Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
2.De feiten
[minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren te [plaats 1] op [geboortedag] 2016.
3.De vorderingen in conventie en reconventie
Het klopt dat bij [minderjarige] in 2021 de diagnose ASS is gesteld, maar het daarbij behorende gedrag is niet of nauwelijks meer zichtbaar. Daarom kan [minderjarige] ook naar regulier onderwijs en daar gaat het heel goed, zo heeft de man afgelopen week van school begrepen. De verstandhouding tussen partijen is slecht en het vertrouwen is ver te zoeken. De vrouw wil de controle houden en houdt de man weg bij bezoeken aan de tandarts. Zij geeft ook geen toestemming aan instanties om informatie aan de man te geven. Zelf geeft zij de man onjuiste informatie, zoals bijvoorbeeld bleek uit navraag bij de huisarts over een door de vrouw gestelde meningokokken-besmetting bij [minderjarige] . De vrouw heeft het incident van de val van [minderjarige] uit het bed aangegrepen om de zorgregeling stil te leggen. Er is echter buiten de val uit het bed niets gebeurd. Er zijn meerdere mensen die dit kunnen beamen, alsook dat het goed ging met [minderjarige] en dat zij na de val nog veel plezier heeft gehad. Ook was er niets vreemds te zien. Wel kan het zo zijn dat de val harder is aangekomen door de slaapmedicatie die [minderjarige] gebruikt. De man begrijpt dat er alarmbellen zijn afgegaan bij de tandarts naar aanleiding van wat zij hebben gezien in de mond van [minderjarige] , maar hij blijft bij zijn verhaal. Dit is ook het verhaal dat [minderjarige] heeft verteld. Bovendien heeft de tandarts geen melding bij Veilig Thuis gedaan, hetgeen wel verplicht is indien een vermoeden bestaat van bijvoorbeeld kindermishandeling. [minderjarige] is bekend met een slecht gebit dus wellicht heeft de val een ontsteking van het trekken van een tand de week ervoor verergerd of is hierdoor een tand beschadigd. Dit is echter geen reden om de zorgregeling stop te zetten. Bovendien is [minderjarige] na het incident nog drie maal naar de man toe gegaan, tot de man een uur voor de geplande vakantie te horen kreeg dat [minderjarige] niet meer kwam. Het doet de man enorm veel verdriet dat de vrouw de zorgregeling eenzijdig heeft stopgezet. Hij heeft enkel belmomenten met [minderjarige] , maar die vinden haast nooit op het geplande tijdstip plaats en zijn zeer kort. De man heeft altijd opengestaan voor mediation of hulpverlening voor hem en de vrouw, maar de vrouw werkt hier niet (voldoende) aan mee. In Kindbelang heeft zij het vertrouwen opgezegd, dat was al voor het incident dus het is niet juist dat de vrouw de bemiddeling door Kindbelang wilde afwachten voor zij een procedure in kort geding startte. Ook heeft de vrouw de zorgen die zij stelt al langer te hebben nimmer geuit, ook niet richting Kindbelang. De man heeft nog wel vertrouwen in Kindbelang, maar is ook bereid met een andere hulpverlener een traject in te gaan. Daarnaast is een ondertoezichtstelling hard nodig want er zijn zorgen aan beide kanten. De man verzoekt de zorgregeling te hervatten op straffe van een dwangsom. Indien de voorzieningenrechter aanleiding ziet tot het beperken van de zorgregeling, dan vindt de man dat er wegens dezelfde zorgen ook een voorlopige ondertoezichtstelling nodig is. Tot slot heeft de man gevorderd dat de studiedagen bij helfte worden verdeeld. Tijdens de mondelinge behandeling is beaamd dat er in de komende maanden van dit kalenderjaar nog slechts twee studiedagen zijn.
4.De beoordeling in conventie en in reconventie
5.De beslissing
19 december 2023dient te worden ingebracht in bovengenoemde bodemprocedure;