Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het verloop van het geding
2.Het geschil en de beoordeling
€ 232,00
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiser, wonende in Duitsland, gedaagde, wonende in België, gedagvaard in verband met een verkeersongeval. De dagvaarding vond plaats op 19 juni 2023, maar gedaagde is niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure een internationaal karakter heeft, aangezien de partijen in verschillende landen wonen. De rechtbank heeft de bevoegdheid om kennis te nemen van de vordering bevestigd op basis van artikel 7 lid 2 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012, Brussel I bis, omdat het ongeval plaatsvond in Nederland.
De rechtbank heeft ook het toepasselijke recht beoordeeld en vastgesteld dat op grond van artikel 3 van het Haags Verkeersongevallenverdrag 1971 Nederlands recht van toepassing is. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van eiser niet onrechtmatig of ongegrond is en heeft deze toegewezen. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.497,46, vermeerderd met wettelijke rente, en de buitengerechtelijke incassokosten van € 453,29. Daarnaast is gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 605,14, inclusief het salaris van de gemachtigde.
De kantonrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en heeft afgewezen wat verder is gevorderd. Dit vonnis is uitgesproken op 13 september 2023 door kantonrechter P. Ponds.