ECLI:NL:RBZWB:2023:6669

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
21/4647
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van WOZ-waarde en immateriële schadevergoeding in belastingzaak

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, die de WOZ-waarde van een woning had vastgesteld op € 298.000 per 1 januari 2020. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. Later kwam de heffingsambtenaar tegemoet aan de belanghebbende door de WOZ-waarde te verlagen naar € 260.000 en de proceskosten te vergoeden. De belanghebbende trok zijn beroep in, maar vroeg om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aan de vereisten voor een proceskostenveroordeling voldeed en dat het griffierecht vergoed moest worden. De rechtbank wees het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat het geschil over de belastingheffing op 8 maart 2023 was beëindigd, binnen de redelijke termijn van 24 maanden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en bekrachtigde het compromis over de waarde en de proceskostenvergoeding. De heffingsambtenaar werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/4647

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

([gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 21 september 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] (de woning) 1 januari 2020 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 298.000 (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Tilburg voor het jaar 2021 opgelegd (de aanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 8 maart 2023 de rechtbank geïnformeerd alsnog tegemoet te komen aan belanghebbende en de WOZ-waarde overeenkomstig het voorstel van de gemachtigde te verlagen naar € 260.000. Tevens heeft de heffingsambtenaar ingestemd met vergoeding van proceskosten van in totaal € 1.429 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het deelnemen aan een hoorzitting, van € 296 per punt alsmede 1 punt voor het indienen van een beroepschrift van € 837).
1.4.
Belanghebbende heeft de beroepen ingetrokken bij zijn schrijven van 12 april 2023 en de rechtbank verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft bij e-mail van 12 mei 2023 als volgt gereageerd:

Hierbij wil ik reageren op uw laatste brief van 20 april 2023.
Hierin geeft gemachtigde aan dat hij akkoord gaat met het voorgestelde compromis.
Het enige dat gemachtigde toegevoegd heeft een verzoek om het toekennen van immateriële
schadevergoeding.
Ik neem aan dat deze zaak, gezien bovenstaande, niet meer op zitting mondeling hoeft te worden toegelicht en uw rechtbank uitspraak doet zonder zitting.
1.6.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 16 mei 2023 laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank een zitting achterwege gelaten.
1.7.
Bij brief van 11 juli 2023 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat het onderzoek is gesloten en dat binnen zes weken uitspraak zal worden gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Proceskostenvergoeding
2. De rechtbank overweegt dat aan de vereisten voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb is voldaan, nu de heffingsambtenaar aan belanghebbende tegemoet is gekomen. Ook dient de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.
3. De gemachtigde heeft bij de mondelinge behandeling van een andere zaak de suggestie gewekt dat aanleiding bestaat om een extra punt voor de proceskostenvergoeding toe te kennen voor de inspanning om de strekking van de correspondentie te duiden. De rechtbank vat dit betoog op als stelling dat een op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht een punt moet worden toegekend voor juridische bijstand ter zitting door een deskundige. Aangezien de zaak niet op zitting is behandeld en er geen onderzoek ter zitting is geopend, kan een verzoek om toekenning van proceskostenvergoeding voor juridische bijstand ter zitting geen sprake zijn. De rechtbank wijst dit verzoek daarom af.
Immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
4. Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. De Hoge Raad heeft in het arrest van 2 september 2022 [1] geoordeeld dat de immateriële schade die bij overschrijding van de redelijke termijn voor berechting voor vergoeding in aanmerking komt, gelegen is in de spanning en frustratie die belanghebbende ondervindt ten gevolge van het geschil over de belastingheffing (de hoofdzaak) en dat de ondervonden spanning en frustratie moet worden geacht ten einde te zijn gekomen na een uitspraak waarmee dit geschil is beslecht. Daarmee is volgens de Hoge Raad in overeenstemming dat de voor het toekennen van vergoeding van immateriële schade in aanmerking te nemen periode, na een uitspraak waarmee het geschil inzake de belastingheffing ten einde is gekomen, niet doorloopt in geval de rechter nog bij afzonderlijke uitspraak moet beslissen op een verzoek tot vergoeding van immateriële schade of ten aanzien van andere verzoeken die niet de hoofdzaak betreffen.
4.2.
Het bezwaar van belanghebbende is op 29 maart 2021 door de heffingsambtenaar ontvangen. Op 8 maart 2023 heeft de heffingsambtenaar besloten volledig tegemoet te komen aan belanghebbende. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 2 september 2022 is daarom op 8 maart 2023 een einde gekomen aan het geschil over de belastingheffing. Dat de rechtbank daarna nog moet oordelen over de vraag of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding, maakt dit niet anders. Nu het geschil met betrekking tot de hoofdzaak geëindigd is op 8 maart 2023, derhalve binnen 24 maanden, is de redelijke termijn niet overschreden. De rechtbank wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding daarom af.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het tussen partijen overeengekomen compromis over de waarde, de aanslag en de proceskostenvergoeding bekrachtigen. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade moet worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de waarde van de woning tot € 260.000 en verlaagt de aanslag dienovereenkomstig;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.429 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 20 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Hoger beroep moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.