ECLI:NL:RBZWB:2023:6768

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/400208 FA RK 22-3476
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van Bulgaarse adoptiebeslissing en verzoek tot adoptie naar Nederlands recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 september 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de erkenning van een Bulgaarse adoptiebeslissing en een verzoek tot adoptie door de man. De verzoekers, een vrouw en een man, hebben een minderjarige geadopteerd in Bulgarije en vroegen de rechtbank om erkenning van deze adoptie in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de erkenningsregels van het Haags Adoptieverdrag (HAV) van toepassing zijn, maar dat niet aan de voorwaarden voor erkenning is voldaan. De vrouw had haar gewone verblijfplaats in Bulgarije ten tijde van de adoptieprocedure, maar de rechtbank concludeerde dat de adoptie een interlandelijke adoptie betreft, waardoor het HAV van toepassing is. De rechtbank stelde vast dat de Bulgaarse autoriteiten geen verklaring hebben afgegeven dat de adoptie in overeenstemming met het HAV is tot stand gekomen. Hierdoor kon de rechtbank de erkenning van de Bulgaarse adoptiebeslissing niet toekennen. Het verzoek van de man tot adoptie werd aangehouden, omdat de biologische ouders van de minderjarige nog steeds als juridische ouders worden beschouwd. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot 24 oktober 2023, in afwachting van nadere informatie van de advocaat van verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummer: C/02/400208 FA RK 22-3476
28 september 2023
beschikking betreffende (erkenning) adoptie,
in de zaak van
[de vrouw],
geboren te [geboorteplaats 1] , Bulgarije, op [geboortedag 1] 1975,
verder te noemen de vrouw,
en
[de man],
geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 1973,
verder te noemen de man,
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen verzoekers,
advocaat mr. H.D. van den Berg,
betreffende de [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] , Bulgarije, op [geboortedag 3] 2020.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank te adviseren.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 27 juli 2022 ontvangen verzoek met bijlagen, de op 23 mei 2023 ontvangen aanvulling daarop en de op 17 juli 2023 ontvangen wijziging van het verzoek;
- de op 22 september 2022 ontvangen brief van de Ambtenaar van de burgerlijke stand (ABS) van de gemeente Den Haag;
- de op 30 december 2022 en 3 juli 2023 ontvangen brieven van mr. Van den Berg met bijlagen;
- de brief van de Raad van 6 maart 2023.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft, met gesloten deuren, plaatsgevonden op 10 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen verzoekers, bijgestaan door hun advocaat, en een vertegenwoordiger van de Raad.

2.Het verzoek

Het (gewijzigde) verzoek strekt, samengevat, tot
  • vaststelling dat voldaan is aan de voor erkenning van de adoptie (naar Bulgaars recht) van [minderjarige 1] door de vrouw gestelde voorwaarden;
  • vaststelling van de geboortegegevens van [minderjarige 1] op de in het gewijzigde verzoek opgenomen wijze;
  • afgifte van een last tot het opmaken van een vervangende geboorteakte, met inschrijving daarvan in het register van geboorte van de gemeente Den Haag, met aantekening van de latere vermelding van adoptie, dan wel verklaring voor recht dat de Bulgaarse adoptiebeslissing van 19 april 2021 vatbaar is voor opneming in de registers van de burgerlijke stand;
  • adoptie van [minderjarige 1] door de man;
  • afgifte van een last tot toevoeging van de latere vermelding van adoptie door de man aan de vervangende akte van geboorte;
  • vaststelling dat verzoekers hebben verklaard dat [minderjarige 1] de [geslachtsnaam] zal hebben;
  • wijziging van de voornamen van [voornamen 1] in [voornamen 2] .

3.De beoordeling

3.1
Uit stukken en de mondelinge behandeling van het verzoek blijken de volgende feiten:
- Verzoekers zijn op [datum 1] te [plaats 1] met elkaar gehuwd.
- Zij hebben de [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 4] 2010 te [geboorteplaats 3] , Bulgarije, geadopteerd.
- Op [geboortedag 3] 2020 is te [geboorteplaats 1] , Bulgarije, [minderjarige 1] geboren.
- Bij vonnis van de arrondissementsrechtbank Smolyan, Bulgarije, van [datum 2] 2021 is de adoptie van [minderjarige 1] door de vrouw uitgesproken, is haar naam gewijzigd in [minderjarige 1] (verder te noemen: [minderjarige 1] ) en is de gemeente [plaats 2] verzocht om een nieuwe geboorteakte af te geven, waarin de vrouw als moeder wordt ingeschreven.
- Verzoekers beschikken over de in Bulgarije herziene geboorteakte, maar niet over de originele geboorteakte van [minderjarige 1] .
- De Bulgaarse adoptiebeslissing is op [datum 3] 2021 in kracht van gewijsde gegaan.
- De vrouw heeft daarna nog enkele weken in Bulgarije verbleven. Half mei 2021 is zij met [minderjarige 1] naar Nederland gereisd.
- [minderjarige 1] verblijft sindsdien in het gezin van verzoekers.
- De vrouw en [minderjarige 1] beschikken over de Bulgaarse nationaliteit. De man is Nederlander.
3.2
Verzoekers stellen zich op het standpunt dat de adoptie van [minderjarige 1] geen interlandelijke maar een binnenlandse adoptie betreft, omdat de vrouw ten tijde van het adoptieverzoek en de adoptiebeslissing haar gewone verblijfplaats had in Bulgarije. Het Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie van 29 mei 1993 (het Haags Adoptieverdrag, verder te noemen het HAV), is om die reden in hun visie niet toepasselijk op de erkenning van de Bulgaarse adoptiebeslissing en zij gronden dat onderdeel van het verzoek op artikel 10:108 dan wel subsidiair op artikel 10:109 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.3
Verzoekers wijzen op de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 1 december 2015, waarin is vastgesteld dat op de adoptiebeslissing over [minderjarige 2] het HAV eveneens niet toepasselijk was, nu dit verdrag ziet op een interlandelijke adoptie, terwijl de Bulgaarse autoriteiten er vanuit zijn gegaan dat de vrouw tijdens de adoptieprocedure haar gewone verblijfplaats had in Bulgarije. Om die reden hebben de Bulgaarse autoriteiten geen verklaring ex artikel 23 van het HAV af willen geven, terwijl dit een vereiste is voor erkenning op grond van dit verdrag. Omdat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat de vrouw haar gewone verblijfplaats in Bulgarije had ten tijde van het verzoek tot adoptie van Annabelle en de daarop volgende adoptiebeslissing, heeft de rechtbank geoordeeld dat artikel 10:108 BW niet toepasselijk was en is de Bulgaarse adoptiebeslissing erkend op grond van artikel 10:109 BW.
3.4
Hoewel de vrouw ingeschreven is blijven staan in de Basisregistratie Personen in Nederland, is zij op 21 juli 2019, met [minderjarige 2] , naar Bulgarije vertrokken waar zij is gaan wonen (en op afstand van haar Nederlandse werkgever is gaan werken) in een appartement van haar ouders te [plaats 2] . De man is in Nederland blijven wonen. Begin september 2019 heeft de vrouw een verzoek ingediend om te worden ingeschreven in het adoptieregister in Bulgarije en na het doorlopen van het voorgeschreven traject is haar verzoek tot inschrijving in dit register op 20 januari 2020 gehonoreerd. De vrouw is vervolgens met [minderjarige 2] teruggereisd naar Nederland. Nadat zij op 8 maart 2021 telefonisch vernam dat zij een kind kon adopteren, is de vrouw opnieuw naar Bulgarije gereisd. Zij verbleef daar in afwachting van de adoptiebeslissing en de daarop volgende bezwaartermijn van 7 dagen. Op 15 mei 2021 is de vrouw, met [minderjarige 1] , teruggekeerd naar Nederland. Uit het voorgaande, dat onderbouwd is met diverse stukken, blijkt volgens verzoekers dat de vrouw haar gewone verblijfplaats had in Bulgarije ten tijde van de adoptieprocedure- en uitspraak en dat gold eveneens voor [minderjarige 1] .
3.5
Verzoekers beseffen dat zij niet hebben voldaan aan de procedure op grond van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka). Dat neemt niet weg dat het kennelijke belang van [minderjarige 1] volgens hen vereist dat de Bulgaarse adoptie in Nederland wordt erkend. Verzoekers hebben bewust gekozen voor een adoptieprocedure door de vrouw in Bulgarije. Daarmee werd voorzien in hun vurige wens om een familie te stichten en de procedure in Bulgarije verloopt relatief snel. Daarnaast komen de vrouw en [minderjarige 2] uit Bulgarije en dat maakte het logisch om opnieuw een kindje uit Bulgarije te adopteren. De kinderen worden tweetalig en met kennis van twee culturen opgevoed. Verzoekers waren bekend met de Bulgaarse procedure, al vinden zij het achteraf bezien wat naïef dat zij geen beginseltoestemming hebben gevraagd. Tijdens het onderzoek door de Bulgaarse autoriteiten is niet aan de orde gekomen waar de vrouw haar te adopteren kind wilde gaan opvoeden en aan haar is ook geen verplichting opgelegd om [minderjarige 1] in Bulgarije groot te brengen. Het stond de vrouw dus vrij om na de adoptiebeslissing met [minderjarige 1] terug te reizen naar Nederland.
3.6
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard goed bekend te zijn met de toepasselijke verdragen, wetten en regelgeving. Zij heeft jarenlang geprobeerd om kinderen te krijgen en zij heeft de kans om snel een gezin te vormen met beide handen aangegrepen. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben ieder een moeder van Roma-afkomst en voor hen is geen of nauwelijks plek in Bulgarije. De vrouw begrijpt de bedoelingen van het systeem, maar dat werkt niet voor kinderen als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij en de man bieden hen een fijne opvoedingssituatie, zonder vooroordelen of discriminatie, met kansen die ze in Bulgarije nooit hadden gekregen.
3.7
De rechtbank overweegt het volgende.
Nu de vrouw en [minderjarige 1] over de Bulgaarse nationaliteit beschikken, heeft de onderhavige zaak een internationaal karakter. Om die reden moet eerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van het verzoek kennis te nemen. Dit is het geval op grond van artikel 3, onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.8
De rechtbank overweegt voorts dat er zijn twee regimes zijn voor erkenning van buitenlandse adoptiebeslissingen. De eerste is neergelegd in voornoemd verdrag, het HAV, en geldt dus voor adopties waarop dat verdrag van toepassing is. Artikel 23 van het HAV bepaalt dat adopties die in overeenstemming met het verdrag tot stand zijn gekomen in alle verdragsstaten van rechtswege worden erkend. Het tweede regime is te vinden in afdeling 3 van titel 6 van Boek 10 BW. Artikel 10:107 BW bepaalt dat deze afdeling niet geldt voor adopties waarop het HAV van toepassing is. Dit betekent dat een verdragsadoptie die op grond van het HAV niet kan worden erkend, omdat de beginselen van het verdrag niet in acht zijn genomen, niet alsnog op grond van Boek 10 BW erkend kan worden.
3.9
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of het HAV toepasselijk is op het onderhavige verzoek. In dit verdrag zijn onder meer waarborgen vastgelegd om te verzekeren dat interlandelijke adopties op zodanige wijze plaatsvinden dat het hoogste belang van kinderen gediend wordt en de grondrechten die hen volgens het internationale recht toekomen, worden geëerbiedigd. Nu het verdrag sinds 1 oktober 1998 in Nederland van toepassing is en sinds 1 september 2002 in Bulgarije, is dit verdrag gelet op het bepaalde in artikel 41 van het HAV, van toepassing.
3.1
Verzoekers stellen zich op het standpunt dat het HAV niet toepasselijk is, aangezien er in hun visie geen sprake is van een interlandelijke maar van een binnenlandse adoptie, nu de vrouw haar gewone verblijfplaats ten tijde van de adoptieprocedure in Bulgarije had. De Bulgaarse autoriteiten zijn hier ook vanuit gegaan, zoals blijkt uit de Bulgaarse adoptiebeslissing, waarin is opgenomen dat de vrouw (op dat moment) woonachtig was in een appartement in [plaats 2] , Bulgarije.
3.11
De rechtbank overweegt in dit kader het volgende. De vrouw is met [minderjarige 2] in juli 2019 naar Bulgarije vertrokken. Haar in september 2019 ingediende verzoek om te worden ingeschreven in het Bulgaarse adoptieregister is op 20 januari 2020 gehonoreerd. In de tussenliggende periode heeft onderzoek plaatsgevonden door de Bulgaarse autoriteiten en zijn de nodige administratieve handelingen verricht. Nadat de inschrijving in het adoptieregister was gerealiseerd, is de vrouw met [minderjarige 2] teruggekeerd naar Nederland.
3.12
De vrouw heeft vervolgens in Nederland verbleven tot zij op 8 maart 2021 telefonisch werd benaderd door de Bulgaarse autoriteiten met de mededeling dat er een baby beschikbaar was die voor adoptie door haar in aanmerking kwam. De vrouw is enkele dagen later teruggekeerd naar Bulgarije, waar zij de adoptieprocedure heeft afgerond en kort daarna is zij op 15 mei 2021, met [minderjarige 1] , naar Nederland gereisd.
3.13
Gedurende haar verblijf in Bulgarije is de vrouw ingeschreven blijven staan in de BRP en heeft de man zijn verblijf in Nederland voortgezet. De vrouw heeft gedurende een half jaar in Bulgarije verbleven met het oog op de registratie in het adoptieregister en zij is naar Nederland teruggekeerd zodra alle daaraan verbonden verplichtingen waren afgerond. Zij heeft het vervolg in Nederland afgewacht en zij is ruim een jaar later opnieuw naar Bulgarije afgereisd, met het oog op de afronding van het adoptieproces en het ophalen van [minderjarige 1] . De rechtbank concludeert dat de vrouw nooit de intentie heeft gehad langer in Bulgarije te verblijven dan in het kader van dit adoptieproces nodig was. Voor zover kan worden vastgesteld dat haar gewone verblijfplaats is gewijzigd toen zij in 2019 voor een periode van circa een half jaar in Bulgarije verbleef, is deze opnieuw gewijzigd toen zij in januari 2020 naar Nederland terugkeerde. De rechtbank is van oordeel dat zij haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft behouden, toen zij in maart 2021 voor een periode van ongeveer twee maanden in Bulgarije heeft verbleven, nu dit verblijf in het teken stond van het kennismaken met [minderjarige 1] en de adoptie van haar door de vrouw. Bij haar vertrek uit Nederland in maart 2021 had de vrouw de intentie om zich na afronding van de rechterlijke procedure in Bulgarije weer bij haar gezin in Nederland te voegen. Zij is op dat moment niet voornemens geweest haar gewone verblijfplaats te wijzigen en zich in Bulgarije te vestigen. Haar verblijf in Bulgarije in de periode van half maart 2021 tot half mei 2021 wordt door de rechtbank dan ook beschouwd als een reis naar haar moederland, met als doel [minderjarige 1] te adopteren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de vrouw ten tijde van het adoptieverzoek en de adoptiebeslissing haar gewone verblijfplaats had in Bulgarije. Daarmee is sprake van een
interlandelijke adoptie, waarop het HAV toepasselijk is.
3.14
Artikel 23 van het HAV bepaalt dat een adoptie ten aanzien waarvan de bevoegde autoriteit van de Staat waar de adoptie heeft plaatsgevonden schriftelijk heeft verklaard dat zij in overeenstemming met het Verdrag tot stand is gekomen, in de andere Verdragsluitende Staten van rechtswege wordt erkend.
3.15
Verzoekers beschikten ten tijde van de mondelinge behandeling op 10 juli 2023 niet over voornoemde verklaring en zij zijn om die reden door de rechtbank alsnog in de gelegenheid gesteld om die verklaring aan te vragen bij de Bulgaarse autoriteiten. Bij de op 17 juli 2023 ontvangen wijziging van het verzoek hebben zij het standpunt ingenomen dat de adoptie in Bulgarije als binnenlandse adoptie wordt beschouwd en dat voornoemde verklaring om die reden niet door de Bulgaarse autoriteiten kan worden afgegeven. De man en de vrouw handhaven dan ook het standpunt dat erkenning van de Bulgaarse beslissing gegrond dient te worden op artikel 10:108 BW.
3.16
De rechtbank stelt vast dat de vrouw heeft verklaard heel goed op de hoogte te zijn van het toepasselijke (verdrags)recht en dat zij bekend is met de adoptieprocedure in Bulgarije (vanuit Nederland), gelet op de eerdere adoptie van [minderjarige 2] . Uit de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 1 december 2015, waarin de erkenning van de adoptiebeslissing over [minderjarige 2] centraal staat, blijkt dat verzoekers ook toen niet over de verklaring als bedoeld in artikel 23 van het HAV beschikten. Wel hebben verzoekers in die adoptieprocedure beginseltoestemming van de Minister ex artikel 2 van de Wobka gevraagd en gekregen. Deze stap hebben zij nu niet gezet, terwijl voor het overbrengen van een buitenlands kind naar Nederland met het oog op adoptie deze beginseltoestemming wel vereist is. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgesproken dat zij en de man bewuste keuzes hebben gemaakt, nu de door hen ingeslagen weg relatief snel zou leiden tot adoptie in Bulgarije.
3.17
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verzoekers zich goed bewust waren van de door hen ten aanzien van de adoptie van [minderjarige 1] gemaakte keuzes en de gevolgen daarvan. De rechtbank kan zich voorts niet aan de indruk onttrekken dat de vrouw, nu zij de adoptieprocedure in Bulgarije alleen - terwijl haar echtgenoot in Nederland bleef - doorlopen heeft, de Bulgaarse autoriteiten heeft doen voorkomen dat sprake was van een binnenlandse adoptie. De vrouw stelt weliswaar dat tijdens de procedure in Bulgarije nimmer aan haar gevraagd is waar zij het te adopteren kind wilde gaan opvoeden, waardoor dit punt onbesproken is gebleven, maar in het kader van het onderzoek, dat vooraf ging aan de registratie van de vrouw in het adoptieregister, had het in het kader van openheid en transparantie op haar weg gelegen om te melden dat zij voornemens was het kind na de adoptie (vrijwel) onmiddellijk naar Nederland over te brengen. Uit de Bulgaarse adoptiebeslissing blijkt ook dat ervan wordt uitgegaan dat de vrouw in een appartement in [plaats 2] woont, dat zeer goede condities en comfort voor opvoeding van kinderen biedt. De vrouw heeft na de mondelinge behandeling ook niet getracht de verklaring als bedoeld in artikel 23 van het HAV op te vragen, omdat zij zelf vaststelt dat de Bulgaarse autoriteiten de adoptie als een binnenlandse aangelegenheid beschouwen. Zij heeft dus niet alsnog bij de Bulgaarse autoriteiten aan willen kloppen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank wel op haar weg had gelegen. Het uitgangspunt dat van een interlandelijke adoptie pas sprake kan zijn als geen geschikt gezin gevonden kan worden in het Staat van herkomst, vormt immers een belangrijke grondslag van het HAV en de Bulgaarse autoriteiten hebben zich nu niet uit kunnen laten over dit uitgangspunt in de situatie van [minderjarige 1] .
3.18
Het voorgaande leidt ertoe dat niet wordt voldaan aan de in het HAV gestelde voorwaarden voor de erkenning van de Bulgaarse adoptie in Nederland. Gezien hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 3.8, kan van een erkenning van de Bulgaarse adoptiebeslissing op grond van Boek 10 BW geen sprake zijn nu het HAV van toepassing is. Ten overvloede merkt de rechtbank hierbij op dat toepassing van Boek 10 BW er in het onderhavige geval toe zou leiden dat internationale afspraken worden omzeild en verdragsrechtelijke bepalingen, die tot stand zijn gekomen om de belangen van kinderen te waarborgen en misstanden te voorkomen, terzijde worden geschoven.
3.19
Het voorgaande brengt met zich mee dat niet wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden voor de erkenning van de Bulgaarse adoptiebeslissing over [minderjarige 1] . Dat onderdeel van het verzoek dient dan ook te worden afgewezen.
3.2
Met betrekking tot het verzoek tot adoptie van [minderjarige 1] door de man overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van artikel 10:105, eerste lid, BW is op een in Nederland uit te spreken adoptie het Nederlandse recht van toepassing. Het tweede lid bepaalt dat op de toestemming dan wel de raadpleging of de voorlichting van de ouders van het kind of van andere mensen of instellingen toepasselijk is het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit bezit.
3.21
De man is ontvankelijk in zijn verzoek. Het verzoek tot adoptie door hem is gebaseerd op de situatie dat de Bulgaarse adoptie door de vrouw zou worden erkend, waardoor de vrouw al (de enige) juridisch ouder zou zijn van [minderjarige 1] en de familiebanden met de biologische ouders van [minderjarige 1] zouden zijn doorgesneden, waardoor zij in de onderhavige procedure geen rol meer zouden spelen als belanghebbenden. Nu de rechtbank echter tot het oordeel komt dat de Bulgaarse adoptiebeslissing niet voor erkenning vatbaar is, moeten de biologische ouders van [minderjarige 1] , naar Nederlands recht, nog altijd worden beschouwd als haar juridische ouders. Dat betekent dat zij als belanghebbenden in deze procedure moeten worden betrokken.
3.22
Aangezien [minderjarige 1] (enkel) beschikt over de Bulgaarse nationaliteit, zal de advocaat van verzoekers in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over het bepaalde in artikel 10:105, tweede lid, BW. Daartoe zal de behandeling van het (resterende deel van het) verzoek worden aangehouden. De rechtbank verzoekt de advocaat van verzoekers binnen vier weken na heden hierover een standpunt in te nemen. De rechtbank verzoekt de advocaat daarbij tevens verhinderdata door te geven, zodat een nieuwe mondelinge behandeling van het verzoek kan worden gepland. Nu van de biologische ouders van [minderjarige 1] geen woon- of verblijfplaats uit de stukken kan worden opgemaakt, en verzoekers daarover ook niet lijken te beschikken, moeten zij in de Staatscourant worden opgeroepen en geldt een oproeptermijn van minimaal drie maanden. De advocaat wordt verzocht daarmee rekening te houden in haar opgave van de verhinderdata.
3.23
Gelet op het voorgaande zal het verzoek betreffende de erkenning van de Bulgaarse adoptiebeslissing worden afgewezen en zal het verzoek voor het overige worden aangehouden in afwachting van de nadere reactie van de advocaat van verzoekers, zoals hiervoor beschreven. De rechtbank behoudt zich daarbij iedere verdere beslissing voor.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst af het verzoek met betrekking tot de erkenning van de beslissing van de rechter in de Arrondissementsrechtbank van Smolyan, Bulgarije, van 19 april 2021;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot 24 oktober 2023 PRO FORMA, in afwachting van nadere informatie van de advocaat van verzoekers, zoals beschreven in rechtsoverweging 3.22 van deze beschikking;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Triest, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2023, in aanwezigheid van mr. Verhulst-Langer, griffier.
Mededeling van de griffier
Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.