Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 september 2023 uitspraak gedaan. De zaak betreft een tenlastelegging van diefstal met geweld, waarbij de verdachte samen met een ander goederen zou hebben gestolen en daarbij geweld zou hebben gebruikt tegen een slachtoffer. De zitting vond plaats op 29 augustus 2023, met de officier van justitie, mr. Den Braber, en de verdediging vertegenwoordigd door raadsman mr. W.J.M. van der Putten.
De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte, onder andere door getuigenverklaringen en gegevens van een gehuurde scooter. De verdediging betwistte echter de bewijsvoering en stelde dat het dossier onvoldoende wettig bewijs bevatte om tot een veroordeling te komen. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de bewijsstukken zorgvuldig gewogen.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. Er was geen forensisch bewijs of andere objectieve bewijsmiddelen die de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal konden aantonen. De rechtbank sprak de verdachte dan ook vrij van het ten laste gelegde feit. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en kinderrechter mr. M. Combee, en de rechters mr. A. Toekoen en mr. J. van Triest, in aanwezigheid van griffier Boink.