ECLI:NL:RBZWB:2023:6762

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
10190402 CV EXPL 22-3281 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Thielen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen in het kader van een overeenkomst van opdracht

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert de vennootschap onder firma [eiser01] betaling van onbetaalde facturen door de gedaagde partij, OFYR GLOBAL B.V. De vordering betreft een totaalbedrag van € 13.697,85, voortvloeiend uit een overeenkomst van opdracht voor werkzaamheden aan een bedrijfspand. De eiseres heeft diverse werkzaamheden verricht en heeft hiervoor facturen gestuurd, waarvan een deel onbetaald is gebleven. De gedaagde heeft een bedrag van € 21.317,76 betaald, maar de resterende facturen zijn niet voldaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd en dat de gedaagde partij gehouden is de facturen te betalen, ondanks een beroep op verrekening door de gedaagde. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagde niet voldoende onderbouwd heeft dat er sprake is van een tegenvordering die verrekening rechtvaardigt. De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres toegewezen, inclusief wettelijke handelsrente en proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 9 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10190402 \ CV EXPL 22-3281
Vonnis van 9 augustus 2023
in de zaak van
DE VENNOOTSCHAP ONDER FIRMA [eiser01],
te [plaats01] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser01] ,
gemachtigde: mr. G.C.L. van de Corput,
tegen
OFYR GLOBAL B.V.,
te Roosendaal,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Ofyr,
procederend bij haar directeur de heer [naam] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 januari 2023 en de daarin genoemde processtukken;
- de brief van 19 juni 2023 van mr. Van de Corput met aanvullende producties 13 t/m 15;
- de mondelinge behandeling van 3 juli 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser01] heeft diverse werkzaamheden verricht aan het bedrijfspand van Ofyr aan de [adres01] te [plaats01] .
2.2.
[eiser01] heeft daartoe op 14 januari 2021 een drietal offertes aan Ofyr gestuurd met een totaalbedrag van € 118.082,00. Partijen hebben voor de door [eiser01] geoffreerde werkzaamheden uiteindelijk overeenstemming bereikt over een bedrag van € 115.000,00. Op 18 januari 2021 heeft [eiser01] aan Ofyr een overeenkomst toegestuurd voor € 115.000,00 met het verzoek om deze ondertekend terug te sturen.
2.3.
Op 19 januari 2021 heeft Ofyr de overeenkomst ondertekend retour gestuurd. De heer [naam] , directeur van Ofyr, heeft op deze overeenkomst handmatig de opmerking geplaatst:
“All-in prijs – geen meerprijs meerwerk van toepassing – alles conform tekening”. Op 25 januari 2021 heeft Ofyr de laatste pagina van de drie door [eiser01] opgestelde offertes ondertekend retour gezonden.
2.4.
[eiser01] heeft de werkzaamheden uitgevoerd en het werk opgeleverd.
2.5.
Ofyr heeft een drietal facturen van [eiser01] van in totaal € 32.094,01 onbetaald gelaten, namelijk:
  • factuur [nummer01] , gedateerd 8 september 2021, ter hoogte van € 2.453,50;
  • factuur [nummer02] , gedateerd 20 september 2021, ter hoogte van € 25.013,25;
  • factuur [nummer03] , gedateerd 1 december 2021, ter hoogte van € 4.627,26.
2.6.
Ofyr is namens [eiser01] diverse malen, onder meer bij brief van 9 mei 2022, gesommeerd alsnog het openstaande bedrag te voldoen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten.
2.7.
Op 29 juli 2022 heeft Ofyr aan [eiser01] een bedrag van € 21.317,76 betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Ofyr te veroordelen:
- om aan [eiser01] te voldoen € 13.697,85, bestaande uit € 32.094,01 aan hoofdsom, € 1.095,94 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 1.825,66 aan wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van de facturen tot 4 juli 2022, met vermindering van de betaling door Ofyr van € 21.317,76,
te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 29 juli 2022 tot aan de dag van algehele voldoening,
- in de kosten alsmede nakosten.
3.2.
Ofyr voert verweer.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kernvraag die partijen verdeeld houdt is of Ofyr de drie onder 2.5. genoemde facturen aan [eiser01] dient te betalen. De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hierover het volgende.
Factuur [nummer02]
4.2.
[eiser01] stelt dat zij werkzaamheden in opdracht en voor rekening van Ofyr heeft uitgevoerd, waarvoor Ofyr dient te betalen. [eiser01] heeft daarbij onweersproken gesteld dat de werkzaamheden van factuur [nummer02] vallen binnen de oorspronkelijk door Ofyr gegeven opdracht. Ter zitting heeft [eiser01] toegelicht dat zij elk bedrag in drie verschillende facturen in rekening brengt, met een verdeling van respectievelijk 30%- 30%- 40%. Dit vindt ook bevestiging in het feit dat op de factuur [nummer02] van € 25.013,25 staat als omschrijving
“3e factuur Glazen wanden”. Onderaan de factuur worden twee reeds door Ofyr betaalde (voorschot)bedragen in mindering gebracht, namelijk tweemaal € 17.746,00 als
“Voorschotfactuur [nummer04] d.d. 25-3-2021”en
“Voorschotfactuur [nummer05] d.d. 24-5-2021”. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser01] de bij deze factuur geoffreerde werkzaamheden daadwerkelijk heeft uitgevoerd en dat Ofyr de twee voorschotbedragen zonder protest heeft voldaan. Gelet op het voorgaande staat vast dat Ofyr ook de derde factuur voor deze werkzaamheden aan [eiser01] dient te betalen. Dit deel van de vordering ligt daarmee voor toewijzing gereed.
Facturen [nummer01] en [nummer03]
4.3.
De facturen [nummer01] en [nummer03] zien op meerwerk in afwijking van de oorspronkelijk overeengekomen werkzaamheden. [eiser01] hanteert naar eigen zeggen altijd de werkwijze dat meer- en minderwerk apart wordt verrekend los van de overeengekomen prijs. Op eerdere facturen stonden ook meerwerkkosten en die facturen heeft Ofyr ook gewoon volledig en zonder protest voldaan, aldus [eiser01] . Volgens Ofyr was een vaste prijs overeengekomen. Daarom heeft zij ook de opmerking zoals weergegeven onder 2.3. aan de overeenkomst toegevoegd. Zij is bereid voor meerwerk extra te betalen, maar alleen als dit voorafgaand aan de uitvoering daarvan door [eiser01] ter accordering aan Ofyr wordt voorgelegd. Ter zitting bevestigt Ofyr dat zij de (meerwerk)werkzaamheden van de facturen [nummer01] en [nummer03] heeft geaccordeerd. Daarmee heeft Ofyr opdracht gegeven voor deze werkzaamheden en moet zij conform haar eigen standpunt de hiervoor door [eiser01] in rekening gebrachte bedragen van € 2.453,50 en € 4.627,26 betalen. Dit deel van de vordering zal dan ook worden toegewezen.
4.4.
Gelet op hetgeen hierover onder 4.2. en 4.3. is overwogen, is Ofyr gehouden de drie facturen in kwestie van in totaal € 32.094,01 aan [eiser01] te betalen. Het beroep van Ofyr op verrekening doet daar niet aan af. Artikel 6:136 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de rechter een vordering kan toewijzen ondanks een beroep door gedaagde op verrekening, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering voor het overige voor toewijzing vatbaar is. Die situatie doet zich in deze zaak voor. Ofyr beroept zich in dit kader op de door haar overgelegde factuur met factuurnummer [nummer06] , op grond waarvan Ofyr meent dat [eiser01] haar nog € 10.776,25 verschuldigd is voor huur van een hoogwerker, huur van een afvalcontainer en uren van personeel van Ofyr welk personeel [eiser01] zou hebben geholpen. [eiser01] heeft – kort gezegd – zowel de verschuldigdheid als de hoogte van dit bedrag betwist. Ofyr heeft haar beroep op verrekening als verweer, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [eiser01] , onvoldoende onderbouwd.
4.5.
Vervolgens stelt [eiser01] op zichzelf terecht dat de tussentijdse betaling door Ofyr eerst op de kosten in mindering strekt en pas daarna op de hiervoor toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. Onjuist is echter het standpunt van [eiser01] dat de kantonrechter niet (meer) hoeft te oordelen over deze door [eiser01] berekende kosten, omdat die reeds met de tussentijdse betaling zijn verrekend. Pas na het vaststellen van het totale door Ofyr aan [eiser01] verschuldigde bedrag, kan worden beoordeeld op welke wijze een tussentijdse betaling conform de wet moet worden afgeboekt en wat dit betekent voor de gehele vordering.
In dit specifieke geval sluit de kantonrechter wel aan bij de door [eiser01] toegepaste berekening en overweegt daartoe als volgt.
Voor wat betreft de buitengerechtelijke incassokosten is van toepassing het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit), omdat het verzuim na 30 juni 2012 is ingetreden. Aangezien [eiser01] Ofyr conform de wettelijke vereisten heeft aangemaand, heeft [eiser01] volgens de genormeerde bedragen recht op € 1.095,94 (berekend over de hoofdsom van € 32.094,95) als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
Daarnaast is voldoende gebleken dat de facturen in kwestie zien op een handelstransactie tussen partijen en heeft [eiser01] onweersproken gesteld dat de wettelijke handelsrente berekend van de vervaldatum van de verschillende facturen tot 4 juli 2022 € 1.825,66 bedraagt.
Omdat de tussentijdse betaling door Ofyr van € 21.317,76 pas na het uitbrengen van sommaties is verricht, heeft [eiser01] conform artikel 6:44 BW terecht eerst de hoofdsom vermeerderd met de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke handelsrente tot 4 juli 2022 tot een bedrag van € 35.015,61 (€ 32.094,01 + € 1.095,94 + € 1.825,66), waardoor na aftrek van de tussentijdse betaling een bedrag resteert van € 13.697,85 (€ 35.015,61- € 21. 317,76). Dit bedrag van € 13.697,85 zal dan ook worden toegewezen, evenals de daarover gevorderde wettelijke handelsrente vanaf 29 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening.
4.6.
Ofyr is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser01] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
103,33
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
792,00
(2,00 punten × € 396,00)
Totaal
2.279,33
4.7.
De nakosten aan de zijde van [eiser01] worden begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, en de explootkosten van betekening van dit vonnis als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Ofyr om aan [eiser01] te betalen € 13.697,85, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 29 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt Ofyr in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot dit vonnis vastgesteld op € 2.279,33,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Thielen en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023.