In deze zaak heeft de kinderrechter op 12 september 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige01] en [minderjarige02]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 16 november 2020 en is sindsdien meerdere keren verlengd. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft verzocht om de ondertoezichtstelling opnieuw te verlengen voor een periode van zes maanden, met de argumentatie dat de rust tussen de ouders is toegenomen en dat dit een positieve invloed heeft op de kinderen. De moeder heeft echter aangegeven dat zij geen verlenging van de ondertoezichtstelling nodig acht, terwijl de vader het verzoek van de GI om de zorgregeling te wijzigen heeft betwist.
Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de GI de communicatie tussen de ouders als verbeterd beschouwt, maar de vader heeft dit tegengesproken en aangegeven dat er nog steeds veel onduidelijkheid is. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen momenteel profiteren van de rust en dat verdere hulpverlening niet noodzakelijk is. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 16 november 2023, met de noodzaak voor de GI om een borgingsplan op te stellen voor de toekomst. Het verzoek van de GI om de zorgregeling te wijzigen is afgewezen, omdat artikel 1:265g BW niet de mogelijkheid biedt om een geheel ouderschapsplan in de beschikking op te nemen.
De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep. De ouders zijn aangespoord om samen te werken aan een ouderschapsplan, waarbij de GI als tussenpersoon zal fungeren om de communicatie te verbeteren.