4.3Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 342, lid 2, Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden gebaseerd op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ertoe de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechtbank verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de feiten en omstandigheden waarover een aangever verklaart op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Volgens de Hoge Raad betekent deze bewijsminimumregel in zedenzaken, waarin het in de kern vaak gaat om het woord van aangever tegen dat van de verdachte, niet dat vereist is dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer die verklaring op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Deze bewijsmiddelen moeten voldoende steun geven aan de verklaring van aangever. Dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband moet staan met de inhoud van de verklaring van die getuige, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank moet beoordelen of voor de belastende verklaring van aangeefster, dat verdachte haar heeft gepenetreerd met zijn penis in haar vagina toen zij sliep en haar billen heeft betast, voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, zijn vriendin [aangever] en aangeefster op 30 november 2021 met elkaar de avond bij aangeefster thuis hebben doorgebracht en dat verdachte en [aangever] bij haar zijn blijven slapen. Zij hebben met zijn drieën in het bed geslapen van de moeder van aangeefster. Aangeefster heeft verklaard dat zij op een gegeven moment in slaap is gevallen. Zij werd wakker doordat verdachte en [aangever] hard praatten. Verdachte zei volgens aangeefster dat hij zijn hand op een lekker warme plek had. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn ene hand op de bil van aangeefster had gelegd en zijn andere hand op de bil van [aangever] . Hij heeft verklaard toestemming aan aangeefster hiervoor te hebben gevraagd en deze zou hij hebben gekregen. Aangeefster heeft verklaard dat zij geen toestemming hiervoor heeft gegeven. Aangeefster is vervolgens weer in slaap gevallen. Zij werd vervolgens wakker en op dat moment voelde zij de penis van verdachte in haar vagina op en neer bewegen. Aangeefster verstijfde en durfde niet te laten merken dat zij wakker was geworden. Daarbij merkte aangeefster dat verdachte haar broek naar beneden had getrokken. Dit had aangeefster niet gevoeld omdat zij lag te slapen.
Verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij een tijdje tussen aangeefster en [aangever] heeft gelegen met zijn handen op hun billen, op een gegeven moment de broek van aangeefster naar beneden heeft gedaan omdat hij een trio wilde. Toen [aangever] aangaf dat zij dat niet wilde, heeft hij direct de broek van aangeefster naar boven gedaan. Hij heeft geen seks gehad met aangeefster. [aangever] heeft verklaard dat verdachte de broek van aangeefster naar beneden heeft gedaan. Toen hij haar vroeg of zij met een trio mee wilde doen en zij aangaf dit niet te willen, heeft hij de broek van aangeefster weer omhoog gedaan.
Het dossier bevat een videofragment dat is aangetroffen op de telefoon van verdachte waarop te zien is dat hij met [aangever] en aangeefster in bed ligt. Ook bevat het dossier berichtjes die [aangever] na de ten laste gelegde datum naar verdachte heeft gestuurd. Zo heeft zij op 2 december 2021 [aangever] een berichtje aan verdachte gestuurd via WhatsApp waarin zij schrijft:
“Ze werd wakker toen jij dr broek aan deed”.
De rechtbank concludeert dat de verklaring van [aangever] niet gezien kan worden als steunbewijs nu zij niet heeft verklaard dat verdachte seks heeft gehad met aangeefster.
In de technische bewijsmiddelen wordt onvoldoende steunbewijs voor seksueel binnendringen gezien.
De rechtbank laat het oordeel over de betrouwbaarheid van de aangifte in het midden, maar kan niet anders dan tot de conclusie komen dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat om vast te kunnen stellen dat sprake is geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster. Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat in dit geval onvoldoende wettig bewijs is om te komen tot een bewezenverklaring van de primaire en subsidiaire ten laste gelegde verkrachting. Het betasten van de billen van aangeefster, een handeling die door verdachte is toegegeven, is niet als een vorm van seksueel binnendringen te kwalificeren en valt dus niet onder het subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het meer subsidiaire ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank dat van dwingen, zoals bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht, slechts sprake kan zijn indien verdachte heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de in dit artikel bedoelde handelingen tegen haar wil heeft ondergaan en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat van dulden tegen haar wil geen sprake kan zijn als het slachtoffer zich niet van de betreffende handelingen bewust is, zoals tijdens de slaap. Van dulden is hier slechts sprake indien verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer die handelingen tegen haar wil heeft geduld. Uit het dossier volgt niet dat verdachte aangeefster tijdens haar slaap heeft gedwongen tot het ondergaan van ontuchtige handelingen. Slaap sluit immers dwang in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht uit.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat ook uit het feit dat aangeefster wakker werd en zich slapende heeft gehouden en verdachte toen nog ontuchtige handelingen zou verrichten niet zonder meer kan worden afgeleid dat verdachte op dat moment opzet had om aangeefster deze handelingen tegen haar wil te doen ondergaan. Aangeefster heeft zich immers slapende gehouden en niet is gebleken van enige voor de verdachte kenbare vorm van verzet.
Nu dwang niet bewezen kan worden, zou wellicht een bewezenverklaring van het plegen van ontucht met iemand die in staat van verminderd bewustzijn verkeert aan de orde kunnen zijn. De rechtbank komt echter niet toe aan de beantwoording van de vraag of het betasten van de billen van aangeefster door verdachte op het moment dat zij sliep, wellicht een ontuchtig karakter had, omdat dit niet ten laste is gelegd aan verdachte.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken voor alle tenlastegelegde varianten.