ECLI:NL:RBZWB:2023:6554

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
AWB- 21_1984
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser, die zich per 9 januari 2018 ziekmeldde met rugklachten, had aanvankelijk een WIA-uitkering toegekend gekregen per 7 januari 2020 met een arbeidsongeschiktheid van 50,46%. Na bezwaar werd deze mate verhoogd naar 75,92%. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij hij stelde dat zijn medische beperkingen onvoldoende waren meegewogen door het UWV.

De rechtbank heeft het procesverloop en de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig bestudeerd. Eiser voerde aan dat hij een kruk nodig had voor ondersteuning en dat zijn psychische klachten niet goed waren beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapportages van de artsen voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat er geen medische noodzaak was voor het gebruik van een kruk en dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) adequaat waren vastgesteld.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser verworpen en vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 75,92% terecht was vastgesteld door het UWV. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1984 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

gemachtigde: mr. A. Faber-Speksnijder,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Heerlen), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 11 augustus 2020 (primair besluit) heeft het UWV eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend per 7 januari 2020.
In het besluit van 12 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid is op een hoger percentage vastgesteld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 17 februari 2022. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en [naam 1] namens het UWV.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het UWV in de gelegenheid te stellen een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) nader te laten onderzoeken (1) of het gebruik van een kruk voor eiser noodzakelijk is en zo ja, of eiser daardoor verder wordt beperkt en (2) of eiser bij het afwisselen van staan en lopen is gehouden daartussen nog een andere activiteit te verrichten of dat hij met uitsluitend afwisseling van staan en lopen de gehele mogelijk geachte werktijd kan vullen.
Bij brief van 7 juni 2022 heeft het UWV de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 6 juni 2022 aan de rechtbank gezonden, waarop eiser bij brief van 26 augustus 2022 heeft gereageerd.
Bij brief van 4 november 2022 heeft het UWV een nadere rapportage van de verzekeringsarts b&b van 3 november 2022 aan de gedingstukken toegevoegd en bij brief van 9 november 2022 een rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van 9 november 2022.
Vervolgens heeft het UWV bij brief van 23 februari 2023 ingestemd met het zonder nadere zitting komen tot een uitspraak door de rechtbank. Eiser heeft niet aangegeven daar bezwaar tegen te hebben.
Hierna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als magazijnmedewerker/orderpicker, waarna hij van het UWV een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet kreeg toegekend. Vanuit die positie heeft hij zich per 9 januari 2018 ziekgemeld bij het UWV met rugklachten.
Bij het primaire besluit heeft het UWV eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 7 januari 2020 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 50,46%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Eisers mate van arbeidsongeschiktheid is per 7 januari 2020 vastgesteld op 75,92%.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 7 januari 2020 heeft vastgesteld op 75,92%
.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een primaire arts (onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts) en een verzekeringsarts b&b van het UWV.
4.1
Primaire arts [naam 2] heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts [naam 3] eiser gezien op het spreekuur van 9 juli 2020 en het dossier bestudeerd. De primaire arts heeft in de rapportage van 15 juli 2020 gesteld dat er tijdens een eerdere Ziektewetbeoordeling een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is opgesteld maar dat gedurende de tijd de beperkingen lijken te zijn toegenomen. Die beperkingen hebben te maken met zitten, staan/lopen en tillen. Deze bijkomende en verzwarende beperkingen zijn volgens de primaire arts reëel omdat er een consistente klachtenpresentatie is zonder duidelijk agraverend gedrag waarbij de medische informatie daadwerkelijke lichamelijke afwijkingen toont die deze beperkingen kunnen veroorzaken en ook worden waargenomen tijdens de onderzoeksbevindingen.
Gezien het naderende revalidatietraject is er geen medische eindsituatie. Alle beperkingen kunnen verbeteren, maar rugsparende arbeid zal altijd een gewenste arbeid blijven.
Gezien de lange duur van dezelfde gezondheidsproblematiek, met enige fluctuatie, kan de huidige belastbaarheid ook gelden voor de datum 7 januari 2020.
De beperkingen en de belastbaarheid zijn neergelegd in de FML van 14 juli 2020.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam 4] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd en de hoorzitting van 22 januari 2021 bijgewoond. Hij is van mening dat niet is gebleken dat de primaire arts een onjuist of onvolledig beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand van eiser en de daaruit voor het verrichten van arbeid voortvloeiende medische beperkingen.
De verzekeringsarts b&b constateert bij eiser slijtage van de rug. De behandelend orthopeed heeft medio 2020 nog een MRI onderzoek gedaan, waar geen nieuwe zaken naar voren kwamen. Uitslag van de MRI is dat er degeneratieve veranderingen zijn: op niveau L4-L5 een minimale bulging. Bij een pre-existent nauw lumbaal kanaal en geringe facetartrose wordt mogelijk de passerende wortel L5 beiderzijds geraakt, echter geen duidelijke compressie. De orthopeed had het dan ook tegen eiser over pseudo radiculaire klachten. Dat wil zeggen uitstralende pijn zonder dat daar een duidelijke oorzaak voor is gevonden.
De primaire arts vond bij het lichamelijk onderzoek ook geen ernstige afwijkingen bij het functie- en neurologisch onderzoek. Er zijn volgens [naam 4] dan ook geen argumenten om meer beperkingen aan te nemen. Ten tijde van de hoorzitting zag hij ook geen aanwijzingen voor manifeste psychopathologie en/of een persoonlijkheidsstoornis. Heroverweging in bezwaar geeft volgens hem alleen aanleiding tot wijziging van de beperkingen voortkomend uit het medicatiegebruik.
De beperkingen en de belastbaarheid heeft de verzekeringsarts b&b neergelegd in de FML van 22 januari 2021.
4.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zijn bezwaren onvoldoende zijn gewogen door de verzekeringsarts b&b en dat deze daarbij de noodzaak van het gebruik van de wandelstok/kruk ten onrechte negeert. Ook de verminderde psychische draagkracht van eiser is bij de beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren onvoldoende meegewogen. Eiser kan niet een uur achtereen zitten, maar slechte een halfuur. Bij het spreekuur bij de verzekeringsarts b&b heeft eiser ook moeten leunen op de tafel. Ook is onvoldoende aandacht gewest voor de afwisseling tussen lopen, staan en zitten, nu hij op al deze items beperkt is.
4.4
Gelet op de beroepsgronden van eiser heeft de rechtbank aanleiding gezien nadere vragen aan het UWV te stellen.
4.5
Verzekeringsarts b&b [naam 4] heeft in antwoord op de vraag of eiser is aangewezen op het gebruik van een kruk geantwoord dat de primaire arts bij zijn onderzoek geen aanwijzingen vond voor krachtsafname in het rechterbeen. Tenen en hakken lopen waren normaal mogelijk. Ook is geen melding gemaakt van afname van de spiermassa van het rechterbeen. Er was ook geen sprake van een afwijkend anatomisch en/of fysiologisch substraat wat verantwoordelijk zou kunnen zijn voor evenwicht-/balans problemen. Volgens [naam 4] zijn er geen direct medische argumenten, waarom eiser gebruik zou moeten maken van een kruk/wandelstok.
Op de vraag of eiser met afwisseling van lopen en staan de gehele mogelijk geachte werktijd kan invullen antwoordde [naam 4] dat er geen beperking is in de rubriek werktijden. Het lopen tijdens het werk bedraagt maximaal 2-3 uur en het staan tijdens het werk bedraagt maximaal 2 uur. Bij elkaar is dat dus 4-5 uur op een werkdag. Dit houdt dus in dat een werkdag niet alleen gevuld kan worden met lopen en staan en dat er dus ook gezeten moet worden. Er is dus wel degelijk een afwisseling nodig tussen zitten, lopen en staan, waarbij er geen specifieke volgorde hoeft te bestaan in de afwisseling. Er is geen medische noodzaak voor een afwisseling middels liggen.
4.6
In reactie heeft eiser aangevoerd dat de afwijkingen en pijnklachten wel degelijk reëel zijn bevonden door de primaire arts en bevestigd door [naam 4] in het rapport van 22 januari 2021. De pijn is er altijd en eiser gebruikt de kruk om de pijn te verlichten en het evenwicht te behouden. De zeer algemene reactie ziet niet echt op de situatie van eiser die probeert om te gaan met zijn medische beperkingen. De kruk is noodzakelijk om (uitstralende) pijn te verlichten en evenwicht te houden. Er is tevens krachtsverlies, tintelingen en gevoelsverlies in het been. Handelingen verrichten met de handen tijdens het lopen en staan, is volgens eiser problematisch en niet uitvoerbaar.
[naam 4] acht afwisseling nodig tussen zitten, lopen en staan zonder dat een specifieke volgorde nodig is en gaat er vanuit dat in alle functies sprake is van zitten tussen het lopen en het staan door, maar dat is niet het geval bij de geduide functies. De benodigde afwisseling kan niet worden bereikt. Eiser is beperkt voor lopen en staan tot een half uur achtereen.
4.7
In zijn rapportage van 3 november 2022 geeft verzekeringsarts b&b [naam 4] nader toegelicht dat er bij eiser geen sprake is van krachtsafname in het rechterbeen en/of balans dan wel evenwichtsproblemen. Op basis van het medisch objectiveerbaar anatomisch substraat acht hij ook niet goed te verklaren waarom de pijnklachten zouden afnemen en/of het medisch beeld zou verslechteren bij gebruik van een wandelstok gezien het onderliggende medisch objectiveerbare anatomische substraat.
Er wordt door de primaire verzekeringsarts geen melding gedaan van een verminderde spiermassa van het rechterbeen, hetgeen verwacht zou mogen worden als dat been daadwerkelijk ontlast wordt door het gebruik van de wandelstok.
In de beoordeling is niet de subjectieve klachtenervaring (pijnreductie bij gebruik van de
wandelstok) doorslaggevend, maar de mate waarin de beperkingen (medische noodzaak voor het gebruik van de wandelstok) ten aanzien van het verrichten van arbeid objectief medisch kunnen worden onderbouwd, zodat aan het door eiser geschetste beeld van afname van de subjectieve pijnklachten bij gebruik van de wandelstok geen doorslaggevende waarde mag worden gehecht.
4.8
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder niet alleen zijn rug- en daaraan gerelateerde klachten, maar ook de door hem aangedragen psychische klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Er zijn in de FML in de rubrieken persoonlijk functioneren, fysieke omgevingseisen, statische houdingen en dynamische handelingen diverse beperkingen opgenomen op de items die ook door eiser worden aangehaald. Eiser heeft in beroep geen informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft tot twijfel aan de belastbaarheid die de (verzekerings)artsen hebben aangenomen. Eiser geeft wel aan sterker beperkt te zijn op deze items, maar een medische onderbouwing daarvan ontbreekt.
Ten aanzien van de noodzaak van het gebruik van een kruk/wandelstok heeft de verzekeringsarts b&b inzichtelijk gemotiveerd waarom deze niet medisch noodzakelijk is. De rechtbank kan zich met de conclusie dat een aanpassing van de FML niet noodzakelijk is verenigen. Ten aanzien van (de afwisseling tussen) lopen, staan en zitten, constateert de rechtbank dat in de FML is opgenomen dat eiser beperkt is in het lopen tijdens het werk tot een half uur achtereen en maximaal 2-3 uur per dag en voor staan tijdens het werk tot een half uur achtereen en maximaal 2 uur per dag. Hiertegen heeft eiser geen gronden aangevoerd. De verzekeringsarts b&b heeft toegelicht dat, uitgaande van een werkdag van 8 uur, dit betekent dat er ook gezeten moet worden, omdat staan en lopen maximaal 4-5 uur op een dag mag voorkomen en dat dan dus afwisseling nodig, zonder een specifieke volgorde in die afwisseling. Deze toelichting kan de rechtbank volgen. Of de voor eiser geduide functies op dit vlak geschikt zijn, komt hierna aan de orde.
Nu gelet op het hiervoor gestelde voor de rechtbank vast staat dat in de FML van 22 januari 2021 de beperkingen van eiser niet zijn onderschat, gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Arbeidskundige beoordeling
5.1
Een arbeidsdeskundige b&b van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: assistent consultatiebureau (Sbc-code 372091), huishoudelijk medewerker (excl. particulier) (Sbc-code 372060) en huishoudelijk medewerker gebouwen (Sbc-code 111334).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. De functies van huishoudelijk medewerker bestaan uitsluitend uit lopen en (dynamisch) staan zonder de - door de verzekeringsarts b&b ook noodzakelijk geachte - afwisseling met zitten. Deze functies zijn alleen al hierom niet passend. In de functies van huishoudelijk medewerker komt verder buigen, torderen, tillen/dragen en/of traplopen voor in een mate die voor eiser niet haalbaar is. In de functie van assistent consultatiebureau maken de drukte, contactmomenten, benodigde alertheid en het feit dat in de omschrijving wordt gesproken van ‘gastvrouw’, dat deze functie volgens eiser niet geschikt is. Daarnaast wijst eiser erop dat de twee functies van huishoudelijk medewerker ten onrechte in twee verschillende Sbc-codes zijn ondergebracht nu de belastingen in die functies meer dan 65% overeenkomen en dat deze functies dus onder dezelfde Sbc-code zouden moeten vallen.
5.3
Ten aanzien van deze laatste grond geldt als uitgangspunt dat functies die in verschillende Sbc-codes zijn ondergebracht niet zijn aan te merken als één functie. Een Sbc-code is een label voor inhoudelijk vergelijkbare functies. Hierbij is het criterium dat functies minimaal 65% gelijk moeten zijn om onder dezelfde Sbc-code te vallen. Voor de vraag of functies voldoende van elkaar verschillen is doorslaggevend de in het kader van die functies te verrichten taken in combinatie met het niveau waarop die taken moeten worden verricht. [1]
In het verweerschrift heeft het UWV uitgelegd op welke wijze functies een Sbc-code verkrijgen. De in het CBBS gebruikte code is afgeleid van de code van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Zo geeft het eerste cijfer het niveau aan van de voor de functie meest geëigende opleiding (1 = elementair, 2 of 3 = lager, 4 of 5 = middelbaar, 6 of 7 = hoger en 8 of 9 = wetenschappelijk), terwijl het tweede cijfer de hoofdrichting en het derde cijfer de richting daarvan aangeeft. De rechtbank onderschrijft het standpunt van het UWV dat het eerste cijfer van de functies met de Sbc-codes 372060 en 111334 al een verschil in niveau bevat, en het tweede en derde cijfer overigens ook verschillen. Verder kan uit de in het formulier Resultaat functiebeoordeling opgenomen vermelding van de inhoud van die beide functies ook niet worden geconcludeerd dat deze functies voor 65% of meer identiek zijn op het vlak van aard van het werk, werkomgeving, afwisseling van werkzaamheden en contacten. Zo is bij de functie huishoudelijk medewerker (excl. particulier) (Sbc-code 372060) sprake van diverse schoonmaakwerkzaamheden in verschillende ruimten van een ziekenhuis (zoals kantoren, sanitaire ruimten, onderzoeksruimten en operatiezalen) en in bijzondere gevallen in quarantaineruimten volgens een speciaal protocol, waarbij het resultaat een teamverantwoordelijkheid is en afstemming met collega’s vereist en waarbij contact mogelijk is met patiënten en personeel, terwijl in de functie huishoudelijk medewerker gebouwen (Sbc-code 111334) diverse schoonmaakwerkzaamheden worden verricht in een kantooromgeving (inclusief sanitaire ruimten), waarbij alleen wordt gewerkt, zonder contact met derden.
Naar het oordeel van de rechtbank is met het voorgaande voldoende onderbouwd dat bij de twee functies van huishoudelijk medewerker sprake is van 65% of meer van elkaar verschillende functies, waardoor indeling in twee afzonderlijke Sbc-codes gerechtvaardigd is. Deze functies zijn daarom niet aan te merken als één functie. De rechtbank verwijst in dit kader ook naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 juli 2012. [2]
5.4
Naar aanleiding van de vraagstelling door de rechtbank over de afwisseling van handelingen/houdingen, de daaruit voortgekomen rapportages van verzekeringsarts b&b [naam 4] en de reactie daarop van eiser heeft arbeidsdeskundige b&b [naam 5] in haar rapportage van 9 november 2022 gerapporteerd. De arbeidsdeskundige b&b heeft hierin inzichtelijk gemotiveerd waarom de benodigde afwisseling niet in de weg staat aan het geschikt achten van de twee functies van huishoudelijk medewerker. Zij stelt dat de verzekeringsarts b&b heeft geredeneerd vanuit een functie van 8 uur per dag en dat dan (vanwege het maximum van 4-5 uur per dag lopen/staan) ook zitten in een functie moet voorkomen. In de functies van huishoudelijk medewerker met Sbc-codes 372060 en 111334 komt zitten niet voor. Dit zijn echter functies van maximaal 2 uren per dag. De maximale hoeveelheid van lopen en staan (respectievelijk 2-3 uur per dag en 2 uur per dag) wordt in deze functies dus niet bereikt. Het staan in deze functies wordt steeds na 4-5 minuten onderbroken door lopen. Volgens de arbeidsdeskundige b&b heeft de verzekeringsarts b&b als voorwaarde gesteld dat afwisseling nodig is en daaraan is voldaan. Niet is gesteld dat die afwisseling moet bestaan uit zitten. De arbeidsdeskundige b&b concludeert daarom dat de belasting in deze functies binnen de mogelijkheden van eiser blijft. Ook op de door eiser aangehaalde belasting in de items buigen, torderen, tillen/dragen en traplopen blijft in deze functies binnen de mogelijkheden van eiser.
Ten aanzien van de functie van assistent consultatiebureau heeft de arbeidsdeskundige b&b [naam 6] in zijn rapportage van 18 februari 2021 aangegeven dat eiser niet beperkt is betreffende deadlines, conflicthantering en klantencontact. Verder heeft hij bij de signalering op het item 1.8 (beperkingen in het persoonlijk functioneren) toegelicht dat wat afgenomen alertheid geen gevaar oplevert voor lijf en leden. De rechtbank acht ook aannemelijk dat dit niet in de weg staat aan het uitoefenen van deze functie en kan ook deze toelichting en motivering volgen. Het enkele feit dat in de beschrijving van deze functie een keer gesproken wordt over ‘gastvrouw’ maakt niet dat deze functie niet door een man kan worden uitgeoefend.
Dit alles maakt dat de belastingen in de functies, anders dan eiser meent, niet zwaarder zijn dan eiser met zijn beperkingen aankan en de rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat het standpunt van eiser dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten voortvloeit uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.8 (en in deze overweging) heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten daarom worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 75,92%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 7 januari 2020 heeft vastgesteld op 75,92%.
Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 14 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM5771