ECLI:NL:RBZWB:2023:6579

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
02-088753-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Prenger
  • mr. Phillips
  • mr. Janssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor zware mishandeling en poging daartoe, veroordeling voor vernieling auto door gebruik van zwaar vuurwerk

In de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 september 2023 uitspraak gedaan. De zaak betreft het gooien van zwaar illegaal vuurwerk (Cobra 6) naar de auto van slachtoffer 2, wat resulteerde in letsel voor slachtoffer 1. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 5 september 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte zware mishandeling en poging daartoe, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake was van opzet op letsel voor slachtoffer 1, en heeft de verdachte vrijgesproken van dit feit. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachte wel degelijk opzettelijk de auto van slachtoffer 2 hebben beschadigd, wat wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk, en heeft de benadeelde partij slachtoffer 2 een schadevergoeding van € 870,14 toegewezen. De rechtbank heeft de vordering van slachtoffer 1 niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte van het feit waaruit de schade voortvloeide is vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-088753-22
vonnis van de meervoudige kamer van 19 september 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2005 te [plaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. T. van Riel, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 5 september 2023, waarbij de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: aangever [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door zwaar illegaal vuurwerk (Cobra 6) naar de auto van [slachtoffer 2] te gooien. Subsidiair en meer subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel en mishandeling;
feit 2: de auto van [slachtoffer 2] heeft vernield door zwaar illegaal vuurwerk bij de auto tot ontploffing te brengen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1:
De officier van justitie vindt dat het primair ten laste gelegde feit bewezen is. Hij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer 1] , de medische verklaring en de getuigen-verklaringen van de drie vrouwen die ook in de auto zaten waarin verdachte en zijn medeverdachte reden. Uit deze getuigenverklaringen blijkt dat verdachte en zijn medeverdachte het hadden gemunt op de auto van [slachtoffer 2] . De officier van justitie gaat ervan uit dat het niet de bedoeling was van verdachte en de medeverdachte om (zwaar) lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer 1] . Echter, door het zware vuurwerk richting de auto te gooien, is wel de aanmerkelijke kans ontstaan dat iemand zwaar gewond zou raken, wat uiteindelijk ook is gebeurd. Verdachte heeft deze kans bewust aanvaard. Daarmee is sprake van voorwaardelijk opzet.
Feit 2:
De officier van justitie vindt de vernieling wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daartoe op de aangifte van [slachtoffer 2] , het proces-verbaal van bevindingen waarin de politie de schade aan de auto relateert en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het feit dat verdachte nooit het plan heeft opgevat om het vuurwerk richting de auto te gooien en al helemaal niet om letsel toe te brengen aan [slachtoffer 1] . Verdachte heeft zelfs geprobeerd om het vuurwerk buiten bereik van [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) te houden toen deze het wilde afsteken, hoewel dit helaas niet is gelukt. Volgens de verdediging is er nimmer opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, geweest op het verwonden van [slachtoffer 1] en is er evenmin sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] . Van medeplegen is dan ook geen sprake. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van beide feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
De rechtbank gaat op basis van het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte en [medeverdachte] zaten op 8 april 2022 samen met drie andere inzittenden in een rode Volkswagen. [medeverdachte] was de bestuurder van dit voertuig. Verdachte wist van een conflict tussen zijn werkgever en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) over de betaling van een openstaande rekening. Naar aanleiding hiervan is verdachte samen met [medeverdachte] en de andere inzittenden van de Volkswagen naar het thuisadres van [slachtoffer 2] gereden. Aldaar is door [medeverdachte] zwaar vuurwerk (een Cobra-6) in de richting van de auto van [slachtoffer 2] gegooid. Als gevolg van het ontploffen van dit vuurwerk heeft [slachtoffer 1] letsel opgelopen.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte vol opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] zwaar letsel toe te brengen of anderszins te verwonden of pijn te doen.
Met betrekking tot de vraag of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig wanneer de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerke-lijke kans dat dit gevolg zal intreden. Uit die rechtspraak kan worden afgeleid dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg drie condities dienen te zijn vervuld. Dat zijn:
1. de gedraging heeft
een aanmerkelijke kansop een bepaald gevolg in het leven geroepen;
2. de verdachte heeft ten tijde van de gedraging
wetenschapgehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg door zijn gedraging zal intreden. Met andere woorden, de verdachte is zich van die aanmerkelijke kans ook
bewust geweest;
3. de verdachte heeft die aanmerkelijke kans ten tijde van de gedraging
aanvaardc.q.
op de koop toe genomen.
Het dient altijd om een kans te gaan die naar algemene ervaringsregels als aanzienlijk kan worden beschouwd. Sommige handelingen zijn zo duidelijk gericht op een specifiek gevolg dat, tenzij er goede redenen zijn om anders te denken, aangenomen kan worden dat de verdachte die kans op dat specifieke gevolg heeft geaccepteerd.
Naast voormelde vaststaande feiten kent de rechtbank bij de beantwoording van de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet veel gewicht toe aan de camerabeelden die aan het dossier zijn toegevoegd. Hierop is duidelijk te zien dat er geen mensen op straat waren op het moment dat het vuurwerk richting de auto werd gegooid. Uit de camerabeelden blijkt voorts dat het latere slachtoffer pas uit de woning kwam gerend nadat het vuurwerk onder de auto was terechtgekomen. Op basis van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het handelen door verdachte en [medeverdachte] geen aanmerkelijke kans heeft doen ontstaan dat een persoon zwaar lichamelijk letsel zou oplopen of anderszins letsel of pijn zou worden toegebracht. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken in al zijn varianten.
Dit geldt echter niet voor feit 2. Anders dan verdachte ter zitting heeft verklaard, gaat de rechtbank er op basis van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] van uit dat er wel degelijk een gezamenlijk plan was. Dit plan omvatte het rijden naar de woning van [slachtoffer 2] en het gooien van (zwaar) vuurwerk in de richting van de auto. [medeverdachte] heeft uiteindelijk het vuurwerk richting de auto van [slachtoffer 2] gegooid. De rechtbank heeft geen reden om aan deze verklaringen te twijfelen, omdat de getuigen alle drie consistent verklaren. Daarnaast heeft [getuige 1] , zijnde de vriendin van [medeverdachte] , ook een belastende verklaring met betrekking tot de rol van [medeverdachte] afgelegd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verdachte instemde met het gooien van vuurwerk door [medeverdachte] naar de auto van aangever. Door vanuit een auto zwaar vuurwerk naar buiten te gooien terwijl er in de nabijheid een auto geparkeerd staat, ontstaat er naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans dat deze auto hierdoor beschadigd zal raken. Door te handelen zoals hiervoor omschreven, hebben verdachte en [medeverdachte] deze kans ook bewust aanvaard en op de koop toegenomen. De rechtbank acht feit 2 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 8 april 2022 te De Heen, gemeente Steenbergen tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een auto (Volvo XC60, zilver van kleur voorzien van het [kenteken] ), die geheel aan [slachtoffer 2] toebehoorde heeft beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, van 100 uur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat vrijspraak dient te volgen voor beide feiten. Indien de rechtbank wel tot een veroordeling komt, dan acht de verdediging de eis van de officier van justitie redelijk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en met de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het beschadigen van een auto door in de nabijheid van deze auto zwaar illegaal vuurwerk, namelijk een Cobra-6, tot ontploffing te brengen. Verdachte en zijn medeverdachte hadden het specifiek gemunt op de auto van aangever [slachtoffer 2] , nu deze een conflict had met hun werkgever over een onbetaalde rekening. Verdachte en zijn medeverdachte voelden zich vervolgens geroepen om zich in deze ruzie te mengen, hoewel dit absoluut geen kwestie was die hen betrof of waar zij zich mee hadden te bemoeien. Het incident heeft veel impact gehad op aangever, niet in de laatste plaats omdat zijn zoon flink letsel heeft opgelopen. Daarnaast zullen ook de buurtbewoners behoorlijk geschrokken zijn en heeft het handelen van verdachte in negatieve zin bijgedragen aan de gevoelens van onveiligheid bij mensen op straat en in de maatschappij.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit is gebleken dat hij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft daarnaast rekening gehouden met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Uit het onderzoek van de Raad komen er, buiten het delict, geen grote zorgen naar voren. Volgens de Raad is er geen hulpverlening voor verdachte of binnen de thuissituatie van verdachte nodig. Wel vindt de Raad het belangrijk dat verdachte, indien er een veroordeling volgt, leert dat er consequenties aan zijn gedrag verbonden zijn. Het algemeen recidiverisico wordt als laag ingeschat. Vanuit het onderzoek wordt geen aanleiding gezien die de inzet van een gedragsinterventie noodzakelijk maakt. De Raad adviseert verdachte een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, op te leggen.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van 2 feiten.
Nu de rechtbank slechts één feit bewezen acht, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht het enkel opleggen van een geldboete niet op zijn plaats, aangezien dit voor het afsteken van zwaar illegaal vuurwerk, waarbij het opzet was gericht op het intimideren van het slachtoffer, niet passend is. Bij dat oordeel kent de rechtbank gewicht toe aan de gelijkenissen die er zijn met andere zaken waarbij explosieven en zwaar vuurwerk worden gebruikt om personen te intimideren en waarvoor op dit moment veel media-aandacht bestaat.
Alles overwegend acht de rechtbank een taakstraf passend. De rechtbank zal hiervan een deel voorwaardelijk opleggen nu tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het conflict tussen de werkgever van verdachte en het [slachtoffer 2] nog steeds niet is opgelost. Daarnaast wil de rechtbank met dit voorwaardelijk strafdeel de ernst van het strafbare feit benadrukken.
De rechtbank zal aan verdachte opleggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

7.De benadeelde partij

Feit 1

7.1
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 8.933,93, waarvan € 1.933,93 aan materiële schade en € 7.000,-- aan immateriële schade.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij heeft echter nog wel de mogelijkheid om zijn vordering bij de burgerlijk rechter aan te brengen.
Feit 2
7.2
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 870,14, waarvan € 510,14 aan materiële schade en € 360,-- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar voor het gehele bedrag. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de pleegdatum van het feit, te weten vanaf 8 april 2022.
De rechtbank zal daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank zal geen vervangende gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel (aantal dagen 0). De rechtbank houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om in deze zaak van die afspraken af te wijken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht beiden aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
Feit 1
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijk rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;

Feit 2

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 870,14, waarvan € 510,14 aan materiële schade en € 360,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] (feit 2), € 870,14 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. Prenger, voorzitter, mr. Phillips en mr. Janssen, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van Rozendaal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 september 2023.
De jongste rechter is niet in de gelegenheid om dit vonnis te ondertekenen.