ECLI:NL:RBZWB:2023:6546

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
AWB- 23_3939 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom voor gebruik van pand als woning

Op 18 september 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, vertegenwoordigd door mr. H.S. Memelink, een voorlopige voorziening hebben gevraagd tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk. Dit besluit, genomen op 20 juni 2023, hield in dat verzoekers een last onder dwangsom was opgelegd wegens het gebruik van hun pand aan de [adres 1] te [woonplaats] als woning, wat in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, omdat er sprake was van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, maar dat er onvoldoende duidelijkheid was over de verlening van de aangevraagde omgevingsvergunning ter legalisering van het gebruik van het pand. De voorzieningenrechter schorste de last onder dwangsom tot zes weken na de uitspraak in de bodemprocedure en droeg het college op om de rechtbank te informeren over de uitkomst van de aanvraag om omgevingsvergunning. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3939 GEMWT VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 september 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2] , uit [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. H.S. Memelink),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk, het college
(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: Permanent Holding B.V. uit Zevenbergen
(gemachtigde: mr. R.M. Königel-de Pijper).

Inleiding

1. Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 20 juni 2023 (bestreden besluit) dat ziet op een door het college opgelegde last onder dwangsom wegens het gebruik van het pand aan de [adres 1] te [woonplaats] als woning. Het college heeft gelast deze overtreding vóór 1 augustus 2023 te beëindigen en beëindigd te houden.
1.1.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen om te voorkomen dat door hen – in afwachting van een uitspraak in de bodemzaak – een dwangsom wordt verbeurd. Het college heeft schriftelijk de begunstigingstermijn verlengd tot twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers met hun gemachtigde en [naam betrokkene] , de gemachtigde van het college én namens derde partij haar gemachtigde, [naam gemachtigde 2] en mr. A.J. Surewaard.
Wat zijn de feiten?
2. Tot augustus 2019 hebben verzoekers op het perceel [adres 2] te [woonplaats] een café-restaurant en minicamping gerund. In eerste instantie woonden zij boven het café-restaurant. In de periode tussen 2000 en 2003 zijn verzoekers verhuisd naar het pand [1] op het direct aangrenzende perceel [adres 1] te [woonplaats] . Hier zijn zij tot op heden woonachtig. Op 28 mei 2021 hebben verzoekers het café en de minicamping –gelegen op het perceel [adres 2] te [woonplaats] – verkocht aan derde partij.
2.1.
Na de verkoop van het perceel in 2021 hebben verzoekers en derde partij gezamenlijk gesprekken gevoerd met de gemeente over het realiseren van woningbouw op hun percelen aan de [straatnaam] te [woonplaats] . Het omzetten van het gebruik van het pand – van bedrijfswoning naar burgerwoning – maakte onderdeel uit van deze gesprekken.
2.2.
Bij brief van 17 oktober 2022 heeft derde partij het college verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruiken van het pand aan de [adres 1] te [woonplaats] als burgerwoning.
2.3.
Op 29 december 2022 hebben verzoekers – ter legalisering van het gebruik van het pand als burgerwoning – een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. [2]
2.4.
Bij brief van 9 januari 2023 heeft het college aan verzoekers een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom kenbaar gemaakt. Bij brief van 20 januari 2023 hebben verzoekers een zienwijze ingediend.
2.5.
Bij besluit van 30 januari 2023 (primair besluit) heeft het college aan verzoekers een last onder dwangsom opgelegd. Verzoekers dienen vóór 1 augustus 2023 het strijdig gebruik van het pand – gebruik als (burger)woning – te staken en gestaakt te houden op straffe van verbeuring van een dwangsom van € 1.250,- per week met een maximum van € 12.500,-.
2.6.
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van verzoekers ongegrond verklaard en de opgelegde last onder dwangsom onder aanvulling van de motivering in stand gelaten. Verzoekers hebben beroep ingesteld.
Is er sprake van spoedeisend belang?
3. De voorzieningenrechter acht spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aanwezig. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Omdat de begunstigingstermijn bijna afloopt, is er sprake van onverwijlde spoed. [3]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en besluit niet gelijktijdig uitspraak te doen in de bodemprocedure. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bekeken of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
4.2.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een bodemgeding niet.
Is het college bevoegd om handhavend op te treden?
5. Het college is bevoegd om handhavend op te treden tegen het gebruik van het pand door verzoekers als burgerwoning. Partijen zijn het erover eens dat het huidige gebruik van het pand aan de [adres 1] te [woonplaats] als (burger)woning in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’. Het gebruik van het pand als burgerwoning valt ook niet onder het overgangsrecht. De voorzieningenrechter beoordeelt dit hetzelfde.
Beginselplicht tot handhaving
6. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan het bestuursorgaan van deze plicht afwijken. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Indien concreet zicht op legalisering bestaat van de begane overtreding, krijgen de belangen van de overtreder (of andere belanghebbenden) bij de voortzetting van de bestaande toestand zozeer de overhand dat er geen plaats is voor handhavend optreden. De legalisering moet dan wel voldoende zeker zijn. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van handhavend optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
Is er concreet zicht op legalisering?
7. Op 29 december 2022 hebben verzoekers een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend. Tijdens de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening op zitting heeft het college medegedeeld dat er op dit moment een (ambtelijk) advies ligt bij het college om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Het college geeft aan dat dit betekent dat als het advies gevolgd wordt en de gemeenteraad [4] niet aangeeft deze wijziging van het bestemmingsplan te willen bespreken, de publicatie van de ontwerpbeschikking om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen op korte termijn kan plaatsvinden.
7.1.
Derde partij heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat – onder meer vanwege de zeer korte afstand tussen het pand van verzoekers en het café – op voorhand duidelijk is dat aan de (mogelijk te verlenen) omgevingsvergunning gebreken zullen kleven. Dit maakt dat geen sprake kan zijn van concreet zicht op legalisering aldus derde partij.
7.2.
De voorzieningenrechter kan op dit moment niet beoordelen of de argumenten van derde partij zullen slagen. Dat maakt ook dat de vraag of er concreet zicht op legalisering is (nog) niet kan worden beantwoord. De voorzieningenrechter besluit daarom ook alleen uitspraak te doen in het verzoek om voorlopige voorziening en niet kort te sluiten. [5]
Belangenafweging
8. De voorzieningenrechter ziet gelet op het bovenstaande aanleiding om op grond van een belangenafweging de opgelegde last onder dwangsom te schorsen. Op dit moment bestaat er onvoldoende duidelijkheid over de verlening van de aangevraagde omgevingsvergunning ter legalisering van het strijdige gebruik. Die duidelijkheid wordt – gelet op de verklaringen van het college ter zitting – binnen afzienbare tijd wel verwacht.
Verzoekers wonen al meer dan 20 jaar in de woning en moeten – willen zij aan de last voldoen – hun woning verlaten en elders gaan wonen. Dat zou een ingrijpende beslissing zijn met vergaande gevolgen voor het woonrecht van verzoekers. Dat maakt dat op dit moment hun belang zwaarder weegt dan het belang van derde partij bij handhavend optreden. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat verzoekers ter zitting hebben aangegeven dat zij – wanneer zij in het pand mogen blijven wonen – geen verzoek om handhaving zullen indienen gericht op mogelijke overtredingen van de milieunormen door het café en/of de camping ter plaatse van hun woning. Dit maakt dat de bedrijfsvoering van derde partij niet in gevaar komt. Verder weegt de voorzieningenrechter mee dat het college al vele jaren bekend is met het illegale gebruik van het pand, maar daar nooit tegen heeft opgetreden en ten slotte weegt de voorzieningenrechter mee dat derde partij ten tijde van de aankoop van de gronden positief oordeelde over legalisering van de burgerwoning en daartoe plannen bij het college heeft ingediend.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter zal de opgelegde last onder dwangsom schorsen tot 6 weken na de uitspraak in de bodemzaak – het beroep bekend onder zaaknummer 23/3940 GEMWT.
9.1.
Nu de aangevraagde omgevingsvergunning in dit voorliggende geval bepalend is voor de beantwoording van de vraag of er concreet zicht op legalisering is, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om te bepalen dat het college uiterlijk twee weken na publicatie van de beslissing op de aanvraag om omgevingsvergunning de rechtbank moet informeren over de uitkomst – verlening of weigering van de omgevingsvergunning – en de datum van publicatie. Eventuele beroepen gericht tegen de verlening dan wel weigering van de omgevingsvergunning kunnen dan samen met de handhavingszaak door de rechtbank behandeld worden.
9.2.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient het college aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht te vergoeden.
9.3.
De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom tot zes weken na uitspraak in de bodemprocedure;
  • draagt het college op de rechtbank te informeren over de beslissing op de aanvraag om omgevingsvergunning uiterlijk twee weken nadat die beslissing is gepubliceerd;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184, aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.674,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 18 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit pand is vergund als kantoor/bedrijfsruimte.
2.Het gaat om een aanvraag voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c (strijdig gebruik) in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3˚ van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Deze moet worden voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure.
3.Het college heeft de begunstigingstermijn die op 1 augustus 2023 zou aflopen, verlengd tot twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
4.Uit artikel 2.27 van de Wabo in combinatie met artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) volgt dat voor deze afwijking van het bestemmingsplan in beginsel een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) nodig is van de gemeenteraad. Ter zitting heeft het college aangegeven dat binnen haar gemeente de gemeenteraad heeft besloten dat het college afwijkingen van het bestemmingsplan waarbij gebruik wordt gemaakt van artikel 2.12, eerste lid, onder a en 3˚ van de Wabo – zoals in dit geval – dat gemeld moet worden waarna raadsleden kunnen besluiten dat het plan in de vergadering van de gemeenteraad moet worden besproken. Wanneer er niet ingetekend wordt, is een vvgb niet nodig.
5.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt het mogelijk dat – als de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak – de voorzieningenrechter ook beslist op het beroep van verzoekers tegen het bestreden besluit. Dit wordt kortsluiten genoemd.