ECLI:NL:RBZWB:2023:6721

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
10252204 \ CV EXPL 22-3965 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een eenvoudige gemeenschap tussen samenwoners na overlijden en de gevolgen voor de nalatenschap

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 20 september 2023 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde]. De zaak betreft de verdeling van een eenvoudige gemeenschap die is ontstaan tussen [gedaagde] en de overleden [erflaatster], de moeder van [eiser]. Na het overlijden van [erflaatster] op [datum] 2022, heeft [eiser] de nalatenschap beneficiair aanvaard en vordert hij betaling van diverse bedragen van [gedaagde]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een eenvoudige gemeenschap in de zin van artikel 3:166 lid 1 BW, waarbij de hoofdregel geldt dat de aandelen van de deelgenoten in beginsel gelijk zijn. De kantonrechter oordeelt dat de helft van de gemeenschap, evenals de helft van de gezamenlijke schuld aan ING, tot de nalatenschap behoort. De vorderingen van [eiser] zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van € 4.776,58 aan [eiser], vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10252204 \ CV EXPL 22-3965
Vonnis van 20 september 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. W.H.P. de Jongh,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 maart 2023
- de mondelinge behandeling van 24 juli 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Op [datum] 2022 is de moeder van [eiser] , wijlen [erflaatster] (hierna te noemen: [erflaatster] ), onverwachts overleden. [eiser] is de enige erfgenaam in de nalatenschap van [erflaatster] en hij heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.2.
[gedaagde] had op het moment van overlijden van [erflaatster] al lange tijd een affectieve relatie met haar. [gedaagde] en [erflaatster] waren niet getrouwd en zij hadden ook geen geregistreerd partnerschap of samenlevingscontract. Wel woonden [gedaagde] en [erflaatster] sinds december 2021 samen in de huurwoning waar [gedaagde] nu alleen woont. Daarvoor hebben [gedaagde] en [erflaatster] – (deels) ook samen met [eiser] – samengewoond in [plaats 3] .
2.3.
Op 17 augustus 2022 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] een brief gestuurd. In deze brief vorderde [eiser] van [gedaagde] afgifte van verandahout (ter waarde van € 2.547,23) en betaling van de waarde van de overige in zijn bezit zijnde nalatenschapsgoederen ten bedrage van € 19.481,29 (€ 2.219,00 ten aanzien van rolluiken en € 17.262,29 ten aanzien van ‘overige’). Daarnaast vorderde [eiser] van [gedaagde] betaling van € 5.024,66 wegens ten onrechte door [gedaagde] gedane betalingen ten laste van de nalatenschap.
2.4.
[gedaagde] en [erflaatster] hadden een geldlening bij ING. Deze lening bedroeg op het moment van overlijden van [erflaatster] € 7.100,88.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na eiswijziging tijdens de mondelinge behandeling – om [gedaagde] te veroordelen (uitvoerbaar bij voorraad) tot:
I. betaling van € 5.024,66 aan [eiser] op de ervenrekening [rekeningnummer 1] binnen acht dagen na betekening van dit vonnis;
II. betaling van € 2.547,23 en € 17.262,29 aan [eiser] op de ervenrekening [rekeningnummer 1] binnen acht dagen na betekening van dit vonnis;
III. een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf acht dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van de (volledige) betaling.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] de enige erfgenaam is van [erflaatster] en dat [eiser] (dus) recht heeft op de volledige nalatenschap. Partijen verschillen echter van mening over wat onderdeel uitmaakt van de nalatenschap van [erflaatster] en wat de omvang daarvan is. [eiser] stelt dat het volledige banksaldo van de rekeningen [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] , die op naam van [erflaatster] stonden, en alle inboedelgoederen in de huurwoning onderdeel uitmaken van de nalatenschap. [gedaagde] voert daartegen als verweer dat het banksaldo op voormelde rekeningen en de inboedelgoederen in de huurwoning (inclusief het verandahout) gemeenschappelijk zijn, zodat daarvan slechts 50% in de nalatenschap valt. Bovendien begrijpt de kantonrechter dat [gedaagde] als verrekeningsverweer voert dat hij en [erflaatster] eveneens samen een schuld (geldlening bij ING) hadden waarvan het saldo op de overlijdensdatum (€ 7.100,88) eveneens voor 50% in de nalatenschap valt.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat er tussen [gedaagde] en [erflaatster] wat betreft het saldo op de de hiervoor vermelde bankrekeningen en inboedelgoederen (inclusief het verandahout) sprake was van een eenvoudige gemeenschap in de zin van artikel 3:166 lid 1 BW. Bij dat oordeel spelen met name een rol de lange relatie die [gedaagde] en [erflaatster] hebben gehad en de lange periode waarin zij hebben samengewoond. Ook het verloop op de bankrekeningen (inbreng van beiden en afschrijvingen van huur en overige vaste lasten) wijst op een gemeenschap. [eiser] heeft daar onvoldoende tegenover gezet, zodat [eiser] het verweer van [gedaagde] waarin hij een beroep doet op het bestaan van een gemeenschap onvoldoende heeft weersproken. Op grond van artikel 3:166 lid 2 zijn de aandelen van de deelgenoten in een gemeenschap in beginsel gelijk, tenzij uit de rechtsverhouding van de deelgenoten iets anders voortvloeit. Weliswaar stelt [eiser] dat [erflaatster] meer geld inbracht, maar daar staat tegenover dat [gedaagde] onderbouwd en onweersproken heeft gesteld dat hij ook aanzienlijke bedragen heeft ingebracht en daarnaast ook veel huishoudelijke taken verrichtte. De kantonrechter ziet daarom geen reden om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt van een gelijke verdeling van het betreffende gemeenschappelijke banksaldo en (de waarde van) de betreffende gemeenschappelijke inboedelgoederen.
4.3.
Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat er ten tijde van het overlijden van [erflaatster] sprake was van een gezamenlijke schuld aan ING van € 7.100,88. [eiser] heeft deze onderbouwde stelling van [gedaagde] onvoldoende weersproken. Dat de betreffende lening na het overlijden van [erflaatster] is overgezet op (naam van) [gedaagde] maakt het voorgaande oordeel niet anders. Immers, dat betreft – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – alleen de rechtsverhouding met ING en niet de rechtsverhouding tussen [gedaagde] en [erflaatster] en/of [eiser] .
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat de helft van de eenvoudige gemeenschap tussen [gedaagde] en [erflaatster] tot de nalatenschap behoort, evenals de helft van de gezamenlijke schuld van € 7.100,88. De kantonrechter begrijpt dat [eiser] en [gedaagde] willen dat de gemeenschap verdeeld wordt. Hierna zal de kantonrechter beoordelen wat dit betekent voor (de toewijsbaarheid van) de vorderingen van [eiser] .
4.5.
Wat betreft de gevorderde € 5.024,66 overweegt de kantonrechter het volgende. In aansluiting op hetgeen de kantonrechter al heeft overwogen valt in beginsel de helft van het banksaldo op [datum] 2022 op de rekeningen [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] in de nalatenschap. Blijkens de onweersproken bijlage 14 bij dagvaarding bedroeg het saldo op deze bankrekeningen op de overlijdensdatum van [erflaatster] respectievelijk € -734,09 en € 1363,47. Daar moet echter bij opgeteld worden het bedrag van € 5.024,66 dat [gedaagde] na het overlijden van [erflaatster] ten gunste van zichzelf van deze bankrekeningen heeft opgenomen. Daarom is van de gevorderde € 5.024,66 in beginsel € 2.827,02 ((€ -734,09 + € 1.363,47 + € 5024,66) / 2) toewijsbaar. Echter, tussen partijen is niet in geschil dat van voormelde € 5.024,66 onderdeel uitmaakt een bedrag van € 2.000,00 van opa dat volledig in de nalatenschap dient te vallen. Daarom is van de gevorderde € 5.024,66 een bedrag van € 3.827,02 ((€ -734,09 + € 1.363,47 + (€ 5.024,66 - € 2.000,00)) / 2 + € 2.000,00) toewijsbaar (behoudens verrekening).
4.6.
Wat betreft de gevorderde € 19.809,52 (€ 2.547,23 + € 17.262,29) ter zake van het verandahout en de (overige) inboedelgoederen overweegt de kantonrechter dat toewijsbaar is de helft van de marktwaarde van deze goederen ten tijde van het overlijden van [erflaatster] . Het is een feit van algemene bekendheid dat de waarde van zaken in beginsel aanzienlijk daalt na aankoop. Daarom schat de kantonrechter de totale waarde van de inboedelgoederen inclusief verandahout in totaal op € 9.000,00, zodat ter zake hiervan – behoudens verrekening – toewijsbaar is € 4.500,00 (€ 9.000,00 / 2).
4.7.
Gelet op het voorgaande dient [gedaagde] in beginsel een bedrag van € 8.327,02 (€ 3.827,02 + € 4.500,00) aan [eiser] te betalen. Echter, [gedaagde] heeft ook nog een verrekeninsverweer gevoerd voor een bedrag van € 3.550,44 (€ 7.100,88 / 2). Met verwijzing naar het overwogene onder 4.1, 4.3 en 4.4 oordeelt de kantonrechter dat dit verweer slaagt. Daarom komt dit bedrag in mindering op voormelde € 8.327,02, zodat per saldo [gedaagde] een bedrag verschuldigd is aan [eiser] van € 4.776,58 (€ 8.327,02 - € 3.550,44).
4.8.
Gelet op de relatie tussen partijen en het feit dat zij beiden op punten in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.776,58, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover, vanaf acht dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van (volledige) betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten dient te dragen;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2023.