In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee partijen over de vraag of er een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de overdracht van aandelen en de terugbetaling van een geldlening. De eiser in conventie, [eiser in conventie], stelt dat er geen overeenkomst is gesloten en dat hij een bedrag van € 12.500,00 onverschuldigd heeft betaald aan de gedaagde in conventie, [gedaagde in conventie]. De gedaagde betwist dit en stelt dat er wel degelijk een overeenkomst is gesloten, waarbij het bedrag van € 12.500,00 slechts een voorschot was op de totale koopprijs van de aandelen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat partijen in december 2015 een vennootschap hebben opgericht en dat de gedaagde in conventie geld heeft uitgeleend aan deze vennootschap. In 2019 heeft de gedaagde aangegeven zijn aandelen te willen verkopen, waarna de eiser een bedrag van € 12.500,00 heeft betaald. De kantonrechter concludeert dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen voor de overdracht van 49% van de aandelen voor dit bedrag. De vorderingen van de eiser in conventie worden afgewezen, evenals de vorderingen in reconventie van de gedaagde, omdat de kantonrechter oordeelt dat de terugbetaling van de geldlening geen onderdeel uitmaakt van de overeenkomst. De eiser in conventie wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, en de eiser in reconventie wordt ook veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde in reconventie.