Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 februari 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en een gedaagde, waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E.P.M.J. Prop, vorderde dat de gedaagde, een besloten vennootschap, zou worden veroordeeld tot betaling van 59 facturen ter waarde van € 14.045,00. Deze facturen waren door de gedaagde voldaan aan een bedrijf dat in een insolventieprocedure was verwikkeld. De eiser stelde dat de gedaagde ten tijde van de betalingen op de hoogte was van het faillissement van het bedrijf en daarom niet bevrijdend had betaald.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde, op basis van de Insolventieverordening, wordt vermoed niet bekend te zijn geweest met het faillissement van het bedrijf ten tijde van de betalingen, totdat het tegendeel is bewezen. De eiser heeft geprobeerd bewijs te leveren door het horen van een getuige, de voormalig bestuurder van het bedrijf, maar deze getuige is niet verschenen, ondanks herhaalde oproepen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet verschijnen van de getuige niet kan worden gezien als bewijs voor de stellingen van de eiser.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiser niet in zijn bewijslevering is geslaagd en dat de gedaagde de facturen bevrijdend heeft betaald. De vordering van de eiser is afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde tot op heden zijn vastgesteld op nihil.