ECLI:NL:RBZWB:2023:6578

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
02-088752-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • Janssen
  • Prenger
  • Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor zware mishandeling en poging daartoe, veroordeling voor vernieling auto met zwaar vuurwerk

Op 19 september 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling en poging daartoe, alsook van vernieling van een auto door het gebruik van zwaar illegaal vuurwerk. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 5 september 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd door de officier van justitie aangevuld met de strafverzwarende omstandigheid 'met voorbedachten rade'. De verdachte werd beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer door een Cobra 6 vuurwerk naar de auto van een ander slachtoffer te gooien, en van het vernielen van die auto.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de zware mishandeling, omdat niet kon worden aangetoond dat de verdachte opzet had om letsel toe te brengen aan het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit. Echter, de vernieling van de auto werd wel bewezen verklaard, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en getuigenverklaringen. De rechtbank legde een taakstraf op van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, en veroordeelde de verdachte tot schadevergoeding aan het slachtoffer van de vernieling. De benadeelde partij die schadevergoeding eiste voor de zware mishandeling werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van dat feit was vrijgesproken. De rechtbank benadrukte de ernst van het gebruik van zwaar vuurwerk en de impact van het incident op de slachtoffers en de omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-088752-22
vonnis van de meervoudige kamer van 19 september 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01],
geboren op [geboortedatum01] 2000 te [geboorteplaats01] ,
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
raadsman mr. D.T. Stoof, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 september 2023, waarbij de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is door de officier van justitie ter terechtzitting mondeling aangevuld overeenkomstig artikel 312 van het Wetboek van Strafvordering. Hij heeft de strafverzwarende omstandigheid ‘met voorbedachten rade’ toegevoegd aan feit 1.
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: aangever [slachtoffer01] met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door illegaal vuurwerk (Cobra 6) naar de auto van [slachtoffer02] te gooien. Subsidiair en meer subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel en mishandeling, beide met voorbedachten raad;
feit 2: de auto van [slachtoffer02] heeft vernield door zwaar illegaal vuurwerk nabij de auto tot ontploffing te brengen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1:
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer01] , de medische verklaring en de verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd. Verdachte heeft verklaard dat hij de Cobra 6 via het bijrijdersraam richting de auto van [slachtoffer02] heeft gegooid. Verdachte heeft ook verklaard dat tijdens de autorit het plan is ontstaan om het vuurwerk richting de auto van [slachtoffer02] te gooien. In de optiek van de officier van justitie was er dus sprake van voorbedachten rade. De officier van justitie gaat ervan uit dat het niet de bedoeling was van verdachte en de medeverdachte om (zwaar) lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer01] . Echter, door het zware vuurwerk richting de auto te gooien, is wel de aanmerkelijke kans ontstaan dat iemand zwaar gewond zou raken, wat uiteindelijk ook is gebeurd. Verdachte heeft deze kans bewust aanvaard. Daarmee is sprake van voorwaardelijk opzet.
Feit 2:
De officier van justitie acht de ten laste gelegde vernieling wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer02] , het proces-verbaal van bevindingen waarin de verbalisant schade aan de auto heeft waargenomen, en de verklaringen van de getuigen [getuige01] , [getuige02] en [getuige03] , evenals de verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van dit feit en betoogt daartoe dat uit het dossier niet blijkt dat er vooraf een duidelijk plan is gemaakt om met zwaar vuurwerk een aanslag te plegen op [slachtoffer01] . Er is enkel gesproken over de auto. Daarop was hun actie gericht. Zij hebben geen opzet gehad op het toebrengen van letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. Dit houdt in dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken,
Feit 2:
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van dit feit aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
De rechtbank gaat op basis van het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte en [medeverdachte01] zaten op 8 april 2022 samen met drie andere inzit-tenden in een rode Volkswagen. Verdachte was de bestuurder van dit voertuig. Hij wist van een conflict tussen zijn werkgever en [slachtoffer02] (hierna: [slachtoffer02] ) over de betaling van een openstaande rekening. Naar aanleiding hiervan wilde verdachte [slachtoffer02] angst aanjagen en is hij samen met de inzittenden van de Volkswagen naar het thuisadres van [slachtoffer02] gereden. Aldaar heeft hij zwaar vuurwerk (een Cobra-6) in de richting van de auto van [slachtoffer02] gegooid. Als gevolg van het ontploffen van dit vuurwerk heeft [slachtoffer01] letsel opgelopen.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte vol opzet heeft gehad om [slachtoffer01] zwaar letsel toe te brengen of anderszins te verwonden of pijn te doen.
Met betrekking tot de vraag of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig wanneer de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerke-lijke kans dat dit gevolg zal intreden. Uit die rechtspraak kan worden afgeleid dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg drie condities dienen te zijn vervuld. Dat zijn:
1. de gedraging heeft
een aanmerkelijke kansop een bepaald gevolg in het leven geroepen;
2. de verdachte heeft ten tijde van de gedraging
wetenschapgehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg door zijn gedraging zal intreden. Met andere woorden, de verdachte is zich van die aanmerkelijke kans ook
bewust geweest;
3. de verdachte heeft die aanmerkelijke kans ten tijde van de gedraging
aanvaardc.q.
op de koop toe genomen.
Het dient altijd om een kans te gaan die naar algemene ervaringsregels als aanzienlijk kan worden beschouwd. Sommige handelingen zijn zo duidelijk gericht op een specifiek gevolg dat, tenzij er goede redenen zijn om anders te denken, aangenomen kan worden dat de verdachte die kans op dat specifieke gevolg heeft geaccepteerd.
Naast voormelde vaststaande feiten kent de rechtbank bij de beantwoording van de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet veel gewicht toe aan de camerabeelden die aan het dossier zijn toegevoegd. Hierop is duidelijk te zien dat er geen mensen op straat waren op het moment dat het vuurwerk richting de auto werd gegooid. Uit de camerabeelden blijkt voorts dat het latere slachtoffer pas uit de woning kwam gerend nadat het vuurwerk onder de auto was terechtgekomen. Op basis van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het handelen door verdachte geen aanmerkelijke kans heeft doen ontstaan dat een persoon zwaar lichamelijk letsel zou oplopen of anderszins letsel of pijn zou worden toegebracht. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken in al zijn varianten.
Feit 2:
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 5 september 2023;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer02] (pagina 75 tot en met 77 van het eind proces-verbaal);
- het proces-verbaal van bevindingen waarin de verbalisant relateert over de schade aan de auto van aangever (pagina 33 van het eind proces-verbaal).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 8 april 2022 te [plaats01] , gemeente Steenbergen tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een auto (Volvo XC60, zilver van kleur voorzien van het [kenteken01] ), die geheel aan [slachtoffer02] toebehoorde heeft beschadigd;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 240 uur. Hij heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank de eis van de officier van justitie te matigen nu de verdediging uitgaat van een andere bewezenverklaring. De verdediging geeft de rechtbank in overweging een taakstraf van 80 uur op te leggen waarvan de helft voorwaardelijk met een proeftijd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en met de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het beschadigen van een auto door in de nabijheid van deze auto zwaar illegaal vuurwerk, namelijk een Cobra-6, tot ontploffing te brengen. Verdachte en zijn medeverdachte hadden het specifiek gemunt op de auto van aangever [slachtoffer02] , nu deze een conflict had met hun werkgever over een onbetaalde rekening. Verdachte en zijn medeverdachte voelden zich vervolgens geroepen om zich in deze ruzie te mengen, hoewel dit absoluut geen kwestie was die hen betrof of waar zij zich mee hadden te bemoeien. Verdachte wilde aangever naar eigen zeggen schrik aanjagen. Dit is helaas in ruime mate gelukt. Het incident heeft veel impact gehad op aangever, niet in de laatste plaats omdat zijn zoon flink letsel heeft opgelopen. Daarnaast zullen ook de buurtbewoners behoorlijk geschrokken zijn en heeft het handelen van verdachte in negatieve zin bijgedragen aan de gevoelens van onveiligheid bij mensen op straat en in de maatschappij.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat hij eerder met justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft daarnaast rekening gehouden met het advies van de reclassering. Volgens de reclassering is zowel het risico op herhaling als het risico op letsel laag. Verder worden er door de reclassering weinig tot geen problemen op de verschillende levens-gebieden geconstateerd. De reclassering adviseert geen bijzondere voorwaarden op te leggen bij een veroordeling.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van twee feiten.
Nu de rechtbank slechts één feit bewezen acht, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht het enkel opleggen van een geldboete niet op zijn plaats, aangezien dit voor het afsteken van zwaar illegaal vuurwerk, waarbij het opzet was gericht op het intimideren van het slachtoffer, niet passend is. Bij dat oordeel kent de rechtbank gewicht toe aan de gelijkenissen die er zijn met andere zaken waarbij explosieven en zwaar vuurwerk worden gebruikt om personen te intimideren en waarvoor op dit moment veel media-aandacht bestaat.
Alles overwegend acht de rechtbank een taakstraf passend. De rechtbank zal hiervan een deel voorwaardelijk opleggen nu tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het conflict tussen de werkgever van verdachte en het [slachtoffer02] nog steeds niet is opgelost. Daarnaast wil de rechtbank met dit voorwaardelijk strafdeel de ernst van het strafbare feit benadrukken. Gelet op dit alles legt de rechtbank verdachte een taakstraf op van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

7.De benadeelde partij

Feit 1
7.1
[slachtoffer01]
De benadeelde partij [slachtoffer01] vordert een schadevergoeding van € 8.933,93, waarvan € 1.933,93 aan materiële schade en € 7.000,-- aan immateriële schade.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij heeft echter nog wel de mogelijkheid om zijn vordering bij de burgerlijk rechter aan te brengen.
Feit 2
7.2
[slachtoffer02]
De benadeelde partij [slachtoffer02] vordert een schadevergoeding van € 870,14, waarvan € 510,14 aan materiële schade en € 360,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar voor het gehele bedrag. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de pleegdatum van het feit, te weten vanaf 8 april 2022.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht beiden aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 22c, 22d, 36f, 47, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
Feit 1
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer01] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Feit 2
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer02] van € 870,14, waarvan € 510,14 aan materiële schade en € 360,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer02] (feit 2), € 870,14 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 april 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 17 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Janssen, voorzitter, mr. Prenger en mr. Phillips, rechters, in tegenwoordigheid van Rozendaal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 september 2023.
De voorzitter is niet in de gelegenheid om dit vonnis te ondertekenen.