ECLI:NL:RBZWB:2023:6730

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
10404987 VV EXPL 23-23 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Mr. Van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding en ontruiming van bedrijfsruimte in kort geding met betrekking tot huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder en een huurder. De verhuurder, vertegenwoordigd door mr. R.R.E. Nobus, vorderde ontruiming van een bedrijfsruimte en betaling van achterstallige huur van € 6.098,40, die de huurder sinds oktober 2022 niet had betaald. De huurder, die in persoon procedeerde, betwistte de vorderingen en voerde aan dat hij extra kosten zou moeten maken voor een verhuizing naar een andere loods, wat hij op de verhuurder wilde verhalen. De huurder stelde ook dat hij een toezegging had gekregen van de rechtsvoorganger van de verhuurder dat hij de loods voor onbepaalde tijd kon huren.

De kantonrechter oordeelde dat de verhuurder een spoedeisend belang had bij de gevorderde voorzieningen, gezien de aanzienlijke huurachterstand en de geplande saneringswerkzaamheden aan het gehuurde. Het beroep van de huurder op verrekening werd afgewezen, omdat hij niet had onderbouwd waarom de verhuurder hem zou moeten compenseren voor de verhuiskosten. De kantonrechter concludeerde dat de huurder in gebreke was gebleven en dat de huurachterstand de gevorderde ontruiming rechtvaardigde. De vorderingen van de verhuurder werden toegewezen, inclusief de proceskosten, en de huurder werd veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en ontruiming van het gehuurde binnen zeven dagen na betekening van het vonnis.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10404987 \\ VV EXPL 23-23
Vonnis in kort geding van 30 mei 2023
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna in mannelijk enkelvoud te noemen: verhuurder,
gemachtigde: mr. R.R.E. Nobus,
tegen

1.DE VENNOOTSCHAP ONDER FIRMA [gedaagde 1] ,

te [plaats 2] ,
en haar firmanten:
2. [gedaagde 2],
te [plaats 2] ,
3. [gedaagde 3],
te [plaats 1] ,
gedaagde partij,
hierna gezamenlijk in mannelijk enkelvoud te noemen: huurder,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 april 2023 met producties;
- de aanvullende productie van verhuurder.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 mei 2023. Ter zitting heeft huurder zijn schriftelijk verweer overgelegd. Dit is toegevoegd aan het procesdossier. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De mondelinge behandeling is gesloten en er is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Sinds 1 april 2021 huurt huurder van (de rechtsvoorganger van) verhuurder een loods aan [adres] te [plaats 1] (hierna: het gehuurde) voor een maandelijkse, bij vooruitbetaling verschuldigde, huurprijs van € 871,20.
2.2.
Huurder heeft de huur over de maanden oktober 2022 tot en met april 2023, zijnde een bedrag van € 6.098,40, onbetaald gelaten.

3.Het geschil

3.1.
Verhuurder vordert in kort geding samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, huurder te veroordelen tot:
betaling van € 6.098,40 aan achterstallige huur per 1 april 2023 binnen zeven dagen na betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente;
betaling van de nog na 1 april 2023 te verschijnen huurtermijnen tot aan de dag dat huurder het gehuurde heeft ontruimd;
ontruiming van het gehuurde binnen zeven dagen na betekening van het vonnis;
betaling van de proceskosten.
3.2.
Verhuurder legt aan de vorderingen - samengevat - het volgende ten grondslag. Huurder is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst door de huur vanaf oktober 2022 niet te betalen. Tot slot stelt verhuurder dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen vanwege de huurachterstand en vanwege de omstandigheid dat er saneringswerkzaamheden aan het dak van het gehuurde zijn ingepland voor begin mei 2023 zodat het gehuurde dan dient te zijn ontruimd.
3.3.
Huurder heeft de vorderingen bestreden. Hij stelt de huur niet meer te betalen omdat een verhuizing naar een andere loods voor hem extra kosten met zich meebrengt die hij wenst te verhalen op verhuurder. Hij voert aan dat hij weliswaar een huurovereenkomst voor bepaalde tijd heeft ondertekend met de rechtsvoorganger van verhuurder ( [naam] ), maar dat [naam] hem toen heeft medegedeeld dat hij de loods voor onbepaalde tijd kon blijven huren. Huurder stelt nu onaangenaam te worden verrast door de mededeling van verhuurder dat hij het gehuurde voor eigen gebruik nodig heeft en dat hij daarom uit het gehuurde moet vertrekken. Huurder stelt voorts dat verhuurder hem heeft toegezegd een andere vergelijkbare loods voor hem te zoeken. Huurder heeft daar nadien echter niets meer van verhuurder over vernomen. Huurder wijst erop dat hij zelf nog geen andere loods heeft gevonden waar hij op korte termijn naar toe kan verhuizen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Beoordeeld dient te worden of verhuurder een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening en of aannemelijk is dat de vorderingen van verhuurder in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het - mede gelet op de belangen van partijen over en weer - gerechtvaardigd is om op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
4.2.
De spoedeisendheid van de zaak vloeit voort uit het door verhuurder gestelde en is in voldoende mate gebleken. Dit is door huurder ook niet weersproken.
4.3.
De kantonrechter begrijpt het verweer van huurder zo dat hij een beroep doet op verrekening. Hij stelt kosten te moeten maken voor de verhuizing van de in de loods opgeslagen goederen en meent dat hij die kosten op verhuurder kan verhalen.
Dit beroep op verrekening slaagt niet. Huurder heeft niet gesteld op grond waarvan verhuurder hem voor de in verband met de verhuizing te maken kosten dient te compenseren. De enkele omstandigheid dat huurder naar een andere loods zal moeten verhuizen, maakt niet automatisch dat huurder daardoor aanspraak heeft op een vergoeding. Zonder onderbouwing, die ontbreekt, valt ook niet in te zien waarom verhuurder in dit geval gehouden zou zijn huurder een (overigens niet nader onderbouwde) som van € 10.000,00 te voldoen.
4.4.
Nu het beroep op verrekening niet slaagt en de hoogte van de door verhuurder gevorderde achterstallige huur door huurder niet is betwist, staat vast dat huurder per 1 april 2023 een bedrag van € 6.098,40 aan verhuurder verschuldigd is.
4.5.
Beoordeeld dient te worden of de huurachterstand de gevorderde ontruiming rechtvaardigt. Dit is het geval. De huurachterstand is zeven maanden. Huurder komt de huurovereenkomst dus al langere tijd niet na en daarmee is hij tekortgeschoten in de nakoming van zijn uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichting. Die tekortkoming is ook dusdanig dat in dit kort geding kan worden vooruitgelopen op de in een eventuele bodemprocedure te verwachten beslissing van de kantonrechter. Gelet op de omvang van de huurachterstand is namelijk de verwachting gerechtvaardigd dat de huurovereenkomst zal worden ontbonden. Dat maakt dat de gevorderde ontruiming van het gehuurde in deze procedure kan worden toegewezen. Dat huurder, naar hij stelt, geen andere ruimte kan vinden voor zijn activiteiten maakt het voorgaande niet anders.
4.6.
De kantonrechter zal de gevorderde huurachterstand toewijzen. Ook de vordering tot veroordeling van huurder om de na 1 april 2023 nog te verschijnen huurtermijnen te voldoen tot aan het moment van de ontruiming zal worden toegewezen.
De gevorderde wettelijke rente over de per 1 april 2023 bestaande huurachterstand wordt toegewezen, zoals hierna in de beslissing staat. Huurder heeft deze niet weersproken.
4.7.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog het volgende. Huurder heeft aangevoerd dat hem, in afwijking van de inhoud van de schriftelijke huurovereenkomst, door de rechtsvoorganger van verhuurder is toegezegd dat de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd zou gelden. Of dat betoog correct is, kan in het midden blijven. Het is de ernst van de tekortkoming (de niet betaling van de huur) die maakt dat thans een veroordeling tot ontruiming volgt. De vraag wat partijen met betrekking tot de duur van de huurovereenkomst precies zijn overeengekomen, is daarbij niet relevant.
4.8.
Huurder is de partij die ongelijk krijgt en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van verhuurder als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
116,08
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
529,00
Totaal
1.159,08
4.9.
De kantonrechter begroot de na dit vonnis te maken kosten op € 132,00 aan salaris gemachtigde als huurder niet vrijwillig binnen 14 dagen na aanschrijving van verhuurder volledig aan dit vonnis voldoet. Dit bedrag wordt vermeerderd met de betekeningkosten van het vonnis als het vonnis na de hiervoor genoemde termijn is betekend.
5. De beslissing in kort geding
De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt huurder tot betaling van € 6.098,40 aan huurachterstand per 1 april 2023 binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke vervaldata van de betreffende huurtermijnen tot aan de dag van voldoening;
5.2.
veroordeelt huurder om te betalen de nog na 1 april 2023 te verschijnen huurtermijnen tot aan de dag dat huurder het gehuurde heeft ontruimd;
5.3.
veroordeelt huurder om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen, met inbegrip van al degenen en al hetgeen die/dat zich in het gehuurde bevindt, met afgifte van de sleutel, en het gehuurde leeg en in behoorlijke vrije staat ter beschikking van verhuurder te stellen en vervolgens ontruimt te laten;
5.4.
veroordeelt huurder in de proceskosten, aan de zijde van verhuurder tot dit vonnis vastgesteld op € 1.159,08;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2023.