In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV van 9 maart 2020, waarin werd gesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond met een bestreden besluit op 30 april 2021. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de rechtbank het beroep op 12 mei 2022 heeft behandeld. Na een tussenuitspraak op 30 maart 2023, waarin de rechtbank het UWV de gelegenheid gaf om gebreken in het besluit te herstellen, heeft het UWV aanvullende rapportages ingediend. De rechtbank oordeelde dat het UWV de gebreken op medisch vlak had hersteld, maar eiseres betwistte dit en vroeg om een onafhankelijke oogarts. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts b&b de informatie van de oogarts correct had geïnterpreteerd en dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) adequaat waren. De rechtbank oordeelde ook dat de arbeidsdeskundige b&b de geduide functies correct had beoordeeld en dat eiseres in staat was deze functies te vervullen. Uiteindelijk werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 23,66%. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat het UWV terecht had geweigerd de WIA-uitkering toe te kennen. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld in de proceskosten.