In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, die de WOZ-waarde van een woning had vastgesteld op € 298.000 per 1 januari 2020. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. Later kwam de heffingsambtenaar tegemoet aan de belanghebbende door de WOZ-waarde te verlagen naar € 260.000 en de proceskosten te vergoeden. De belanghebbende trok zijn beroep in, maar vroeg om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aan de vereisten voor een proceskostenveroordeling voldeed en dat het griffierecht vergoed moest worden. De rechtbank wees het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat het geschil over de belastingheffing op 8 maart 2023 was beëindigd, binnen de redelijke termijn van 24 maanden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en bekrachtigde het compromis over de waarde en de proceskostenvergoeding. De heffingsambtenaar werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende.