In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser, die zich per 9 januari 2018 ziekmeldde met rugklachten, had aanvankelijk een WIA-uitkering toegekend gekregen per 7 januari 2020 met een arbeidsongeschiktheid van 50,46%. Na bezwaar werd deze mate verhoogd naar 75,92%. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij hij stelde dat zijn medische beperkingen onvoldoende waren meegewogen door het UWV.
De rechtbank heeft het procesverloop en de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig bestudeerd. Eiser voerde aan dat hij een kruk nodig had voor ondersteuning en dat zijn psychische klachten niet goed waren beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapportages van de artsen voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat er geen medische noodzaak was voor het gebruik van een kruk en dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) adequaat waren vastgesteld.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser verworpen en vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 75,92% terecht was vastgesteld door het UWV. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.