In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige01], [minderjarige02] en [minderjarige03]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld bij beschikking van 1 juli 2016 en is sindsdien meerdere keren verlengd. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om advies te geven over het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om de ondertoezichtstelling te verlengen tot 1 juli 2024. De moeder van de minderjarigen was niet aanwezig tijdens de mondelinge behandeling, terwijl de vader en vertegenwoordigers van de GI wel aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgen over de minderjarigen, die al jaren bestaan, nog steeds aanwezig zijn. De GI heeft aangegeven dat er ernstige zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen, vooral door het gebrek aan contact met hun vader. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, stellende dat deze maatregel niets heeft opgeleverd en alleen maar voor meer problemen heeft gezorgd. De vader daarentegen steunt de verlenging en maakt zich zorgen over de invloed van de moeder op de kinderen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de situatie van de minderjarigen zorgelijk blijft en dat de betrokkenheid van de GI noodzakelijk is om het traject bij [hulpverlening01] goed te laten verlopen. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van elf maanden, tot 1 juli 2024, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De rechtbank benadrukt dat een strakke regie van de GI essentieel blijft om de medewerking van beide ouders aan het traject te waarborgen.