In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder en een huurder. De verhuurder, vertegenwoordigd door mr. R.R.E. Nobus, vorderde ontruiming van een bedrijfsruimte en betaling van achterstallige huur van € 6.098,40, die de huurder sinds oktober 2022 niet had betaald. De huurder, die in persoon procedeerde, betwistte de vorderingen en voerde aan dat hij extra kosten zou moeten maken voor een verhuizing naar een andere loods, wat hij op de verhuurder wilde verhalen. De huurder stelde ook dat hij een toezegging had gekregen van de rechtsvoorganger van de verhuurder dat hij de loods voor onbepaalde tijd kon huren.
De kantonrechter oordeelde dat de verhuurder een spoedeisend belang had bij de gevorderde voorzieningen, gezien de aanzienlijke huurachterstand en de geplande saneringswerkzaamheden aan het gehuurde. Het beroep van de huurder op verrekening werd afgewezen, omdat hij niet had onderbouwd waarom de verhuurder hem zou moeten compenseren voor de verhuiskosten. De kantonrechter concludeerde dat de huurder in gebreke was gebleven en dat de huurachterstand de gevorderde ontruiming rechtvaardigde. De vorderingen van de verhuurder werden toegewezen, inclusief de proceskosten, en de huurder werd veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en ontruiming van het gehuurde binnen zeven dagen na betekening van het vonnis.