ECLI:NL:RBZWB:2023:65

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
389599_T04012023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Ides Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake incasso door ING namens de Staat en deskundigenonderzoek naar rekening-courantverhoudingen

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 januari 2023 een tussenvonnis gewezen in de zaak tussen ING Bank NV en meerdere gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1], Proftraffic BV en MM Holding BV. De rechtbank heeft geoordeeld dat ING bevoegd is om namens de Staat een regresvordering van € 142.497,00 te incasseren zonder dat de betaling door RVO in mindering hoeft te worden gebracht op de hoofdsom. Dit besluit is gebaseerd op artikel 14 van Bijlage 3.11.3 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, waaruit blijkt dat ING de last tot incasso op eigen naam heeft ontvangen. De rechtbank heeft de argumenten van de gedaagden, die stelden dat de last niet verder strekt dan Proftraffic zelf, verworpen.

Daarnaast heeft de rechtbank behoefte aan deskundige voorlichting van een accountant om de rekening-courantverhoudingen tussen de gedaagden en MM Holding vast te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheden bestaan over de juistheid van de gepresenteerde jaarstukken en dat ING niet voldoende bewijs heeft geleverd over de openbaarmaking van het pandrecht. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht en de vragen die aan de deskundige(n) voorgelegd moeten worden. De kosten van de deskundige(n) zullen door [gedaagde sub 1] worden betaald, gezien de omstandigheden van het geding.

De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen en zal opnieuw op de rol komen op 18 januari 2023, waar partijen hun standpunten over het deskundigenonderzoek kunnen inbrengen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/389599 / HA ZA 21-532
Vonnis van 4 januari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ING BANK NV,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. J. Meuleman te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A. Oomen te Roosendaal,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. V.G.G. Veldhuis te Breda,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PROFTRAFFIC BV,
gevestigd te Oud Gastel,
gedaagde,
advocaat mr. A. Oomen te Roosendaal,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MM HOLDING BV,
gevestigd te Oud Gastel,
gedaagde,
advocaat mr. A. Oomen te Roosendaal.
Partijen zullen hierna ING, [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , Proftraffic en MM Holding genoemd worden. Gedaagden worden gezamenlijk [gedaagden] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 oktober 2022 met de daarin genoemde processtukken;
  • de akte van ING met producties 21 en 22;
  • de antwoordakte van [gedaagde sub 1] , Proftraffic en MM Holding;
  • de antwoordakte van [gedaagde sub 2] ;
  • de brief van ING.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij vonnis van 12 oktober 2022 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank ING in de gelegenheid gesteld om bij akte stukken te overleggen waaruit de last tot incasso op eigen naam blijkt en [gedaagden] de mogelijkheid gegeven om daar bij antwoordakte op te reageren.
2.2.
ING heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. [gedaagde sub 2] heeft zich gerefereerd. [gedaagde sub 1] , Proftraffic en MM Holding hebben ten eerste betoogd dat de last niet verder strekt dan Proftraffic zelf omdat niet gedefinieerd is wie “Proftraffic c.s.” is. Ten tweede is aangevoerd dat hoofdelijke omslag over de medeborgen moet plaatsvinden. ING heeft betoogd dat [gedaagde sub 1] , Proftraffic en MM Holding met de tweede stelling buiten de omvang van de opdracht is getreden, zodat de antwoordakte moet worden geweigerd dan wel de tekst van de akte deels buiten beschouwing moet worden gelaten.
Last tot incasso op eigen naam
2.3.
Volgens ING vloeit haar bevoegdheid om de regresvordering van € 142.497,00 op eigen naam namens de Staat te kunnen incasseren voort uit artikel 14 van Bijlage 3.11.3, behorend bij artikel 3.11.8 lid 3 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies. ING heeft een kopie van dit artikel overgelegd (productie 21). Daarnaast heeft zij een last tot incasso op eigen naam van 23 maart 2021 overgelegd (productie 22). In deze last wordt expliciet verwezen naar de kredietovereenkomst van 31 december 2015 tussen ING en “Proftraffic BV cs”. De kredietovereenkomst (dagvaarding, productie 2) is ondertekend door Proftraffic en MM Holding (en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben als borgen voor akkoord getekend). De rechtbank kan het standpunt van [gedaagde sub 1] en MM Holding dat niet gedefinieerd zou zijn wie wordt bedoeld met “Proftraffic BV cs” en dat ING daarom alleen namens de Staat van Proftraffic zou mogen vorderen niet volgen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze last duidelijk dat ING het bedrag van € 142.497,00 dat zij van RVO heeft ontvangen namens de Staat mag incasseren van [gedaagden]
2.4.
De conclusie van het voorgaande is dat de betaling door RVO niet in mindering hoeft te worden gebracht op de hoofdsom. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan het betoog over de beweerdelijke omslag van de medeborgen, nog los van het bezwaar van ING dat [gedaagde sub 1] , Proftraffic en MM Holding zich met dit betoog in de antwoordakte niet beperkt hebben tot de last tot incasso op eigen naam zoals opgedragen in het tussenvonnis.
Rekening-courantverhoudingen
2.5.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe het nu precies zit met de rekening-courantverhoudingen tussen [gedaagde sub 1] en MM Holding en [gedaagde sub 2] en MM Holding. Het staat vast dat ING het pandrecht op 16 juni 2017 aan [gedaagde sub 2] openbaar heeft gemaakt. [gedaagde sub 1] heeft betwist dat het pandrecht op 16 juni 2017 aan hem openbaar is gemaakt en de brief van die datum – waar ING naar verwijst – maakt ook geen onderdeel uit van de gedingstukken. Het lag op de weg van ING om deze brief over te leggen, maar dit heeft zij niet gedaan. De rechtbank gaat er daarom met [gedaagde sub 1] vanuit dat het pandrecht aan hem openbaar is gemaakt per brief van 15 juni 2018.
2.6.
Ten aanzien van de rekening-courantverhoudingen sluiten zowel ING als [gedaagde sub 2] aan bij de concept-jaarrekening van MM Holding over 2016 van [naam 2] (dagvaarding, productie 9). Volgens [gedaagde sub 1] blijken de juiste rekening-courantverhoudingen uit de concept-jaarstukken van [naam 1] (akte overleggen producties [gedaagde sub 1] , Proftraffic en MM Holding, productie 2-4). Zowel ING als [gedaagde sub 2] hebben hun twijfels geuit over de juistheid van de stukken van [naam 1] . Beiden hebben de stukken uitdrukkelijk betwist omdat ze zijn opgesteld op basis van nieuwe informatie van [gedaagde sub 1] . Daarnaast is het onduidelijk hoe de vorderingen teruggelopen kunnen zijn naar € 0,00 op het moment dat [gedaagde sub 2] geen bestuurder meer was.
Deskundigenonderzoek
2.7.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank behoefte aan deskundige voorlichting van een accountant, omdat op basis van de huidige gedingstukken de werkelijke situatie met betrekking tot de rekening-courantverhoudingen niet kan worden vastgesteld. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), moeten zij daarbij aangeven over welke deskundige(n) zij het eens zijn of tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
2.8.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van accountancy en dat de navolgende vragen aan die deskundige moeten worden voorgelegd:
Wat is de omvang van de rekening-courantverhoudingen tussen [gedaagde sub 1] en MM Holding en [gedaagde sub 2] en MM Holding over de jaren vanaf 2012 tot en met 2018?
Hoe kijkt u aan tegen de concept-jaarrekening van MM Holding over 2016 van [naam 2] en de concept-jaarrekeningen van MM Holding over 2016, 2017 en 2018 van [naam 1] ?
Wat is uw visie over het “
overzicht rekening-courant [gedaagde sub 1]” (akte overleggen producties [gedaagde sub 1] , Proftraffic en MM Holding, productie 5)?
Wat kunt u zeggen over het standpunt van [gedaagde sub 2] dat [gedaagde sub 1] verpande bestanddelen heeft achtergehouden of onttrokken?
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
Voorschot deskundige(n)
2.9.
De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geding aanleiding om te bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) door [gedaagde sub 1] moet worden betaald. Weliswaar is ING de partij die vordert, maar [gedaagde sub 1] is degene die vlak voor de mondelinge behandeling met afwijkende financiële stukken komt. [gedaagde sub 1] beroept zich op de onbruikbaarheid van de concept-jaarrekening van [naam 2] over 2016, terwijl dit een stuk is die [gedaagden] zelf hebben aangeleverd aan ING. Bovendien is die concept-jaarrekening van 13 april 2017 en was [gedaagde sub 2] vanaf 6 februari 2017 geen bestuurder meer van MM Holding. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank dus aanleiding om af te wijken van de hoofdregel dat de partij op wie de stelplicht rust het voorschot betaalt.
2.10.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
18 januari 2023voor het nemen van een akte door beide partijen, waarin zij zich uitlaten als bedoeld in rechtsoverweging 2.7. tot en met 2.9.,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ides Peeters en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2023.