In deze zaak hebben eisers, [eiser01] en [eiser02], een kort geding aangespannen tegen Stichting Beveland Wonen, omdat de verhuurder heeft geweigerd een woningruil toe te staan. [eiser01] huurt sinds 14 oktober 2021 een woning van Beveland Wonen en [eiser02] huurt een woning van De Key. Beveland Wonen heeft het verzoek tot woningruil afgewezen, omdat zij van mening is dat [eiser01] geen zwaarwichtig belang heeft bij de ruil en dat het beleid van de verhuurder hierdoor zou worden doorkruist. De eisers hebben verzocht om een rechterlijke machtiging om [eiser02] in de plaats van [eiser01] in de woning te laten wonen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser02] niet-ontvankelijk is, omdat hij geen huurder is van Beveland Wonen. Daarnaast is het spoedeisend belang van [eiser01] bij de gevorderde voorziening niet voldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van Beveland Wonen bij het handhaven van haar toewijzingsbeleid zwaarder weegt dan het belang van [eiser01] bij de woningruil. De vordering van [eiser01] is afgewezen en beide eisers zijn hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing van de rechtbank is dat [eiser02] niet-ontvankelijk wordt verklaard, de vordering van [eiser01] wordt afgewezen, en dat beide eisers de proceskosten aan de zijde van Beveland Wonen moeten vergoeden. De proceskosten zijn vastgesteld op € 793,00, te vermeerderen met wettelijke rente.