ECLI:NL:RBZWB:2023:6591

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5958
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een last onder dwangsom voor wateronttrekking tijdens een algeheel onttrekkingsverbod

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 september 2023, wordt het beroep van eiseres, een maatschap, tegen een last onder dwangsom beoordeeld. De last was opgelegd door het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen, omdat eiseres water onttrok aan oppervlaktewater tijdens een algeheel onttrekkingsverbod dat op 22 juli 2022 was ingesteld. De rechtbank behandelt het beroep na een zitting op 18 augustus 2023, waar eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en adviseurs. De rechtbank concludeert dat het dagelijks bestuur onvoldoende heeft aangetoond dat de effluentsloot, waaruit eiseres water onttrok, als oppervlaktewater kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat er geen normaal ecosysteem aanwezig is en dat de stelling van eiseres dat de sloot geen oppervlaktewater is, slaagt. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt de last onder dwangsom en herroept het eerdere besluit van het dagelijks bestuur. Eiseres krijgt recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5958

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2023 in de zaak tussen

Maatschap [eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr.ir. J.L. Mieras),
en

Het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen

(gemachtigde: mr. drs. S. Holvast).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aan haar opgelegde last onder dwangsom om te voorkomen dat eiseres water onttrekt aan het oppervlaktewater tijdens een algeheel onttrekkingsverbod.
1.1.
Met het bestreden besluit van 15 november 2022 op het bezwaar van eiseres heeft het dagelijks bestuur het bezwaar ongegrond verklaard en de last onder dwangsom in stand gelaten. De last onder dwangsom kent een hoogte van € 5.000,- per overtreding met een maximum van € 25.000,-.
1.2.
Het dagelijks bestuur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2023 op zitting behandeld. Voor eiseres verschijnen [eiseres sub1] , [eiseres sub2] en [eiseres sub3] , bijgestaan door haar gemachtigde en [naam] als adviseur. [eiseres sub4] is afwezig. Voor verweerder verschijnen [gemachtigde 1] , [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] als gemachtigden.
Feiten
2. Op 22 juli 2022 besluit de dijkgraaf tot het opleggen van een verbod tot het onttrekken van water aan het oppervlaktewater voor vrijwel de gehele provincie Zeeland. Op 3 augustus 2022 constateert een toezichthouder dat eiseres desondanks water onttrekt aan een sloot gelegen aan de [straatnaam 1] te [plaats] en dat daarmee een akker gelegen langs de [straatnaam 2] wordt beregend. Nog dezelfde dag legt het dagelijks bestuur eiseres een last onder dwangsom op.
2.1
Op 4 augustus 2022 dient eiseres bezwaar in. Hij doet ook een verzoek om voorlopige voorziening bij de rechtbank. Op 9 augustus 2022 vindt de zitting plaats. Op 12 augustus 2022 wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. [1] De rechtbank is in deze uitspraak niet gebonden aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
2.3
Op 15 november besluit het dagelijks bestuur het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en de last onder dwangsom in stand te laten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het dagelijks bestuur op goede gronden de last onder dwangsom heeft opgelegd. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling
Voor welke overtreding is een last onder dwangsom opgelegd?
6. Het dagelijks bestuur heeft eiseres een dwangsom opgelegd wegens het onttrekken van water aan het oppervlaktewater terwijl dat, gelet op het onttrekkingsverbod van 22 juli 2022 verboden is. Dit verbod is door de dijkgraaf ingesteld op grond van artikel 4.4 van de Keur watersysteem Waterschap Scheldestromen 2012 (de Keur).
Is het dagelijks bestuur bevoegd?
7. Op grond van artikel 61 van de Waterschapswet, is het dagelijks bestuur van het Waterschap bevoegd tot het opleggen van lasten onder dwangsom.
Is er sprake van een overtreding?
8. Eiseres stelt dat zij water onttrekt uit de effluentsloot en dat dit geen oppervlaktewater is. Deze sloot staat immers niet in verbinding met het oppervlaktewater als bedoeld in de Waterwet en kent geen normaal ecosysteem. Dit zijn beide voorwaarden om een waterloop als oppervlaktewater aan te merken.
Dat geen sprake is van een normaal ecosysteem blijkt uit het feit dat er ziektekiemen, wormeieren, hormonen en geneesmiddelen in zitten. Deze worden niet uit het afvalwater gehaald. Het effluent is daarom levenloos.
Er is geen sprake van een verbinding met het oppervlaktewater omdat er een stuw is geplaatst met de functie van een overstort. Dit is bevestigd door een oud-medewerker van het waterschap. Nu eiseres geen water aan het oppervlaktewater onttrekt is er geen sprake van een overtreding.
Overigens heeft eiseres expliciet toestemming om water uit de effluentsloot te onttrekken. Dat blijkt ook uit een verklaring van een oud medewerker van het Waterschap. Dus zelfs als dit oppervlaktewater is, dan is er nog steeds geen sprake van een overtreding.
8.1
Het dagelijks bestuur vindt dat er wel degelijk sprake is van onttrekking van het oppervlaktewater. In het water kan zich, ondanks het feit dat er effluent geloosd wordt, een normaal ecosysteem ontwikkelen. Er zijn natuurlijke taluds en een natuurlijke bodem. Eiseres heeft niet onderbouwd dat er geen normaal ecosysteem is.
De stuw, die ook regelmatig wordt geopend, is een verbinding met het oppervlaktewater. Ook aan de zuidzijde zijn er verbindingen met ander oppervlaktewater. Dat houdt in dat de effluentsloot ook oppervlaktewater is.
De toestemming die in 1990 aan eiseres is verleend, ziet op het aanbrengen van werken in de sloot om van het effluent gebruik te kunnen maken, niet op het onder alle omstandigheden mogen onttrekken van oppervlaktewater. De verklaring van de ex-medewerker van het waterschap gaat over een periode die meer dan 20 jaar in het verleden is gelegen. Bovendien geeft deze verklaring geen context. Het is niet duidelijk of dit ook gold bij een algeheel onttrekkingsverbod.
8.2
De rechtbank merkt allereerst op dat als de effluentsloot -zoals eiseres stelt- geen oppervlaktewater is, zij geen beperkingen zal ondervinden van de last onder dwangsom, die immers alleen onttrekken van water uit oppervlaktewater verbiedt. Desalniettemin zal de rechtbank thans toch beoordelen of eiseres terecht stelt dat de effluentsloot geen oppervlaktewater is. Eiseres heeft er immers belang bij te weten of haar stelling juist is, zonder dat zij eerst een mogelijke overtreding heeft moeten begaan.
8.3
Deze beroepsgrond slaagt. Het dagelijks bestuur heeft onvoldoende onderbouwd dat het water uit de effluentsloot oppervlaktewater betreft.
In zowel de Keur als in de Waterwet [2] staat als definitie voor het begrip ‘oppervlaktewaterlichaam’: het samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem, oevers, ondersteunende kunstwerken en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna. Uit de wetsgeschiedenis van de Waterwet [3] blijkt dat met de omschrijving van het begrip oppervlaktewaterlichaam in de Waterwet is aangesloten bij de invulling die in de jurisprudentie van de Hoge Raad en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is gegeven aan datzelfde begrip uit de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Uit die rechtspraak [4] kan worden afgeleid dat een waterloop (in dit geval sloot) aangemerkt wordt als oppervlaktewaterlichaam, wanneer daarin een normaal ecosysteem aanwezig is en wanneer die waterweg in verbinding staat met oppervlaktewaterlichaam in de zin van de Waterwet.
8.4
De rechtbank is van oordeel dat er wel degelijk sprake is van een verbinding met ander oppervlaktewater. Stuwen zijn gebruikelijk in sloten en beperken de doorstroming van het water. Ze zijn er op gericht om het waterniveau op peil te houden. Anderzijds stroomt het overtollige water weg. Dat is ook hier het geval. Het water stroomt uiteindelijk naar het Veerse Meer, wat ook als oppervlaktewater wordt aangemerkt. Er is dus een verbinding met het oppervlaktewater. Dat een oud-medewerker van het Waterschap verklaart dat hij aan eiseres heeft gezegd dat de effluentsloot, door de aanwezigheid van de stuw, niet tot het oppervlaktewater behoort, maakt dit niet anders. Deze mededeling is gedaan door een persoon die niet gaat over de uitleg van de wetgeving. Bovendien is de uitleg gedaan in de periode 2004-2020. Dit is voor het vaststellen van de huidige Waterwet en voor de relevante jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarom kan aan die verklaring niet de conclusie worden verbonden dat geen sprake is van een verbinding met ander oppervlaktewater.
8.5
Het dagelijks bestuur heeft daarentegen onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van een normaal ecosysteem. Eiseres stelt dat het water in de effluentsloot levenloos is. Dit standpunt wordt ondersteund door haar deskundige. Het dagelijks bestuur stelt dat deze stelling niet voldoende is onderbouwd. Het is echter aan het dagelijks bestuur om aannemelijk te maken dat er sprake is van een overtreding. Eiseres hoeft niet te bewijzen dat daar geen sprake van is. Daartoe moet het dagelijks bestuur aannemelijk maken dat water aan het oppervlaktewater wordt onttrokken en dus dat het water in de effluentsloot oppervlaktewater is. Ter zitting geeft het dagelijks bestuur slechts aan dat er zich in de sloot een normaal ecosysteem
kanontwikkelen. Niet is onderbouwd dat er al een ecosysteem is, waaruit dit ecosysteem bestaat en waarom het als normaal ecosysteem gezien moet worden.
Gezien de tegengestelde standpunten is de stelling van het dagelijks bestuur dat er gezien de bodem en de taluds een normaal ecosysteem kan ontstaan en dat het aannemelijk is dat daar sprake van is, zonder deugdelijk onderzoek, onvoldoende om dit ten grondslag te leggen aan het vaststellen van een overtreding.
De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond, omdat het dagelijks bestuur onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres water uit het oppervlaktewater heeft onttrokken. Het dagelijks bestuur zal nader moeten onderbouwen dat de effluentsloot oppervlaktewater is. Daartoe moet hij aantonen dat er een normaal ecosysteem in aanwezig is. De rechtbank wijst erop dat de kwaliteit van het ecosysteem daarbij niet van belang is, zolang maar aannemelijk wordt gemaakt dat sprake is van een normaal ecosysteem. Als gevolg hiervan zal de rechtbank de last onder dwangsom vernietigen.
9.1
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding voor rechtsbijstand bedraagt dan in totaal € 1.674,-.
Eiseres heeft niet om vergoeding van andere kosten verzocht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 15 november 2022;
- herroept het besluit van 3 augustus 2022;
- bepaalt dat het dagelijks bestuur het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het dagelijks bestuur tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 15 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Waterwet

Artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder ‘oppervlaktewaterlichaam’: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens deze wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna.
Waterschapswet

Artikel 61, eerste lid

Het waterschapsbestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
Keur watersysteem waterschap Scheldestromen

Artikel 1.1, onder m, van de Keur

In deze keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder: oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem, oevers, ondersteunende kunstwerken en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna.

Artikel 4.4, eerste lid, onder b, van de Keur

In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur zonodig in afwijking van verleende vergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden water te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.

Voetnoten

1.Voorzieningenrechter rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12 augustus 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:4687
2.Artikel 1.1, onder m, van de Keur en artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet.
3.Kamerstukken II 2006/07, 30818, 3, p. 88. Kamerstuk 30818, nr. 3
4.ABRvS 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3533, r.o. 2.1. en ABRvS 13 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1530, r.o. 20.2.