Op 3 augustus 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittende in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking van de rechter in een strafzaak behandeld. Het wrakingsverzoek was ingediend door de verzoeker, die stelde dat er sprake was van schijn van partijdigheid van de rechter, mr. Beudeker, die belast was met de behandeling van de zaak met parketnummer 02-318109-22. De verzoeker had in zijn wrakingsverzoek aangegeven dat de rechter moedwillig het recht op een fatsoenlijke verdediging zou hebben geschonden.
De wrakingskamer heeft het procesverloop in ogenschouw genomen, waaronder e-mailcorrespondentie tussen de verzoeker en de griffier. De verzoeker had eerder verzocht om aanhouding van de zaak, maar dit verzoek was niet nader onderbouwd, waardoor de rechtbank besloot de behandeling op 2 augustus 2023 door te laten gaan. De wrakingskamer heeft vervolgens de gronden van het wrakingsverzoek beoordeeld en vastgesteld dat de beslissing van de rechter om het aanhoudingsverzoek af te wijzen een procesbeslissing betreft. Volgens de Hoge Raad komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van dergelijke beslissingen.
Na zorgvuldige overweging concludeerde de wrakingskamer dat de door de verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter vooringenomen was of dat de vrees van de verzoeker daarvoor objectief gerechtvaardigd was. Daarom werd het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard, en werd besloten om geen mondelinge behandeling van het verzoek te houden. De beslissing werd op dezelfde dag openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.