ECLI:NL:RBZWB:2023:6584

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
02-068023-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Toekoen
  • A. Combee
  • J. van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van minderjarige verdachte in zedenzaken wegens onvoldoende bewijs en bewijsminimum

In de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van verkrachting en aanranding, heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 september 2023 uitspraak gedaan. De zaak werd behandeld met gesloten deuren op 29 augustus 2023. De officier van justitie beschuldigde de verdachte ervan de aangeefster te hebben verkracht terwijl zij in een verminderde staat van bewustzijn verkeerde. De verdediging betwistte de beschuldigingen en stelde dat er onvoldoende wettig bewijs was voor een bewezenverklaring. De rechtbank oordeelde dat het bewijs niet voldeed aan het vereiste bewijsminimum in zedenzaken, waarbij de verklaring van de aangeefster niet voldoende steun vond in ander bewijsmateriaal. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor de ten laste gelegde feiten, omdat de verklaringen van de betrokkenen niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-068023-23
vonnis van de meervoudige kamer van 12 september 2023
in de strafzaak tegen de als minderjarige gedagvaarde
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
wonende [woonadres]
raadsvrouwe mr. R.T.K. Davidse, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 29 augustus 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] heeft verkracht, dan wel [slachtoffer] heeft verkracht terwijl zij in een verminderde staat van bewustzijn verkeerde dan wel dat hij [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen dan wel dulden van ontuchtige handelingen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster [slachtoffer] heeft verkracht terwijl zij in een verminderde staat van bewustzijn verkeerde. Zowel verdachte als aangeefster hebben verklaard dat laatstgenoemde sliep toen verdachte haar broek naar beneden trok. Verdachte dient dan ook van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij op de aangifte, de verklaring van [aangever] , de verklaring van verdachte en de uitkomsten van het onderzoek aan de telefoon van verdachte. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is nu deze verklaring past binnen het technische bewijs in het dossier. De verklaring van verdachte acht zij minder betrouwbaar nu hij zijn verklaring heeft aangepast nadat het technische bewijs aan hem is getoond.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde feit. Het dossier bevat onvoldoende wettig bewijs om te komen tot een bewezenverklaring. De verklaring van aangeefster dat er sprake is geweest van penetratie vindt geen enkele steun in het dossier. Ook kan het betasten van de billen niet als een handeling met een ontuchtig karakter worden gekwalificeerd omdat verdachte hiervoor vooraf toestemming heeft gevraagd aan aangeefster en deze ook heeft gekregen. De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 342, lid 2, Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden gebaseerd op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ertoe de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechtbank verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de feiten en omstandigheden waarover een aangever verklaart op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Volgens de Hoge Raad betekent deze bewijsminimumregel in zedenzaken, waarin het in de kern vaak gaat om het woord van aangever tegen dat van de verdachte, niet dat vereist is dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer die verklaring op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Deze bewijsmiddelen moeten voldoende steun geven aan de verklaring van aangever. Dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband moet staan met de inhoud van de verklaring van die getuige, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank moet beoordelen of voor de belastende verklaring van aangeefster, dat verdachte haar heeft gepenetreerd met zijn penis in haar vagina toen zij sliep en haar billen heeft betast, voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, zijn vriendin [aangever] en aangeefster op 30 november 2021 met elkaar de avond bij aangeefster thuis hebben doorgebracht en dat verdachte en [aangever] bij haar zijn blijven slapen. Zij hebben met zijn drieën in het bed geslapen van de moeder van aangeefster. Aangeefster heeft verklaard dat zij op een gegeven moment in slaap is gevallen. Zij werd wakker doordat verdachte en [aangever] hard praatten. Verdachte zei volgens aangeefster dat hij zijn hand op een lekker warme plek had. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn ene hand op de bil van aangeefster had gelegd en zijn andere hand op de bil van [aangever] . Hij heeft verklaard toestemming aan aangeefster hiervoor te hebben gevraagd en deze zou hij hebben gekregen. Aangeefster heeft verklaard dat zij geen toestemming hiervoor heeft gegeven. Aangeefster is vervolgens weer in slaap gevallen. Zij werd vervolgens wakker en op dat moment voelde zij de penis van verdachte in haar vagina op en neer bewegen. Aangeefster verstijfde en durfde niet te laten merken dat zij wakker was geworden. Daarbij merkte aangeefster dat verdachte haar broek naar beneden had getrokken. Dit had aangeefster niet gevoeld omdat zij lag te slapen.
Verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij een tijdje tussen aangeefster en [aangever] heeft gelegen met zijn handen op hun billen, op een gegeven moment de broek van aangeefster naar beneden heeft gedaan omdat hij een trio wilde. Toen [aangever] aangaf dat zij dat niet wilde, heeft hij direct de broek van aangeefster naar boven gedaan. Hij heeft geen seks gehad met aangeefster. [aangever] heeft verklaard dat verdachte de broek van aangeefster naar beneden heeft gedaan. Toen hij haar vroeg of zij met een trio mee wilde doen en zij aangaf dit niet te willen, heeft hij de broek van aangeefster weer omhoog gedaan.
Het dossier bevat een videofragment dat is aangetroffen op de telefoon van verdachte waarop te zien is dat hij met [aangever] en aangeefster in bed ligt. Ook bevat het dossier berichtjes die [aangever] na de ten laste gelegde datum naar verdachte heeft gestuurd. Zo heeft zij op 2 december 2021 [aangever] een berichtje aan verdachte gestuurd via WhatsApp waarin zij schrijft:
“Ze werd wakker toen jij dr broek aan deed”.
De rechtbank concludeert dat de verklaring van [aangever] niet gezien kan worden als steunbewijs nu zij niet heeft verklaard dat verdachte seks heeft gehad met aangeefster.
In de technische bewijsmiddelen wordt onvoldoende steunbewijs voor seksueel binnendringen gezien.
De rechtbank laat het oordeel over de betrouwbaarheid van de aangifte in het midden, maar kan niet anders dan tot de conclusie komen dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat om vast te kunnen stellen dat sprake is geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster. Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat in dit geval onvoldoende wettig bewijs is om te komen tot een bewezenverklaring van de primaire en subsidiaire ten laste gelegde verkrachting. Het betasten van de billen van aangeefster, een handeling die door verdachte is toegegeven, is niet als een vorm van seksueel binnendringen te kwalificeren en valt dus niet onder het subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het meer subsidiaire ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank dat van dwingen, zoals bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht, slechts sprake kan zijn indien verdachte heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de in dit artikel bedoelde handelingen tegen haar wil heeft ondergaan en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat van dulden tegen haar wil geen sprake kan zijn als het slachtoffer zich niet van de betreffende handelingen bewust is, zoals tijdens de slaap. Van dulden is hier slechts sprake indien verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer die handelingen tegen haar wil heeft geduld. Uit het dossier volgt niet dat verdachte aangeefster tijdens haar slaap heeft gedwongen tot het ondergaan van ontuchtige handelingen. Slaap sluit immers dwang in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht uit.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat ook uit het feit dat aangeefster wakker werd en zich slapende heeft gehouden en verdachte toen nog ontuchtige handelingen zou verrichten niet zonder meer kan worden afgeleid dat verdachte op dat moment opzet had om aangeefster deze handelingen tegen haar wil te doen ondergaan. Aangeefster heeft zich immers slapende gehouden en niet is gebleken van enige voor de verdachte kenbare vorm van verzet.
Nu dwang niet bewezen kan worden, zou wellicht een bewezenverklaring van het plegen van ontucht met iemand die in staat van verminderd bewustzijn verkeert aan de orde kunnen zijn. De rechtbank komt echter niet toe aan de beantwoording van de vraag of het betasten van de billen van aangeefster door verdachte op het moment dat zij sliep, wellicht een ontuchtig karakter had, omdat dit niet ten laste is gelegd aan verdachte.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken voor alle tenlastegelegde varianten.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 5.000,00 immateriële schade.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Toekoen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Combee en mr. Van Triest, rechters, in tegenwoordigheid van Boink, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 september 2023.
Mr. Van Triest is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.