Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek tevens wijziging van eis
- de conclusie van dupliek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder (hierna: H) en een verhuurder, een stichting (hierna: V). H had een huurovereenkomst gesloten voor een studio en had bij het aangaan van deze overeenkomst een 'overeenkomst van opdracht' getekend met een BV (hierna: X) voor werkzaamheden aan de studio, waarvoor hij € 1.203,95 had betaald. H vorderde dit bedrag terug van V, stellende dat de betaling van dit bedrag een voorwaarde was om de studio te mogen huren en dat het beding op grond waarvan hij dit bedrag had betaald, nietig was volgens artikel 7:264 BW.
De kantonrechter overwoog dat H het bedrag aan X had betaald en niet aan V, en dat H daarom de verkeerde partij had gedagvaard. De rechter concludeerde dat, zelfs als H ten onrechte had betaald, hij dit bedrag bij X zou moeten terugvorderen en niet bij V. De omstandigheden waren onvoldoende om aan te nemen dat er sprake was van misbruik van identiteitsverschil tussen V en X, ondanks dat beide rechtspersonen dezelfde bestuurder hadden en op hetzelfde adres waren ingeschreven. De kantonrechter wees de vordering van H af, omdat niet was aangetoond dat V onredelijk profiteerde van de overeenkomst tussen H en X.
De rechter oordeelde verder dat H in de proceskosten werd veroordeeld, aangezien hij ongelijk had gekregen. De proceskosten aan de zijde van V werden vastgesteld op € 497,50, inclusief nakosten. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.