ECLI:NL:RBZWB:2023:6654

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
C/02/412451 / KG ZA 23-382
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over zorgregeling en verzoek om uitbreiding van beschermingsonderzoek

In deze zaak, die op 11 september 2023 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man over de zorgregeling voor hun minderjarige kind, [minderjarige]. De vrouw heeft de zorgregeling eenzijdig stopgezet na een incident waarbij [minderjarige] letsel opliep tijdens een verblijf bij de man. De vrouw vordert in conventie schorsing van de zorgregeling in afwachting van een bodemprocedure en een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De man verzet zich tegen deze vordering en vraagt in reconventie om wijziging van de zorgregeling, zodat deze ook op studiedagen 50-50% wordt verdeeld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 september 2023 is de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de belangen van de minderjarige en de persoonlijke levenssfeer van partijen in acht zijn genomen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de situatie, maar dat er geen dusdanige redenen zijn om de zorgregeling volledig stop te zetten. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de zorgregeling zo snel mogelijk te hervatten, met inachtneming van veiligheidsafspraken. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vrouw afgewezen en de vordering van de man toegewezen, met de verplichting voor de vrouw om de zorgregeling na te komen zoals overeengekomen in het ouderschapsplan. Tevens is de Raad verzocht om het beschermingsonderzoek uit te breiden met betrekking tot de zorg- en opvoedingstaken.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de zorgen over het letsel van [minderjarige] niet voldoende zijn om de zorgregeling te blokkeren, en dat het belang van [minderjarige] bij contact met beide ouders voorop staat. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/412451 / KG ZA 23-382
Vonnis in kort geding van 11 september 2023
in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. N.P.M. Planthof te Goes,
tegen
[de man] ,
wonende te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. N. Wouters te Middelburg.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- de mondelinge behandeling op 6 september 2023.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast is verschenen een vertegenwoordigster namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
-
[minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren te [plaats 1] op [geboortedag] 2016.
2.2.
De man heeft [minderjarige] erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.4.
De man en de vrouw zijn in het ouderschapsplan dat zij op respectievelijk 7 juli 2022 en 22 juli 2022 hebben ondertekend een zorgregeling overeengekomen, inhoudende dat [minderjarige] een weekend per veertien dagen bij de man zal zijn van vrijdagmiddag uit school tot maandagmorgen voor school. Daarnaast zal [minderjarige] van woensdagmiddag 14.00 uur (uit school) tot donderdagmorgen 08.15 uur naar school bij de man zijn. Zij zal de helft van de (school)vakanties en van de (Christelijk erkende) feestdagen volgens het als bijlage aan het ouderschapsplan gehechte schema bij de ouders doorbrengen.

3.De vorderingen in conventie en reconventie

3.1.
De vrouw vordert in conventie bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren, de zorgregeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan tussen de man en [minderjarige] te schorsen in afwachting van de uitkomst van een bodemprocedure, dan wel in afwachting van een door de Raad voor de Kinderbescherming uit te voeren onderzoek en aan de hand daarvan nader te treffen maatregelen, althans een zodanige beslissing te nemen als de voorzieningenrechter in goede justitie juist acht.
3.2.
Door en namens de vrouw is daartoe in de stukken, kort samengevat, het navolgende aangevoerd.
Partijen zijn na het uiteengaan een zorgregeling overeengekomen, zoals vastgelegd in het ouderschapsplan. Conform deze regeling zou [minderjarige] in het weekend van 24 juni 2023 bij de man zijn. Zonder medeweten van de vrouw is hij met [minderjarige] naar een vakantiepark te Oosterhout gegaan. Hij heeft de vrouw op maandag 26 juni 2023 geïnformeerd dat [minderjarige] uit bed is gevallen en een bloedlip had. Tijdens de controle door de tandarts is er echter dusdanig trauma geconstateerd in de mond van [minderjarige] dat dit door de tandarts niet passend wordt geacht bij een val uit een laag bed. Nu de man bij zijn verhaal blijft en [minderjarige] zich niet kan herinneren wat er is gebeurd, vindt de vrouw het niet veilig dat [minderjarige] naar de man gaat. Er is immers geen duidelijkheid over wat er echt is gebeurd. Tot die duidelijkheid er is moet de zorgregeling worden geschorst. In aanvulling hierop is door en namens de vrouw tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de vrouw al langere tijd zorgen heeft over het verblijf van [minderjarige] bij de man. Haar gedrag is anders als zij terug komt van de man en zij heeft meermaals benoemt dat er iets is, maar dat zij niet mocht zeggen wat. De vrouw heeft deze zorgen al eerder geuit bij Kindbelang. Ook is [minderjarige] erg druk in haar hoofd, vooral nu zij met een nieuwe (reguliere) school start. In 2021 is bij [minderjarige] een Autisme Spectrum Stoornis (hierna: ASS) vastgesteld en voorheen ging zij daarom naar speciaal onderwijs. Het wordt haar nu allemaal te veel. Het incident van het weekend van 24/25 juni 2023 was de druppel die de emmer deed overlopen, maar de zorgen spelen dus al langer. Nu [minderjarige] geen contact heeft met de man is er meer rust doordat er geen wisselmomenten zijn die voor stress zorgen. Het klopt dat de vrouw [minderjarige] na het incident nog een aantal keer naar de man heeft laten gaan, maar dat was omdat Kindbelang zei dat dit moest. De bedoeling was dat partijen er samen met Kindbelang en Veilig Thuis uit zouden komen, maar toen dit niet lukte is de vrouw naar een advocaat gestapt en heeft zij de zorgregeling stopgezet. Wel belt [minderjarige] elke woensdag met de man. Mocht de voorzieningenrechter het nodig vinden dat het fysieke contact tussen de man en [minderjarige] wordt hervat, dan zou het de voorkeur hebben als dit op een middag plaatsvindt na school tot na het avondeten. De vrouw staat open voor hulpverlening met de man, maar niet via Kindbelang. Namens haar is toegezegd dat de vrouw in de week van de mondelinge behandeling contact opneemt met Centrum Jeugd en Gezin om te kijken wat zij kunnen betekenen in het zoeken van een andere hulpverlener voor hulpverlening voor de ouders. Ook is namens de vrouw toegezegd dat er binnen een week een bodemprocedure wordt gestart. De man moet tot slot niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn eis in reconventie dan wel moet deze vordering worden afgewezen, aangezien hier geen spoedeisend belang bij is en er nimmer een overeenstemming over de studiedagen is geweest.
3.3.
De man voert verweer tegen de vordering van de vrouw in conventie en concludeert sub I. tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar vordering althans de vordering aan de vrouw te ontzeggen.
In reconventie vordert de man bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
II. De zorgregeling, zoals neergelegd in het ouderschapsplan, door partijen ondertekend op respectievelijk 7 en 22 juli 2022, te wijzigen in die zin dat naast de geldende zorgregeling, een voorlopige zorgregeling geldt conform bijlage 13 waarbij de zorg over [minderjarige] op studiedagen 50-50% verdeeld wordt.
III. De vrouw te verplichten om de geldende zorgregeling (zoals neergelegd in het ouderschapsplan) na te komen, alles op verbeurte van een dwangsom van € 100,= voor iedere dag(deel) dat de vrouw in gebreke blijft aan het te dezen te wijzen vonnis te voldoen, met een maximum van € 5.000,=.
IV. Subsidiair een zodanige voorziening te treffen onder I, II en III als de voorzieningenrechter in goede justitie juist acht.
3.4.
Ter onderbouwing van zijn verweer en vorderingen voert de man, kort samengevat, het navolgende aan.
Het klopt dat bij [minderjarige] in 2021 de diagnose ASS is gesteld, maar het daarbij behorende gedrag is niet of nauwelijks meer zichtbaar. Daarom kan [minderjarige] ook naar regulier onderwijs en daar gaat het heel goed, zo heeft de man afgelopen week van school begrepen. De verstandhouding tussen partijen is slecht en het vertrouwen is ver te zoeken. De vrouw wil de controle houden en houdt de man weg bij bezoeken aan de tandarts. Zij geeft ook geen toestemming aan instanties om informatie aan de man te geven. Zelf geeft zij de man onjuiste informatie, zoals bijvoorbeeld bleek uit navraag bij de huisarts over een door de vrouw gestelde meningokokken-besmetting bij [minderjarige] . De vrouw heeft het incident van de val van [minderjarige] uit het bed aangegrepen om de zorgregeling stil te leggen. Er is echter buiten de val uit het bed niets gebeurd. Er zijn meerdere mensen die dit kunnen beamen, alsook dat het goed ging met [minderjarige] en dat zij na de val nog veel plezier heeft gehad. Ook was er niets vreemds te zien. Wel kan het zo zijn dat de val harder is aangekomen door de slaapmedicatie die [minderjarige] gebruikt. De man begrijpt dat er alarmbellen zijn afgegaan bij de tandarts naar aanleiding van wat zij hebben gezien in de mond van [minderjarige] , maar hij blijft bij zijn verhaal. Dit is ook het verhaal dat [minderjarige] heeft verteld. Bovendien heeft de tandarts geen melding bij Veilig Thuis gedaan, hetgeen wel verplicht is indien een vermoeden bestaat van bijvoorbeeld kindermishandeling. [minderjarige] is bekend met een slecht gebit dus wellicht heeft de val een ontsteking van het trekken van een tand de week ervoor verergerd of is hierdoor een tand beschadigd. Dit is echter geen reden om de zorgregeling stop te zetten. Bovendien is [minderjarige] na het incident nog drie maal naar de man toe gegaan, tot de man een uur voor de geplande vakantie te horen kreeg dat [minderjarige] niet meer kwam. Het doet de man enorm veel verdriet dat de vrouw de zorgregeling eenzijdig heeft stopgezet. Hij heeft enkel belmomenten met [minderjarige] , maar die vinden haast nooit op het geplande tijdstip plaats en zijn zeer kort. De man heeft altijd opengestaan voor mediation of hulpverlening voor hem en de vrouw, maar de vrouw werkt hier niet (voldoende) aan mee. In Kindbelang heeft zij het vertrouwen opgezegd, dat was al voor het incident dus het is niet juist dat de vrouw de bemiddeling door Kindbelang wilde afwachten voor zij een procedure in kort geding startte. Ook heeft de vrouw de zorgen die zij stelt al langer te hebben nimmer geuit, ook niet richting Kindbelang. De man heeft nog wel vertrouwen in Kindbelang, maar is ook bereid met een andere hulpverlener een traject in te gaan. Daarnaast is een ondertoezichtstelling hard nodig want er zijn zorgen aan beide kanten. De man verzoekt de zorgregeling te hervatten op straffe van een dwangsom. Indien de voorzieningenrechter aanleiding ziet tot het beperken van de zorgregeling, dan vindt de man dat er wegens dezelfde zorgen ook een voorlopige ondertoezichtstelling nodig is. Tot slot heeft de man gevorderd dat de studiedagen bij helfte worden verdeeld. Tijdens de mondelinge behandeling is beaamd dat er in de komende maanden van dit kalenderjaar nog slechts twee studiedagen zijn.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van partijen bij hun vorderingen vast, behoudens hetgeen hierna wordt overwogen onder 4.6.
4.2.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
4.3.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – geadviseerd te beslissen dat de zorgregeling zo snel mogelijk wordt hervat. Er zijn wel degelijk zorgen en daarom wordt deze of volgende week een kinderbeschermingsonderzoek gestart. De zorgen zien in eerste instantie echter op het ontbreken van samenwerking tussen de ouders en het wantrouwen dat tussen hen heerst. Hierdoor vindt er al weken geen contact plaats tussen [minderjarige] en haar vader en dat vindt de Raad zeer zorgelijk. Dat [minderjarige] het druk heeft met haar nieuwe school en rust nodig heeft is begrijpelijk, maar haar vader is als het goed is ook een stuk rust voor haar. Dit is dus geen reden om de zorgregeling stop te zetten. De regeling kan worden hervat met veiligheidsafspraken, desgewenst door inzet van een neutrale derde, maar de Raad ziet hier niet direct aanleiding toe. Het incident in het weekend van 24/25 juni jl. maakt dit niet anders. De Raad biedt aan om het kinderbeschermingsonderzoek uit te breiden met de zorgregeling en biedt tevens aan contact op te nemen met de gemeente om te bezien of de aanvraag van ouders voor een andere hulpverleningsinstantie bespoedigd kan worden.
4.4.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
De voorzieningenrechter stelt vast dat er veel speelt tussen partijen. Het incident in het weekend van 24/25 juni 2023 waarbij [minderjarige] letsel heeft opgelopen, is volgens de vrouw de directe aanleiding geweest om de zorgregeling een aantal weken later eenzijdig stop te zetten. De vrouw heeft echter aangegeven al langere tijd zorgen te hebben over het verblijf van [minderjarige] bij de man. De voorzieningenrechter stelt vast dat tot het hiervoor bedoelde incident die zorgen voor de vrouw echter kennelijk geen aanleiding vormden om de zorgregeling stop te zetten. Het incident roept, gegeven de bevindingen van de tandartsen van het CBT, zeker vragen op, maar in plaats van te komen tot constructief overleg met de man hierover en over de vraag op welke wijze de zorgregeling voort te zetten, heeft de vrouw uit het incident eenzijdig een verdenking jegens de man afgeleid die haar – na aanvankelijke voortzetting ondanks haar zorgen – heeft doen besluiten de zorgregeling zonder meer stop te zetten. De voorzieningenrechter heeft er begrip voor dat de vrouw was geschrokken van de bevindingen van de tandartsen van het CBT maar met de Raad vindt de voorzieningenrechter het ook zorgelijk dat er door haar eenzijdig optreden sindsdien geen fysiek contact meer is geweest tussen [minderjarige] en de man, terwijl zij gewend is aan een structureel contact met haar vader en daar ook recht op heeft. Hier wreekt zich het gebrek aan samenwerking tussen partijen met als gevolg dat [minderjarige] daar de dupe van is geworden. Er is, als het incident al aanleiding had moeten zijn voor een tijdelijke aanpassing van het contact, door beide partijen zelfs niet gekeken naar een alternatieve vorm van contact, bijvoorbeeld onder begeleiding van een derde en/of voorlopig zonder overnachting. De contactmomenten zijn slechts abrupt door de vrouw stopgezet. De voorzieningenrechter begrijpt dat [minderjarige] het druk heeft, maar zoals de Raad ook naar voren heeft gebracht behoort de thuissituatie van de man en de man zelf voor [minderjarige] ook een rustige plek te zijn om te komen. De activiteiten van [minderjarige] , waaronder de nieuwe school, vormen daarom geen reden om het contact met de man te blokkeren.
De voorzieningenrechter deelt de zorgen die de tandartsen hebben geuit over het letsel aan het gebit van [minderjarige] , maar niet valt uit te sluiten dat dit is ontstaan vóór het weekend of dat sprake was van een samenloop van omstandigheden zoals door mr. Wouters geschetst. In hetgeen in deze spoedprocedure naar voren is gebracht ziet de voorzieningenrechter geen dusdanig ernstige zorgen over het contact tussen [minderjarige] en de man dat er gesproken kan worden van contra-indicaties voor het hervatten van de zorgregeling. Om die reden zal de vordering van de vrouw in conventie worden afgewezen en de vordering van de man in reconventie onder III. worden toegewezen, met dien verstande dat de vordering betreffende de dwangsom wordt afgewezen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat de vrouw zich zonder deze financiële prikkel niet aan de onderhavige gerechtelijke uitspraak zal houden. Het vaststellen van een dwangsom zou eerder de toch al kwetsbare verhouding tussen partijen verder op scherp stellen, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] is. Mocht de vrouw zich toch niet aan de zorgregeling houden, dan komt een dwangsom wel in beeld.
4.5.
Gelet op de zorgen die er zijn over deze situatie zal de Raad op zeer korte termijn een onderzoek starten naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel. De voorzieningenrechter zal de Raad verzoeken dit onderzoek uit te breiden met de vraag of een wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het belang van [minderjarige] is en zo ja, welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan het meest tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] . Aan de Raad wordt verzocht om het rapport en advies in te dienen in de door de vrouw binnen een week na heden aanhangig te maken bodemprocedure. Aan de advocaat van de vrouw wordt gevraagd om het zaak- en rekestnummer kenbaar te maken aan de Raad zodra deze gegevens door haar zijn ontvangen.
4.6.
Wat betreft de vordering van de man onder II., te weten de vordering aangaande de studiedagen, stelt de voorzieningenrechter voorop dat een voorziening in kort geding ingevolge artikel 254 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering slechts dan kan worden gegeven als sprake is van een spoedeisende zaak waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad is vereist. Van een dergelijk spoedeisend belang is voor wat betreft de twee studiedagen die dit jaar resteren, niet gebleken. Om die reden wordt deze vordering afgewezen.
4.7.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.8.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie
5.1.
wijst de vordering van de vrouw af.
In reconventie
5.2.
veroordeelt de vrouw tot nakoming van de zorgregeling zoals tussen partijen overeengekomen en opgenomen in het door de man en de vrouw ondertekende ouderschapsplan op respectievelijk 7 juli 2022 en 22 juli 2022;
5.3.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Middelburg, om ten behoeve van en vooruitlopend op de door de vrouw binnen een week na heden aanhangig te maken bodemprocedure het reeds geplande beschermingsonderzoek uit te breiden met de vraag of een wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het belang van [minderjarige] is en zo ja, welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan het meest tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] en vervolgens rapport en advies uit te brengen ter beantwoording van deze vraag, welk rapport vóór
19 december 2023dient te worden ingebracht in bovengenoemde bodemprocedure;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
In conventie en reconventie
5.6.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Holierhoek, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.