ECLI:NL:RBZWB:2023:679

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
C/02/404835 / JE RK 22-2275
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige met zorgen over ontwikkeling en opvoeding

In deze zaak heeft de kinderrechter op 24 januari 2023 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd door onder andere schoolverzuim, zorgelijk zelfbepalend gedrag en het ontbreken van duidelijke regels en grenzen bij de moeder. De kinderrechter heeft de ouders en de betrokken instanties aangesproken op hun verantwoordelijkheden en de noodzaak van een jeugdzorgwerker. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen, met de verwachting dat de gecertificeerde instelling binnen drie weken na de uitspraak een jeugdzorgwerker beschikbaar stelt. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat er snel actie wordt ondernomen om de situatie van [minderjarige] te verbeteren, gezien de ernstige zorgen die er zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/404835 / JE RK 22-2275
Datum uitspraak: 24 januari 2023

Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.M.M. Heesmans, te Roosendaal,

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M.A. Breewel - Witteveen, te Bergen op Zoom.
De kinderrechter merkt als informant aan:

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

locatie Etten-Leur, hierna te noemen de GI (gecertificeerde instelling).

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek, met bijlagen, van de Raad van 29 december 2022, ingekomen bij de
griffie op dezelfde dag;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 januari 2023.
Op 24 januari 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren nader behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. Breewel - Witteveen;
- de moeder, bijgestaan door mr. Heesmans;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI (middels MS-Teams verbinding).

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige] woont bij de moeder.

Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

Door de Raad is middels het verzoek en bij de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aangevoerd. [minderjarige] is eerder onder toezicht van de GI gesteld van 2 december 2021 tot 2 december 2022. De GI heeft besloten van die maatregel geen verlenging te verzoeken. Bij de Raad bestaan echter nog steeds onduidelijkheden en zorgen over [minderjarige] . Na eerder contactherstel tussen [minderjarige] en de vader is het contact tussen hen opnieuw stil komen te liggen. [minderjarige] heeft deze situatie ervaren als zijnde het niet nakomen van de afspraken door de vader en wenst nu geen contact meer met hem te hebben, hij is het vertrouwen in de vader kwijtgeraakt. De Raad ziet graag dat [minderjarige] zijn beeld van de vader wat kan nuanceren, waarbij beide ouders een aandeel moeten leveren. Aandacht moet zijn voor de problematische hechting van [minderjarige] , waarbij de ouders moeten worden meegenomen in hoe zij [minderjarige] veilig kunnen laten hechten om te voorkomen dat [minderjarige] hier op latere leeftijd problemen mee gaat krijgen en om te zorgen dat hij zich op een gezonde en veilige manier kan ontwikkelen. De ouders communiceren echter niet met elkaar. Het lukt de ouders nog steeds niet om de ex-partnerstrijd los te laten en gezamenlijk invulling te geven aan het ouderschap. [minderjarige] geeft zelf ook aan veel last te hebben van de echtscheidingsstrijd. Boven op deze zorgen komen de zorgen omtrent het ontbreken aan duidelijke regels en grenzen bij de moeder. Sprake lijkt te zijn van rolomkering, [minderjarige] laat zelfbepalend gedrag zien. Ook laat [minderjarige] steeds meer schoolverzuim zien hetgeen de Raad zorgelijk acht. De doelen van de vorige ondertoezichtstelling zijn nog niet behaald en de Raad heeft er geen vertrouwen in dat de ouders genoemde zorgen binnen het vrijwillig kader zullen aanpakken, mede gelet op hun passieve houding. De Raad handhaaft het verzoek.
Door en namens de vader is bij de mondelinge behandeling, kort samengevat, aangevoerd dat hij graag de ondertoezichtstelling uitgesproken ziet. De vader maakt zich zorgen om [minderjarige] gelet op het schoolverzuim, de slechte schoolcijfers, het zelfbepalende gedrag, alleen rondhangen in onbewoonde panden en rondhangen met risicovolle vrienden. Begeleiding door de GI is bij de vorige ondertoezichtstelling pas na een half jaar gestart, en besloten is geen hulpverlening thuis in te zetten en geen hulpverleningstraject aan te bieden. De vader vindt het treurig dat de doelen aan het einde van de vorige ondertoezichtstelling niet zijn behaald. De vader begrijpt dat [minderjarige] inmiddels geen zin meer heeft in hulpverlening, maar hij vindt het wel belangrijk dat [minderjarige] weet dat hij er voor hem wil zijn. De vader wenst in dit kader een (al dan niet laatste) begeleid gesprek met [minderjarige] te voeren waarin [minderjarige] en de vader eerlijk tegen elkaar kunnen zijn en er een goede afsluiting tussen hen kan plaatsvinden, of wellicht een opening tot contactherstel kan worden gecreëerd. De vader wil in dit kader in elk geval, onder geen beding, druk leggen op [minderjarige] . Namens de vader is om die reden verzocht de ondertoezichtstelling enkel uit te spreken voor de duur van drie maanden, in welke periode het gesprek kan plaatsvinden, waarna afhankelijk van de uitkomst van dit gesprek de ondertoezichtstelling kan worden verlengd of worden gestopt. Wanneer [minderjarige] met de vader geen contact meer wil denkt de vader namelijk met behulp van de GI niet veel meer te kunnen behalen. De ondertoezichtstelling heeft daarna dan ook geen meerwaarde.
Door en namens de moeder is bij de mondelinge behandeling, kort samengevat, aangevoerd dat de ondertoezichtstelling enkel averechts zal werken. Hierdoor zal [minderjarige] het gevoel krijgen dat hij gedwongen wordt tot bepaalde dingen, zoals contactherstel met de vader, en dat wil hij niet. Eerder ingezette hulpverlening en zelfs ondertoezichtstelling hebben tot niets geleid en de situatie nu is nog dezelfde als op het moment van de beëindigen van de vorige ondertoezichtstelling. In tegenstelling tot hetgeen de Raad stelt is er weldegelijk contact tussen de ouders over [minderjarige] en dat verloopt naar behoren. De andere zorgen, zoals de zorgen over school, zijn pas recent (in oktober 2022) ontstaan, hierover is de moeder met de school in gesprek. De moeder is met de Raad van mening dat ook het zelfbepalende gedrag moet worden besproken en aangepakt, maar hiervoor is een ondertoezichtstelling niet nodig. De zorgen zijn niet van dien aard dat gesproken kan worden van een ernstige ontwikkelingsbedreiging De lijntjes met bijvoorbeeld 4MB zijn kort waardoor hulpverlening binnen het vrijwillige kader gemakkelijk kan worden gestart. Het is belangrijk dat [minderjarige] rust gegeven wordt en dat hij op een eigen tempo kan bekijken wat hij wil in het contact met de vader. De moeder zal hem in ieder geval niet weghouden bij de vader. De moeder wil dan een afwijzing van het verzoek van de Raad.
[minderjarige] heeft in een gesprek met de kinderrechter, voorafgaand aan de mondelinge behandeling, kort samengevat, aangegeven dat hij geen contact meer heeft met de vader en de hem niet meer wil zien. Hij is niet meer boos op de vader. Hij heeft liever dat de vader helemaal niet in zijn leven is dan dat de vader wisselvallig is in het contact. [minderjarige] gaat inmiddels weer alle dagen naar school.
Door de GI is bij de mondelinge behandeling, kort samengevat, aangevoerd dat zij zich kan vinden in het verzoek van de Raad ondanks eerder te hebben besloten niet te zullen overgaan tot het indienen van een verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling. Er spelen nog zorgen waaraan binnen het kader van een ondertoezichtstelling gewerkt kan worden. De GI merkt hierbij wel op dat er nog geen vaste jeugdzorgwerker beschikbaar is, waardoor de zaak eerst door het provinciaal instroomteam zal worden opgepakt. Niet is bekend wanneer bij een toewijzing een vaste jeugdzorgwerker beschikbaar kan worden gesteld.

De beoordeling

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat er op verschillende vlakken zorgen zijn rondom [minderjarige] . Zo heeft hij geen contact met de vader, laat hij zorgelijk zelfbepalend gedrag zien, is er sprake van schoolverzuim en slechte cijfers, en hangt hij (laat in de avond) rond met risicovolle vrienden. Hier komt bij dat het bij de moeder ontbreekt aan duidelijke regels en grenzen, daar waar [minderjarige] deze juist nodig heeft. Genoemde zorgen zijn risico’s die kunnen leiden tot afglijden van [minderjarige] met tot gevolg politiecontacten. Dit moet worden voorkomen. De kinderrechter is onder deze omstandigheden van oordeel dat [minderjarige] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Hij stelt vast dat de zorg die noodzakelijk is om deze bedreiging weg te nemen in het verleden binnen het vrijwillige kader, en zelfs binnen het jaar van de vorige ondertoezichtstelling, onvoldoende van de grond is gekomen. Het vertrouwen is er wel dat het de ouders en [minderjarige] dit in het gedwongen kader, dus met begeleiding van de GI, alsnog gaat lukken. De kinderrechter zal het verzoek om ondertoezichtstelling van [minderjarige] in zijn belang dan ook toewijzen en wel voor de duur van twaalf maanden. De kinderrechter acht een gesprek tussen [minderjarige] en de vader op enig moment wel van belang, maar is van oordeel dat dit gesprek pas moet plaatsvinden op het moment dat [minderjarige] hier aan toe is; dit betekent dus dat zo’n gesprek niet per se binnen de door de vader genoemde periode van drie maanden hoeft plaats te vinden. Het is aan de jeugdzorgwerker om zo’n gesprek te initiëren, waarna een begin kan worden gemaakt van een herstel van de omgang tussen de [minderjarige] .
Gedurende de ondertoezichtstelling dient te worden gewerkt aan de volgende doelen:
  • [minderjarige] heeft een positief contact met zijn beide ouders c.q. een positief, dan wel neutraal beeld van zijn vader;
  • [minderjarige] verzuimt niet meer van school, doet mee in de les en verbetert zijn cijfers en hij krijgt hierbij ondersteuning vanuit de moeder en zijn netwerk (zus, grootouders (moederszijde);
  • De moeder stelt duidelijke regels en grenzen en heeft zicht op waar en met wie [minderjarige] omgaat als hij buiten rondhangt.
Ten slotte overweegt de kinderrechter dat een ondertoezichtstelling een zware maatregel is en alleen wordt uitgesproken wanneer een kinderrechter van oordeel is dat er ernstige zorgen zijn om de minderjarige. Ook in deze zaak zijn er ernstige zorgen en het zou schadelijk zijn voor de ontwikkeling van [minderjarige] wanneer er niet op zeer korte termijn passende, gedwongen hulp wordt ingeschakeld. Ondanks de voornoemde ernstige zorgen is het echter onduidelijk wanneer er daadwerkelijk uitvoering gegeven gaat worden aan de ondertoezichtstelling. Immers, bij de mondelinge behandeling is door de GI verklaard dat niet bekend wanneer een jeugdzorgwerker in deze zaak beschikbaar zal worden gesteld.
Inmiddels is gebleken dat de wachtlijst voor het beschikbaar stellen van een jeugdzorgwerker bij de GI weer aan het oplopen is. Dit betekent dus dat het maanden kan duren voordat in deze zaak een jeugdzorgwerker beschikbaar wordt gesteld, waarbij een en ander afhankelijk is van de prioritering door de GI. Niet duidelijk is wat de gestelde inzet van het provinciaal instroomteam betekent voor de uitvoering van de maatregel. Daarnaast dient te worden voorkomen dat de situatie van de vorige ondertoezichtstelling zich herhaalt, waarbij pas na ongeveer zes maanden is gestart met een adequate uitvoering van de ondertoezichtstelling. Dit is al met al een betreurenswaardige gang van zaken. De kinderrechter wijst de GI uitdrukkelijk op het bepaalde in artikel 4.2.2 Besluit Jeugdwet. In het eerste lid van dat artikel staat dat de GI binnen vijf werkdagen, nadat zij is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en zij hiervan in kennis is gesteld, een jeugdzorgwerker aanwijst, waarbij het eerste contact plaatsvindt tussen de jeugdzorgwerker en de minderjarige en de met het gezag belaste ouder(s).
Gezien voornoemde ernstige zorgen is het dringend nodig dat er in deze zaak snel een jeugdzorgwerker beschikbaar wordt gesteld. In deze zaak is uitstel van die beschikbaarstelling niet acceptabel. Ondanks de wachtlijstproblematiek van de GI verwacht de kinderrechter van haar dan ook dat zij in deze zaak in ieder geval binnen drie weken nadat zij van deze beslissing in kennis is gesteld een jeugdzorgwerker beschikbaar stelt die de maatregel gaat uitvoeren.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur, met ingang van 24 januari 2023 tot 24 januari 2024;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
draagt de GI op om binnen drie weken nadat zij van deze beslissing in kennis is gesteld een
jeugdzorgwerker beschikbaar te stellen die belast zal worden met de uitvoering van de
ondertoezichtstelling.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2023 door mr. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Van Dijke, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 2 februari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.