ECLI:NL:RBZWB:2023:6685

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
C/02/413063 / JE RK 23-1494
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • A. Zuijdweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen door de kinderrechter

In de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland is op 7 september 2023 door de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige01] en [minderjarige02]. De Raad verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, vanwege ernstige zorgen over de opvoedsituatie en de ontwikkeling van de kinderen. De ouders, de moeder en de vader, zijn belast met het ouderlijk gezag en hebben beiden ingestemd met het verzoek van de Raad. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 september 2023 werd duidelijk dat er al langere tijd problemen zijn in de opvoedsituatie, met name door een gebrek aan communicatie en samenwerking tussen de ouders, wat leidt tot onrust en spanning voor de minderjarigen. De kinderrechter oordeelde dat de huidige situatie schadelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen en dat hulpverlening in een gedwongen kader noodzakelijk is. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen, met de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/413063 / JE RK 23-1494
Datum uitspraak: 7 september 2023
Beschikking ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, gevestigd te Middelburg, hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2014 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] ,
[minderjarige02], geboren op [geboortedatum02] 2016 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige02] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder01],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. F.C.M. Maat-Oldenhof, te ’s-Heer Arendskerke,
[de vader01],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de stiefmoeder01],
hierna te noemen: de stiefmoeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De kinderrechter merkt als informant aan:
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).

1.Het verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van 18 augustus 2023 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 18 augustus 2023;
- de stelbrief van mr. F.C.M. Maat-Oldenhof van 30 augustus 2023.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 september 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- de stiefmoeder;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] en [minderjarige02] .
[minderjarige01] woont bij de vader en [minderjarige02] woont bij de moeder.

3.Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

De Raad handhaaft het verzoek. Er zijn al langere tijd ernstige zorgen over de minderjarigen, zowel over het gebrek aan een veilige en stabiele opvoedsituatie als over hun kindeigen problematiek. De minderjarigen ervaren al lange tijd veel onrust en spanning. Er is inmiddels al langere tijd sprake van een contactbreuk tussen de moeder en [minderjarige01] , de vader en [minderjarige02] , en de minderjarigen onderling. Door de houding van beide ouders, het wantrouwen dat beide ouders in elkaar hebben en daarmee de verstoorde communicatie tussen ouders is de hulpverlening in het vrijwillig kader vastgelopen. Om de inzet van hulpverlening te laten slagen is monitoring vanuit een gedwongen kader noodzakelijk. Er is meer sturing en regievoering nodig en er moet iemand op toezien dat er tussen de ouders afspraken in het belang van de minderjarigen worden gemaakt en dat de ouders deze afspraken nakomen. Daarbij is het met name van belang dat de ouders elkaar niet meer diskwalificeren in hun ouderschap, de contactregeling weer op gang komt en de ouders hun onderlinge communicatie verbeteren. De komende tijd moet ook worden onderzocht wat de (on)mogelijkheden van de ouders zijn met betrekking tot de opvoeding van de minderjarigen en wat het beste is voor de minderjarigen. De huidige gezinspatronen moeten worden doorbroken en er moet rust voor de minderjarigen gaan ontstaan.
Door en namens de moeder is ingestemd met het verzoek. De moeder herkent de zorgen van de Raad. Deze zijn er al jaren en het lukt de ouders niet om deze weg te nemen. Beide ouders uiten forse zorgen en verwijten over elkaar en de minderjarigen ervaren allebei angst richting de andere ouder. De moeder wil graag dat er rust gaat ontstaan en dat het gedoe stopt. Ondanks dat de moeder zich zorgen maakt over de veiligheid van de minderjarigen in de thuissituatie van de vader, staat zij wel achter het contactherstel, mits het contact goed is voor de minderjarigen. De minderjarigen lijden onder de huidige situatie. Zij missen elkaar, en de andere ouder. Hoe langer de huidige situatie voortduurt, hoe lastiger het wordt om deze te herstellen. Er moet daarom op korte termijn worden ingezet op contactherstel, waarbij er aandacht is voor de zorgen van allebei de ouders.
De vader stemt ook in met het verzoek. Hij herkent de zorgen zoals deze door de Raad zijn geschetst. De minderjarigen ervaren erg veel spanning en de vader maakt zich zorgen over de veiligheid van de minderjarigen in de thuissituatie van de moeder. Het is te merken dat [minderjarige01] de moeder mist, maar volgens de vader zijn er bij de moeder thuis schadelijke dingen gebeurd, waardoor de trauma’s van [minderjarige01] verder zijn toegenomen. Zo is [minderjarige01] erg angstig voor de nieuwe partner van de moeder, vanwege de gedragingen van de partner. Ook is [minderjarige02] de afgelopen weken agressief geworden en heeft [minderjarige01] de bank van de vader kapot geslagen toen hij hoorde dat de moeder zwanger is. De vader benoemt voorts dat de moeder en [minderjarige02] welkom zijn bij hem thuis. De partner van de moeder is niet welkom. Desgevraagd geeft de vader aan dat het contact tussen de ouders thans via de betrokken begeleiders verloopt. Het gaat volgens de vader veel tijd kosten om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Tot slot benoemt de vader dat hij plannen heeft om te verhuizen.
De stiefmoeder licht toe dat de plannen om te verhuizen richting Brabant er al ongeveer drie jaar zijn. De moeder was daar vanaf het begin af aan van op de hoogte. Verder is er met de hulpverlening gesproken over het weer opbouwen van het contact, maar daarvoor moest eerst deze mondelinge behandeling worden afgewacht.
De GI heeft tot slot aangegeven dat zij deze zaak per direct kan oppakken.

5.De beoordeling

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Op basis van de stukken en de informatie die is gedeeld tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten zoals genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter stelt [minderjarige01] en [minderjarige02] onder toezicht van de GI voor de (verzochte) duur van een jaar, te weten met ingang van 7 september 2023 en tot 7 september 2024. Hiertoe overweegt de kinderrechter als volgt.
[minderjarige01] en [minderjarige02] worden op dit moment ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Dit heeft allereerst te maken met de zorgen die er bestaan over hun sociaal emotionele en cognitieve ontwikkeling. Zij zijn beiden belast met kindeigen problematiek. [minderjarige01] is gediagnosticeerd met PTSS en [minderjarige02] is belast met een taalontwikkelingsstoornis. Ook zijn er zorgen over de gehechtheidsontwikkeling van [minderjarige01] en [minderjarige02] . Daarnaast is er sprake van een voortdurende strijd tussen de ouders. De ouders wantrouwen elkaar, uiten forse zorgen en verwijten over en weer en zij slagen er niet in om constructief met elkaar te communiceren en samen te werken. De minderjarigen lijden daar al lange tijd erg onder. De kinderrechter begrijpt dat zij veel last hebben van de onrust en spanningen tussen de ouders en daarbij komt dat zij op dit moment al (veel te) lange tijd geen contact met de andere ouder en met elkaar hebben, los van het elkaar zien op de BSO. Er is geen contact in de thuissituatie. Dat vindt de kinderrechter erg schadelijk voor [minderjarige01] en [minderjarige02] . Niet alleen geven beide minderjarigen aan de andere ouder en elkaar te missen, ook is er in de huidige situatie sprake van een dreigend loyaliteitsconflict. De minderjarigen hebben bovendien onverminderd belang bij het contact met elkaar en met de andere ouder. De huidige situatie moet dan ook spoedig worden doorbroken en daarvoor is de inzet van hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat de ouders er niet in slagen om de genoemde zorgen op eigen kracht weg te nemen en de eerdere inzet van hulpverlening in het vrijwillige kader niet tot een verbetering van de situatie heeft geleid. Daarom is het van belang dat er hulpverlening in het gedwongen kader betrokkene raakt, zodat een neutrale derde de regie behoudt en het belang van [minderjarige01] en [minderjarige02] krachtig voorop blijft stellen. Beide ouders hebben aangegeven achter het verzoek van de Raad te staan nu in het vrijwillige kader de hulpverlening nog onvoldoende vooruitgang heeft geboekt. Hieruit leidt de kinderrechter af dat de ouders wel bereid zijn om mee te werken, maar dat de hulpverlening nog onvoldoende van de grond is gekomen. Daarom vindt de kinderrechter dat het voor nu passend en geboden is dat de hulpverlening in een gedwongen kader betrokken raakt, zodat de belangen van [minderjarige01] en [minderjarige02] in dat kader zoveel als mogelijk gewaarborgd kunnen worden. Aangezien er nog veel stappen moeten worden gezet, zal de kinderrechter, nu gelet op het voorgaande is voldaan aan de gronden voor een ondertoezichtstelling, het (onweersproken) verzoek toewijzen voor de duur van een jaar, zijnde tot 7 september 2024.
Samen met de hulpverlening dient er gewerkt te worden aan de doelen zoals opgesteld door de Raad en opgenomen op pagina 27 van het rapport, te weten:
- [minderjarige01] en [minderjarige02] groeien op in een veilige, stabiele en voorspelbare opvoedomgeving, waarin regelmaat en continuïteit zijn gewaarborgd en waar ook voldoende wordt tegemoetgekomen aan de behoeftes van [minderjarige01] en [minderjarige02] op affectief en cognitief gebied;
- Ouders accepteren elkaar als ouder en spreken met respect over en met de andere ouder;
- De draagkracht en draaglast van beide ouders is in balans;
- [minderjarige01] en [minderjarige02] hebben positief contact met elkaar;
- Beide kinderen hebben onbelast contact met beide ouders;
- Ouders maken afspraken met elkaar over de overdracht en communiceren met elkaar in het belang van de kinderen.
- [minderjarige01] en [minderjarige02] zitten goed in hun vel en hebben geen of minder last van hun kindeigen problemen.
De kinderrechter zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige01] en [minderjarige02] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige01] en [minderjarige02] onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering voor de duur van een jaar, met ingang van 7 september 2023 en tot 7 september 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2023 door mr. Zuijdweg, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 19 september 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.