4.3.1De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
De rechtbank gaat op basis van het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte en [medeverdachte01] zaten op 8 april 2022 samen met drie andere inzit-tenden in een rode Volkswagen. Verdachte was de bestuurder van dit voertuig. Hij wist van een conflict tussen zijn werkgever en [slachtoffer02] (hierna: [slachtoffer02] ) over de betaling van een openstaande rekening. Naar aanleiding hiervan wilde verdachte [slachtoffer02] angst aanjagen en is hij samen met de inzittenden van de Volkswagen naar het thuisadres van [slachtoffer02] gereden. Aldaar heeft hij zwaar vuurwerk (een Cobra-6) in de richting van de auto van [slachtoffer02] gegooid. Als gevolg van het ontploffen van dit vuurwerk heeft [slachtoffer01] letsel opgelopen.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte vol opzet heeft gehad om [slachtoffer01] zwaar letsel toe te brengen of anderszins te verwonden of pijn te doen.
Met betrekking tot de vraag of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig wanneer de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerke-lijke kans dat dit gevolg zal intreden. Uit die rechtspraak kan worden afgeleid dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg drie condities dienen te zijn vervuld. Dat zijn:
1. de gedraging heeft
een aanmerkelijke kansop een bepaald gevolg in het leven geroepen;
2. de verdachte heeft ten tijde van de gedraging
wetenschapgehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg door zijn gedraging zal intreden. Met andere woorden, de verdachte is zich van die aanmerkelijke kans ook
bewust geweest;
3. de verdachte heeft die aanmerkelijke kans ten tijde van de gedraging
aanvaardc.q.
op de koop toe genomen.
Het dient altijd om een kans te gaan die naar algemene ervaringsregels als aanzienlijk kan worden beschouwd. Sommige handelingen zijn zo duidelijk gericht op een specifiek gevolg dat, tenzij er goede redenen zijn om anders te denken, aangenomen kan worden dat de verdachte die kans op dat specifieke gevolg heeft geaccepteerd.
Naast voormelde vaststaande feiten kent de rechtbank bij de beantwoording van de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet veel gewicht toe aan de camerabeelden die aan het dossier zijn toegevoegd. Hierop is duidelijk te zien dat er geen mensen op straat waren op het moment dat het vuurwerk richting de auto werd gegooid. Uit de camerabeelden blijkt voorts dat het latere slachtoffer pas uit de woning kwam gerend nadat het vuurwerk onder de auto was terechtgekomen. Op basis van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het handelen door verdachte geen aanmerkelijke kans heeft doen ontstaan dat een persoon zwaar lichamelijk letsel zou oplopen of anderszins letsel of pijn zou worden toegebracht. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken in al zijn varianten.
Feit 2:
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 5 september 2023;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer02] (pagina 75 tot en met 77 van het eind proces-verbaal);
- het proces-verbaal van bevindingen waarin de verbalisant relateert over de schade aan de auto van aangever (pagina 33 van het eind proces-verbaal).