog niets concreet is over de tijdsplanning waarin de plannen uitgevoerd zouden kunnen worden, derhalve ook wat de gevolgen van deze plannen zijn voor de jaarplaatsen,
2.6.
Per e-mailberichten van 23 augustus 2021 en 4 september 2021 heeft [eiser] [gedaagde] laten weten dat haar chalet op 4 en 5 november 2021 op transport gaat naar een andere locatie.
2.7.
In een brief van [gedaagde] aan de jaargasten d.d. 24 september 2021 staat onder meer het volgende: “
In de maanden augustus en september is er op de achtergrond hard gewerkt aan het verder uitwerken van de concretisering van de herstructureringsplannen.(…)
Helaas moeten wij u ook melden dat er voor nu nog geen exacte duidelijkheid is over het definitieve moment van formeel opzeggen van uw jaarplaats.(…)
Voor nu betekent dit dat wij graag met u de overeenkomst verder aangaan voor het jaar 2022. Mochten wij besluiten om de overeenkomst per 1-1-2023 op te zeggen (ivm herstructurering), dan krijgt u hiervan van ons bericht uiterlijk 31 december 2021 (of zo veel eerder als mogelijk is). Op dat moment communiceren we over de verdere consequenties en de dan toepasselijke tegemoetkoming in de verplaatsingskosten, alles conform de RECRON-voorwaarden.
2.8.
Op 20 mei 2022 heeft [eiser] een klacht ingediend tegen [gedaagde] bij de Geschillencommissie Recreatie (hierna te noemen: de commissie). [eiser] geeft daarbij aan dat zij een vergoeding wenst van de schade die zij heeft geleden als gevolg van de ontruiming van het chalet en het gederfde recreatiegenot. Daarnaast maakt [eiser] aanspraak op een verplaatsingsvergoeding. Partijen zijn overeengekomen om hun geschil bij bindend advies door de commissie te laten beslechten. In het bindend advies van de commissie van 4 oktober 2022 (verzonden op 21 oktober 2022) staat onder meer het volgende:
“(…)
De commissie stelt vast dat de consument ten tijde van de aankoop van het chalet en de overdracht van de staanplaats voor dit chalet op de hoogte was van aankomende herstructureringsplannen. Immers, op de door haar getekende ‘factuur van overdracht’ staat vermeld: ‘u bent op de hoogte gebracht dat er heden plannen worden gemaakt om op ons park een jaarronde exploitatie te krijgen. Het park wordt binnen nu en vijf jaar geherstructureerd; er wordt geïnvesteerd in horeca, centrumvoorzieningen en verhuuraccommodaties. Heden is niets bekend wat de gevolgen zijn voor uw jaarplaats; of deze behouden kan blijven, moet worden verplaatst of moet worden stopgezet is nu nog niet bekend’.
Echter, volgens de consument is er sprake van opzettelijk dan wel bewust achterhouden door de ondernemer van de toen al bekendezekerheiddat het park door de ondernemer zou worden omgebouwd tot een vakantiepark met recreatiewoningen zonder camping en zonder particuliere jaarplaatsen. Uit hetgeen partijen daarover hebben aangevoerd en hebben ingebracht aan stukken is zulks naar het oordeel van de commissie niet gebleken. Het daarop gegronde betoog van de consument te weten dat als zij deze informatie zou hebben geweten zij niet tot koop van het chalet en de overdracht van de jaarplaats zou zijn overgegaan, faalt dan ook. De eveneens daarop gebaseerde vordering tot schadevergoeding wijst de commissie dan ook af.
Voor zover de consument heeft willen betogen haar jaarplaats niet te hebben opgezegd is van belang dat de ondernemer onweersproken heeft gesteld dat de formele opzeggingen van de betreffende staanplaatsen vanwege herstructurering schriftelijk per 16 december 2021 heeft plaatsgevonden. Een dergelijke opzegging ten aanzien van haar staanplaats door de ondernemer is niet door de consument ingebracht. Veeleer blijkt uit een mailbericht van 13 december 2021 van de ondernemer aan de consument dat een opzegging van de huurovereenkomst van de zijde van de ondernemer niet aan de orde is. Voorts komt uit de ingebrachte stukken naar voren dat op 4 en 5 november 2021 het chalet op transport gaat en de consument dit aan de ondernemer per e-mail van 23 augustus 2021, dus ruim voor de hiervoor genoemde formele opzegging door de ondernemer, laat weten.
De commissie houdt het er bij gebrek aan onderbouwing van de consument dan ook voor dat de consument in deze heeft opgezegd en niet de ondernemer. Van een verplichting tot tegemoetkoming voor de ondernemer is in dat geval dan ook geen sprake.
De commissie verklaart de klacht ongegrond en wijst het door de consument verlangde af.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het bindend advies van de geschillencommissie recreatie van 21 oktober 2022 te vernietigen en [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten..
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toetsingskader
4.1.
De rechtsgrond voor de vordering van [eiser] is te vinden in artikel 7:904 BW. In dat wetsartikel is bepaald dat een beslissing van een derde, zoals de commissie, (alleen) vernietigbaar is als gebondenheid aan die beslissing in verband met inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Deze strikte maatstaf betekent dat gebondenheid aan het advies van de commissie de regel is. Uitsluitend ernstige gebreken geven aanleiding tot vernietiging. De beslissing is onaantastbaar als de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen, niet zijn overschreden. In dit geval is de kantonrechter van oordeel dat niet voldaan is aan deze strikte maatstaf. Oftewel, de beslissing van de commissie is niet vernietigbaar, zodat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen. Hierna zal de kantonrechter dit oordeel motiveren.
Totstandkoming beslissing commissie
4.2.
[eiser] stelt dat zij haar standpunten en argumenten niet naar behoren naar voren heeft kunnen brengen in de procedure bij de commissie. [eiser] heeft het gevoel dat zij niet gehoord is. De kantonrechter overweegt dat hoor en wederhoor een fundamenteel rechtsbeginsel is. Echter, ondanks het gevoel van [eiser] is er objectief bezien geen sprake van schending van dit beginsel. Daarbij is met name van belang dat [eiser] door de commissie in de gelegenheid is gesteld om haar klacht – inclusief bijlagen – schriftelijk in te dienen. Vervolgens heeft [eiser] ook de mogelijk gehad om haar standpunt mondeling toe te lichten c.q. aan te vullen tijdens een digitale zitting. Bovendien heeft [eiser] daarna nog aanvullende stukken kunnen indienen. Dit brengt mee dat geen sprake is van een situatie dat gebondenheid aan de beslissing van de commissie in verband met de wijze van totstandkoming daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Inhoud beslissing commissie
4.3.
[eiser] stelt ook dat de beslissing van de commissie inhoudelijk onjuist is.
4.4.
Echter, naar het oordeel van de kantonrechter overweegt de commissie in haar beslissing terecht dat [eiser] ten tijde van de aankoop van het chalet op de hoogte was van aankomende herstructurerings
plannen, gelet op de – in rechtsoverweging 2.1 geciteerde – informatie op de door [eiser] getekende ‘factuur van overdracht’ (koopovereenkomst). [eiser] voert in dit kader nog aan dat [naam 2] van [gedaagde] bij de overdracht heeft gezegd dat de herstructurering met name zag op een kwaliteitsverbetering en het creëren van meer voorzieningen en dergelijke, maar dat maakt voormeld oordeel niet anders. Daarbij is met name van belang dat op de koopovereenkomst expliciet staat dat niet bekend is of de jaarplaats behouden kan blijven, moet worden verplaatst of moet worden stopgezet. Volgens de kantonrechter had [eiser] op basis van die zin moeten begrijpen dat de mogelijkheid er was dat de plannen gingen leiden tot een stopzetten van haar jaarplaats. Ongeacht wat mevrouw [naam 2] dan nog had gezegd over de inhoud van de plannen.
4.5.
Volgens [eiser] is verder sprake van bewust achterhouden door [gedaagde] van de al ten tijde van de aankoop van de chalet bekende informatie dat de camping met
zekerheidzou worden omgebouwd tot een vakantiepark met recreatiewoningen zonder camping en zonder particuliere jaarplaatsen. Daarover overweegt de commissie als volgt: “
Uit hetgeen partijen daarover hebben aangevoerd en hebben ingebracht aan stukken is zulks naar het oordeel van de commissie niet gebleken.” Weliswaar is deze overweging wat summier, maar het is naar het oordeel van de kantonrechter niet zo dat geen enkel redelijk denkend bindend adviseur tot deze overweging en beslissing had kunnen komen. Immers, uit hetgeen partijen bij de commissie hebben aangevoerd en ingediend blijkt onder meer dat ook op 12 april 2021 – een maand na de aankoop van de chalet door [eiser] – nog geen zekerheid was over de herstructurering. In die brief staat namelijk dat de samenwerking bijna rond is, dat het vervolg afhankelijk is van diverse factoren en dat het aantal verhuuraccommodaties afhankelijk is van de interesse. Bovendien is voor de herstructurering de planologische medewerking van de gemeente nodig. Het betreffende principeverzoek is pas ingediend op 30 april 2021. Verder staat ook in de brief van 24 september 2021 van [gedaagde] aan de jaargasten (zie rechtsoverweging 2.7.) dat [gedaagde] nog bezig is met het uitwerken en concretiseren van de herstructureringsplannen, dat er helaas nog geen exacte duidelijkheid is over het moment van opzeggen van de jaarplaatsen en dat [gedaagde] graag voor 2022 de overeenkomst verder aangaat. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat er ten tijde van de aankoop van de chalet nog geen zekerheid was dat de camping zou worden omgebouwd tot een vakantiepark met recreatiewoningen zonder camping en zonder particuliere jaarplaatsen, althans [eiser] heeft geen – voldoende – informatie verschaft dat die zekerheid er op dat moment wel was. [eiser] wijst nog op een eerder principeverzoek van de familie [familienaam 1] uit 2020 waarin staat dat alle staanplaatsen zullen verdwijnen, maar op dat principeverzoek heeft de gemeente nimmer (positief) beslist. Daarna zijn kennelijk de plannen ook weer gewijzigd, want later heeft de familie [familienaam 1] een externe partij aangetrokken om (nieuwe) plannen mee te gaan ontwikkelen en verwezenlijken. In het principeverzoek waarop uiteindelijk wel positief is beslist door de gemeente, staat nergens dat ter uitvoering van de herstructureringsplannen alle jaarplaatsen moeten verdwijnen. Bovendien zou het oordeel van de kantonrechter niet anders zijn als vast zou komen te staan dat [gedaagde] /de familie [familienaam 1] op of voor 13 maart 2021 al wel de
intentiehad om alle jaarplaatsen in het kader van de beoogde herstructurering te beëindigen. Ook in dat geval zou er namelijk op 13 maart 2021 (nog) geen
zekerheidzijn dat deze intentie uitgevoerd zou kunnen worden, aangezien er op dat moment nog allerlei onzekere factoren waren, zoals de animo voor verhuuraccommodaties, de benodigde goedkeuring van de gemeente en de financiële haalbaarheid.
4.6.
Ook op het punt van de verplaatsingsvergoeding kan de kantonrechter de overweging en beslissing van de commissie volgen. De verplaatsingsvergoeding is op grond van artikel 12 van de toepasselijke RECRON-voorwaarden alleen van toepassing in geval van herstructurering waarbij de ondernemer (in dit geval [gedaagde] ) de overeenkomst beëindigt. Met verwijzing naar het e-mailbericht van 23 augustus 2021, waarin [eiser] [gedaagde] laat weten dat haar chalet op 4 en 5 november 2021 op transport gaat, en naar de formele opzeggingen van de resterende staanplaatsen door [gedaagde] d.d. 16 december 2021, heeft de commissie aangenomen dat [eiser] de overeenkomst heeft beëindigd en niet [gedaagde] , zodat [eiser] geen recht heeft op een verplaatsingsvergoeding. Deze redenering van de commissie is naar het oordeel van de kantonrechter begrijpelijk en de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen zijn (dus) niet overschreden.
Wel houdt de kantonrechter [gedaagde] het volgende voor. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] geen juridische plicht heeft om aan [eiser] een verplaatsingsvergoeding te betalen, maar dat neemt niet weg dat het naar het oordeel van de kantonrechter gezien alle omstandigheden van het geval wel redelijk zou zijn als [eiser] van [gedaagde] toch een tegemoetkoming zou ontvangen. Daarbij is met name van belang dat [eiser] haar chalet uiteindelijk op 4 en 5 november 2021 zelf heeft laten transporteren zonder enige vergoeding, terwijl op 16 december 2021 de formele opzegging van [gedaagde] volgde, waarbij de resterende jaarplaatsgasten wel aanspraak hadden op de verplaatsingsvergoeding en een periode zonder stageld. Het tijdsverloop tussen de formele opzegging door [gedaagde] en het eigenstandige vertrek van [eiser] is hier bijzonder klein. Het zou [gedaagde] sieren als zij ook aan [eiser] een vergelijkbare vergoeding zou voldoen.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat er naar het oordeel van de kantonrechter (ook) geen sprake is van de situatie dat gebondenheid aan de beslissing van de commissie in verband met de inhoud naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
4.8.
Al met al brengt het voorgaande mee dat de beslissing van de commissie in stand zal blijven en dat de vordering van [eiser] afgewezen zal worden.
4.9.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 50,00 aan reis-, verblijf- en verletkosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 398,00,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2023.