ECLI:NL:RBZWB:2023:6530

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
16 september 2023
Zaaknummer
10347513 \ CV EXPL 23-624 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting huurovereenkomst door meerderjarig kind van huurder; vordering afgewezen, hoofdverblijf niet vast komen te staan

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], de meerderjarige zoon van een overleden huurder, en Stichting Leystromen, de verhuurder. [Eiser] vorderde de voortzetting van de huurovereenkomst van de woning waarin hij tijdelijk verbleef na het overlijden van zijn moeder. Hij stelde dat hij zijn hoofdverblijf in de woning had en dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn moeder. De verhuurder, Leystromen, betwistte deze claims en stelde dat [eiser] niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 7:268 van het Burgerlijk Wetboek, dat de voortzetting van de huur na het overlijden van de huurder regelt.

De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen. De rechter oordeelde dat [eiser] niet voldoende had aangetoond dat hij zijn hoofdverblijf in de woning had. Er waren aanwijzingen dat hij gedurende langere periodes op andere adressen was ingeschreven, wat in strijd was met zijn stelling dat hij altijd in de woning had gewoond. De rechter concludeerde dat [eiser] niet voldeed aan de vereisten van artikel 7:268 BW, waardoor zijn vordering tot voortzetting van de huurovereenkomst niet kon worden toegewezen.

In reconventie vorderde Leystromen de ontruiming van de woning, wat door de kantonrechter werd toegewezen. [Eiser] werd veroordeeld om de woning binnen twee weken te ontruimen en een gebruiksvergoeding te betalen. De proceskosten werden eveneens aan [eiser] opgelegd, aangezien hij in zowel conventie als reconventie ongelijk kreeg. De rechter verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [eiser] onmiddellijk aan de uitspraak moest voldoen, ondanks mogelijke hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10347513 \ CV EXPL 23-624
Vonnis van 13 september 2023
in de zaak van
[eiser ],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser ] ,
gemachtigde: mr. F.H.J. de Graaf,
tegen
STICHTING LEYSTROMEN,
te [plaats 3],
gedaagde partij,
hierna te noemen: Leystromen,
gemachtigde: mr. J.N. Reijn, werkzaam ten kantore van Reijn Retro te Tilburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 april 2023;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met bijlagen;
- de mondelinge behandeling van 3 juli 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
  • De moeder van [eiser ] en Leystromen hadden tot 31 augustus 2022 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning aan de [adres 1] te [plaats 2]. De moeder is op 31 augustus 2022 overleden.
  • Op 22 november 2022 heeft Leystromen [eiser ] aangeschreven met het volgende bericht:
“U woont momenteel in de woning aan de [adres 1] . U heeft de woning vanaf 2010 een aantal keer verlaten en bent uiteindelijk teruggekeerd om voor uw moeder te zorgen. U heeft aan Leystromen gevraagd of u in de woning mag blijven wonen. (…). U kunt geen beroep doen op de woning en zal moeten uitkijken naar een andere, passende woning. (…) Omdat u maximaal 6 maanden in de woning mag blijven wonen, dient u de woning uiterlijk 28 februari 2023 leeg en in goede staat aan Leystromen op te leveren, met achterlating van de sleutels.”
  • Op 7 februari 2023 is namens [eiser ] verzocht om de huurovereenkomst van zijn overleden moeder op zijn naam voort te zetten.
  • Bij brief van 13 februari 2023 heeft de gemachtigde namens Leystromen aan de gemachtigde van [eiser ] bericht dat Leystromen daarmee niet instemt.
  • [eiser ] is in het gehuurde blijven wonen.
  • In een uittreksel uit de Basisregistratie Personen is vermeld dat [eiser ] op [geboortedag] 1990 is geboren. Over zijn adres in het verleden is hierin vermeld dat hij van 5 oktober 2010 tot 26 april 2012 ingeschreven heeft gestaan op het [adres 2] in [plaats 1] , hij van 31 mei 2017 tot 27 maart 2018 ingeschreven heeft gestaan op het [adres 3] in [plaats 3] , hij aansluitend tot 27 augustus 2018 ingeschreven heeft gestaan op het [adres 4] in [plaats 2] , hij vanaf
  • Uit het mutatierapport van de politie van 3 juli 2020 blijkt dat tussen [eiser ] en zijn moeder zich incidenten hebben voorgedaan.

3.Het geschil

In conventie:
3.1.
[eiser ] vordert – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad –
  • voor recht te verklaren dat hij het hoofdverblijf in het gehuurde had alsmede dat sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding;
  • voor recht te verklaren dat [eiser ] de huur ook na het verstrijken van de zes maanden termijn voortzet;
  • Leystromen te veroordelen om het huurcontract op naam van [eiser ] te zetten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte hiervan dat Leystromen in gebreke mocht blijven aan de veroordeling te voldoen;
  • met veroordeling in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten) te rekenen vanaf de 15e dag na dagtekening van het vonnis.
3.2.
Leystromen voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser ] , met veroordeling van [eiser ] in de kosten van deze procedure.
In (voorwaardelijke) reconventie:
3.3.
Leystromen vordert, samengevat, indien de vordering in conventie wordt afgewezen, om [eiser ] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, althans op een zodanige termijn, de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] te ontruimen, alsmede om hem te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 386,71 per maand aan gebruiksvergoeding, met veroordeling van [eiser ] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover te rekenen vanaf de 15e dag na dagtekening van het vonnis.
Leystromen heeft vordering tot betaling van de huurachterstand tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken.
3.4.
[eiser ] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Leystromen, met veroordeling van Leystromen in de kosten van deze procedure te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na betekening van het vonnis.

4.De beoordeling

In conventie en in (voorwaardelijke) reconventie:
4.1.
De kantonrechter zal de vorderingen in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie vanwege hun samenhang gezamenlijk behandelen.
4.2.
[eiser ] legt aan zijn vordering in conventie ten grondslag dat hij voldoet aan de voorwaarden als vermeld in artikel 7:268 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en dat hij om die reden in het gehuurde mag blijven wonen. Gesteld wordt dat [eiser ] zijn hoofdverblijf heeft aldaar, hij een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn overleden moeder heeft gevoerd en dat hij voldoende financiële waarborgen heeft voor nakoming van de maandelijkse huur.
4.3.
Leystromen stelt dat sprake is van rauwelijks dagvaarden, nu de dagvaarding al naar de deurwaarder was voordat de inhoudelijke reactie van Leystromen was ontvangen. Verder ontbreekt in de dagvaarding het verweer van Leystromen en enkele bewijsmiddelen, terwijl vermelding hiervan volgens artikel 111 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvor-
dering is vereist. Leystromen betwist dat is voldaan aan alle gronden vermeld in artikel 7:268 BW en vordert in reconventie ontruiming van het gehuurde.
4.4.
Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt dat Leystromen [eiser ] op
22 november 2022 heeft aangeschreven met de mededeling dat hij niet in de huurwoning van zijn moeder mag blijven wonen. Vervolgens heeft de gemachtigde op 7 februari 2023 verzocht om overname van de huurovereenkomst, waarop Leystromen op 13 februari 2023 heeft gereageerd dat zij daarmee niet instemt. Op 14 februari 2023 is de dagvaarding uitgebracht. Gelet op het feitenverloop wist Leystromen ruim vóór het uitbrengen van de dagvaarding dat [eiser ] in de woning wilde blijven wonen en had zij kunnen verwachten dat hij bij dit standpunt zou blijven. Naar het oordeel van de kantonrechter is er dan ook geen sprake van rauwelijks dagvaarden. De kantonrechter ziet evenmin aanleiding om consequenties te verbinden aan het ontbreken van het verweer en alle bewijsmiddelen in/bij de dagvaarding, nu niet gebleken is dat Leystromen daardoor in haar verdediging is geschaad. Zij heeft voldoende tijd gehad om de stukken tot zich te nemen en daarop al dan niet tijdens de mondelinge behandeling te reageren.
4.5.
Op grond van artikel 7:268 lid BW kan degene die in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de overleden huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gehad, de huur gedurende zes maanden na het overlijden van de huurder voortzetten. Hij zet de huur ook nadien voort, indien de rechter dit heeft bepaald op een daartoe strekkende vordering. De vordering wordt op grond van het derde lid van dit artikel afgewezen, indien eiser niet aannemelijk maakt dat hij zijn hoofdverblijf had in het gehuurde en hij een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde met de overledene, indien eiser vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborgen biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur en, in bepaalde gevallen, indien eiser niet een huisvestingsvergunning overlegt.
4.6.
[eiser ] heeft een beroep gedaan op artikel 7:268 lid 2 BW, zodat op hem de stelplicht en bewijslast rust van de stelling dat hij het hoofdverblijf in het gehuurde heeft gehad en heeft. Hoofdverblijf houdt in dat zijn leven zich in hoofdzaak in en vanuit de woning heeft afgespeeld, waarbij alle omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen.
4.7.
[eiser ] heeft gesteld dat het gehuurde zijn ouderlijk huis was en dat hij deze woning nooit heeft verlaten, behoudens een verblijf van drie maanden in detentie en een verblijf van drie dagen bij de familie [naam] op het [adres 2] in [plaats 1] in het verleden. In opdracht van de reclassering is [eiser ] nog ingeschreven geweest op het [adres 4] te [plaats 2] , een woonadres voor begeleid wonen. Hij stelt dat hij daar maar één nacht geslapen en dat hij verder nooit gescheiden van zijn moeder elders heeft gewoond. De overige adressen waar hij volgens de Basisregistratie Personen heeft verbleven, waren slechts postadressen, aldus [eiser ] . Leystromen heeft de stellingen van [eiser ] gemotiveerd betwist. Zij heeft onder verwijzing naar het uittreksel uit de Basisregistratie Personen gesteld dat [eiser ] gedurende langere periodes niet op het adres van het gehuurde ingeschreven heeft gestaan, hetgeen erop wijst dat hij daar niet woonde.
4.8.
[eiser ] heeft ter onderbouwing van zijn stellingen verklaringen van omwonenden en vrienden in het geding gebracht. Naar het oordeel van de kantonrechter bieden deze verklaringen onvoldoende concrete aanknopingspunten over de vraag in welke periode(n) hij in het gehuurde zou hebben verbleven. Uit de verklaringen komt naar voren dat [eiser ] altijd in het gehuurde zou hebben gewoond, maar dit valt moeilijk te rijmen met het feit dat [eiser ] blijkens het uittreksel van de Basisregistratie Personen op veel andere adressen dan het adres van het gehuurde ingeschreven heeft gestaan nadat hij volwassen is geworden. Daarbij komt dat Leystromen haar vraagtekens heeft gezet bij de inhoud van de verklaringen omdat deze niet objectief zijn, hetgeen de kantonrechter kan volgen. Onweersproken is gebleven dat er een behoorlijk dossier van klachten rondom het gehuurde ligt en dat er aangiften bij de politie zijn gedaan van overlast, ruzies en vandalisme, veroorzaakt door [eiser ] . Dit staat in schril contrast met de inhoud van de door [eiser ] overgelegde verklaringen. Het had daarom op de weg van [eiser ] gelegen om meer objectieve informatie over te leggen, zoals informatie over het waterverbruik van het gehuurde of een verklaring van de reclassering waaruit blijkt dat hij niet woonachtig was op het adres te [plaats 2] maar dat hij al die tijd in het gehuurde woonde.
4.9.
Op grond van het vorenstaande heeft [eiser ] in het licht van het verweer van Leystromen onvoldoende gemotiveerd gesteld dat hij zijn hoofdverblijf heeft gehad in het gehuurde. Dit betekent dat de vordering in conventie zal worden afgewezen. In het midden kan daarom blijven of is voldaan aan het vereiste van een duurzame gemeenschappelijke huishouding.
4.10.
In voorwaardelijke reconventie heeft Leystromen gevorderd om het gehuurde te ontruimen, met betaling van een gebruiksvergoeding. Nu niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 7:268 lid 3 BW, zoals hiervoor is overwogen, verblijft [eiser ] zonder recht of titel in het gehuurde. De kantonrechter zal daarom de vordering in voorwaardelijke reconventie tot ontruiming van het gehuurde toewijzen, met dien verstande dat een ontruimingstermijn van in redelijkheid twee weken zal worden gehanteerd.
4.11.
Verder zal de kantonrechter bepalen dat [eiser ] over de periode waarin hij het genot van de woonruimte heeft gehad huur verschuldigd is, gelet op artikel 7:268 lid 5 BW. Op grond van dit artikellid blijft [eiser ] over de tijd gedurende welke hij het genot van de woonruimte heeft gehad jegens Leystromen aansprakelijk voor de nakoming van de huur die voor hem zou hebben bestaan als hij huurder was geweest.
4.12.
De door Leystromen gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad zal de kantonrechter afwijzen. Uit artikel 7:268 lid 2 BW laatste zin volgt dat [eiser ] in beginsel gerechtigd is om de huur van de woning voort te zetten tot dat onherroepelijk is beslist. Hieraan kan slechts worden voorbijgegaan als sprake is van misbruik van rechtsmiddelen. Daarvan is in dit geval niet dan wel onvoldoende over gebleken. Dit betekent dat alleen de proceskostenveroordelingen en de betaling van de huur uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Proceskosten
4.13.
[eiser ] is de partij die zowel in conventie als in (voorwaardelijke) reconventie ongelijk krijgt en hij zal daarom in conventie in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten en de nakosten aan de zijde van Leystromen als in conventie volgt vastgesteld: € 398,00 (2 punten x € 199,00) aan salaris gemachtigde.
4.14.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten en de nakosten in reconventie aan de zijde van Leystromen als volgt vastgesteld:
- salaris gemachtigde
199,00
(2 x 0,50 punt x € 199,00)
- nakosten
99,50
(0,50 punten × € 199,00)
Totaal
298,50
5. De beslissing
De kantonrechter
In conventie:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser ] af,
5.2.
veroordeelt [eiser ] in de proceskosten, aan de zijde van Leystromen tot dit vonnis vastgesteld op € 398,00,
5.3.
[eiser ] is wettelijke rente verschuldigd als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
In reconventie:
5.4.
veroordeelt [eiser ] om het gehuurde binnen twee weken na de betekening van dit vonnis met al de zijnen en het zijne te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Leystromen te stellen;
5.5.
veroordeelt [eiser ] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Leystromen te betalen een bedrag van € 386,71 per maand of gedeelte daarvan aan huur vanaf het moment dat hij het genot van het gehuurde heeft gehad tot de feitelijke ontruiming van het gehuurde,
5.6.
veroordeelt [eiser ] in de proceskosten, aan de zijde van Leystromen tot dit vonnis vastgesteld op 298,50,
5.7.
[eiser ] is wettelijke rente verschuldigd als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
In conventie en in reconventie:
verklaart de veroordeling tot betaling van de huur en de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op
13 september 2023.