ECLI:NL:RBZWB:2023:6804

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/401470 FA RK 22-4153
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • B. Benjaddi
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking in echtscheidingsprocedure met nevenvoorzieningen, waaronder verdeling van de huwelijksgemeenschap en gebruiksvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 september 2023 een eindbeschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.J.C. Dorsselaer-Spapen, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.N.J.B. van Osch, hebben een verzoek ingediend tot verdeling van de huwelijksgemeenschap en nevenvoorzieningen in het kader van hun echtscheiding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtscheiding op 16 september 2022 is ingediend en dat de gemeenschap van goederen op die datum is ontbonden. De vrouw heeft verzocht om de verdeling van de woning voor een periode van drie jaren uit te sluiten, omdat zij en de kinderen in de woning moeten blijven wonen. De man heeft aanvankelijk verzocht om verkoop van de woning, maar heeft later ingestemd met een tijdelijke uitsluiting van de verdeling.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van de vrouw en de kinderen bij het onverdeeld laten van de woning groter zijn dan de belangen van de man bij een onmiddellijke verdeling. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vrouw om de verdeling van de woning uit te sluiten voor een periode van drie jaren toegewezen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de man draagplichtig is voor de helft van de eigenaarslasten van de woning, vastgesteld op € 448,77 per maand, en dat de vrouw een gebruiksvergoeding aan de man verschuldigd is van hetzelfde bedrag, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Het verzoek van de vrouw om vergoeding van de kosten van de huishouding is afgewezen, omdat deze kosten reeds door haar zijn betaald uit haar uitkering.

De rechtbank heeft verder bepaald dat de vrouw het bedrag van € 5.000,= dat na de peildatum op de bankrekening van de man is gestort, aan de man moet terugbetalen. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. Benjaddi, in tegenwoordigheid van griffier mr. Reijerse.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/401470 FA RK 22-4153
datum uitspraak: 26 september 2023
nadere beschikking betreffende echtscheiding met nevenvoorzieningen
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. N.J.C. Dorsselaer-Spapen,
en
[de man],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Vught,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. L.N.J.B. van Osch.
1. Het verdere procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 7 maart 2023 en alle daarin genoemde stukken;
- het op 27 maart 2023 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek, tevens houdende aanvullend verzoek, met bijlagen;
- de brieven van mr. Van Osch van 22 augustus 2023, tevens houdend aanvullend verzoek, en 17 augustus 2023.
1.2. De behandeling van de zaak is voortgezet op de mondelinge behandeling van 28 augustus 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij voormelde beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Verder is bepaald dat het gezag over de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2016;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2019,
voortaan alleen aan de vrouw toekomt en is bepaald dat het recht op omgang tussen de man en de kinderen voor onbepaalde tijd wordt ontzegd. Daarnaast is het verzoek tot betaling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen afgewezen. De verdere behandeling van de zaak en iedere verdere beslissing is aangehouden.
2.2.
Aan de rechtbank ligt nog voor het verzoek van de vrouw partijen te veroordelen tot verdeling van de huwelijksgemeenschap, met benoeming van een notaris en onzijdige personen volgens de wet, en het verzoek van de man de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen te gelasten op de door hem aangegeven wijze. Tevens heeft de vrouw bij haar verweerschrift op zelfstandig verzoek aanvullend verzocht de verdeling van de huwelijksgemeenschap te bepalen conform punt 8 tot 24 van dat verweerschrift, de verdeling van de woning voor een periode van drie jaren uit te sluiten en te bepalen dat de man de helft van de eigenaarslasten aan de vrouw dient te voldoen na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Daarnaast heeft de man bij zijn brief van 22 augustus 2023 aanvullend verzocht een gebruiksvergoeding vast te stellen.
2.3.
Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek partijen te veroordelen tot verdeling van de huwelijksgemeenschap ingetrokken. Dit verzoek wordt daarom niet meer onderzocht en zal worden afgewezen.
Verdeling van de huwelijksgemeenschap
2.4.
Partijen zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Bij de verdeling van deze gemeenschap moet als uitgangspunt worden aangenomen dat partijen in gelijke mate delen in de goederen van de gemeenschap, terwijl ieder de schulden van de gemeenschap voor de helft moet dragen.
Peildatum
2.5.
De gemeenschap van goederen is op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en sub b Burgerlijk Wetboek (BW) ontbonden op de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend bij de rechtbank, te weten 16 september 2022. Die datum is ook bepalend voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap.
2.6.
De peildatum voor de waardering van de bestanddelen van de gemeenschap is in beginsel de datum waarop de verdeling plaatsvindt, tenzij partijen anders overeenkomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aangehouden. Van deze peildata zal ook in het onderstaande worden uitgegaan, tenzij daarvan ambtshalve of op verzoek van partijen uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Samenstelling van de huwelijksgemeenschap
2.7.
De gemeenschap bestond op de peildatum van 16 september 2022, volgens opgave van partijen zelf, uit de volgende bestanddelen:
Goederen
a. de echtelijke woning, gelegen aan de [adres] te [plaats] ;
b. de inboedelgoederen;
c. de saldi op de bankrekeningen.
Schulden
d. de hypothecaire geldlening bij de ABN Amro Hypotheken Groep B.V. verbonden aan de echtelijke woning;
e. de studieschuld van ieder van partijen;
f. de schuld die is ontstaan naar aanleiding van de strafzaak;
g. de schuld aan de Belastingdienst ter zake onterecht ontvangen toeslagen.
Ad. a. en d. de echtelijke woning gelegen aan de [adres] te [plaats] en de daaraan verbonden hypothecaire lening
2.8.
De vrouw verzoekt dat, op grond van artikel 3:178 lid 3 BW, de verdeling van de woning voor een periode van drie jaren wordt uitgesloten. Zij en de kinderen moeten noodgedwongen in de woning blijven wonen omdat zij nergens anders terecht kunnen. De vrouw heeft geen inkomen en is niet in staat kosten voor een particuliere huurwoning te dragen. De kinderen gaan in de buurt naar school en naar de opvang en de leerkrachten en leidsters weten van de situatie van de kinderen af. De vrouw acht het niet in het belang van de kinderen dat zij opnieuw moeten beginnen op een andere school. Ook heeft de vrouw met behulp van Slachtofferhulp Nederland de badkamer verbouwd en de meubels zijn in de woning op een andere plaats gezet zodat het voor de kinderen leefbaar is. De man heeft verder bevestigd dat hij nog lange tijd in detentie zit en daarna in een psychiatrische kliniek moet verblijven. Het belang van de vrouw en van haar kinderen bij het voorlopig onverdeeld laten van de woning zijn aanmerkelijk groter dan de belangen van de man bij onmiddellijke verdeling. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw verder aangegeven dat zij de woning eigenlijk onverdeeld zou willen laten zo lang de kinderen op de basisschool zitten, echter het wettelijke maximum is drie jaren.
2.9.
De man heeft in eerste instantie aangegeven dat hij van mening is dat de woning verkocht moet worden, nu geen van partijen in staat is de woning en de daarop rustende hypothecaire schuld over te nemen. Op de mondelinge behandeling heeft de man in reactie op het verzoek van de vrouw aangegeven dat hij er mee zou kunnen instemmen dat de verdeling van de woning wordt uitgesloten, maar slechts voor de duur van maximaal twee jaren. Hij verwacht namelijk dat in juni 2024 zijn detentie zal eindigen en dat in 2025 zijn tbs-behandeling positief wordt afgerond. Hij verwacht namelijk al tijdens detentie te kunnen starten met de tbs-behandeling.
2.10.
Ingevolge art. 3:178 lid 3 BW kan de rechter, indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van (in dit geval:) de vrouw aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend, dus die van de man, een of meermalen, telkens voor ten hoogste drie jaren een vordering tot verdeling uitsluiten. De rechtbank is van oordeel dat de belangen die de vrouw heeft bij het onverdeeld laten van de woning groter zijn dan de belangen van de man bij de onmiddellijke verdeling daarvan. Het belang van de man niet te lang in onverdeeldheid te blijven, staat op zich zelf genomen niet ter discussie en vindt zijn grondslag in de wet. Echter, de man is op dit moment gedetineerd en gedurende zijn detentie gaat de rechtbank ervan uit dat hij niet over zijn deel van de woning kan beschikken. Tegenover het belang van de man staat het belang van de vrouw. Haar belang blijkt uit haar toelichting dat zij en de kinderen behoefte hebben aan rust en stabiliteit na de onrust de afgelopen jaren, waarin de man is veroordeeld voor ernstig seksueel misbruik van de twee kinderen van partijen en het vervaardigen en in het bezit hebben van kinderporno. Deze rust wordt geboden door in de woning te blijven. De woning is met behulp van de Slachtofferhulp Nederland aangepast, zodat de woning voor de kinderen leefbaar is. Daarnaast zijn de school en de kinderopvang van de kinderen op de hoogte van de situatie rondom de kinderen en is het in hun belang in die buurt te blijven wonen. Gelet op het lage inkomen van de vrouw, een Participatiewetuitkering, komt zij op korte termijn niet in aanmerking voor vervangende geschikte woonruimte in de buurt waar zij nu woont. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de mogelijkheid tot het vorderen van de verdeling van de woning door de man uitsluiten. Het verzoek van de vrouw om de verdeling van de woning uit te sluiten staat voor toewijzing gereed.
De rechtbank heeft het door de man tijdens de mondelinge behandeling ingenomen standpunt zo begrepen dat voor zover het verzoek van de vrouw wordt toegewezen, dit dan toe te wijzen voor een periode van maximaal twee jaren. Naar eigen zeggen is de man gedetineerd tot juni 2024. Hij is verder veroordeeld tot twee jaar tbs. De stelling van de man dat hij verwacht dan in 2025 al klaar te zijn met zijn tbs-behandeling is te voorbarig en niet met stukken onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de uitsluiting van het vorderen van verdeling van de woning te beperken tot de duur van twee jaren zoals door de man aangevoerd. Dit brengt met zich mee dat het verzoek van de vrouw wordt toegewezen voor de duur van drie jaren ingaande op de datum van deze beschikking.
Ad. b. de inboedelgoederen
2.11.
Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat de privégoederen van de man aan zijn zus zijn afgegeven. Partijen hebben daarop aangegeven geen beslissing meer nodig te hebben van de rechtbank wat betreft de inboedelgoederen.
Ad. c. de saldi op de bankrekeningen
2.12.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de banksaldi op de bankrekeningen die aanwezig waren op het moment van de peildatum, zijnde 16 september 2022, bij helfte worden verdeeld. Hierover is daarom geen beslissing van de rechtbank meer nodig.
2.13.
Tussen partijen is nog wel in geschil of ook het bedrag van ongeveer € 5.000,= dat na de peildatum op de bankrekening van de man is gestort bij helfte moet worden verdeeld. De man stelt dat dit bedrag, dat is binnengekomen als eindafrekening van zijn voormalig werkgever, volledig aan hem moet toekomen. Het is namelijk na de peildatum binnengekomen en op zijn rekening gestort. Verder heeft de man op meerdere vlakken al financieel aan de vrouw toegegeven. Zo heeft hij een creditcardschuld van € 2.000,= afgelost en € 1.400,= aan rente op een lening betaald. Verder is het ontvangen bedrag zonder overleg met de man of zijn advocaat door de vrouw gebruikt.
2.14.
De vrouw doet een beroep op de redelijkheid en billijkheid en stelt dat het ontvangen geld inmiddels grotendeels is gebruikt voor het doen van boodschappen, de kosten van de kinderen en voor het resterende deel gebruikt moet worden ten behoeve van de kinderen en de woning.
2.15.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat de saldi op de bankrekeningen dat op de peildatum aanwezig is bij helfte worden verdeeld. De vrouw doet een beroep op de redelijkheid en billijkheid. Daarbij moet zij alle mogelijke feiten en omstandigheden aandragen die van belang zijn. Zij heeft echter enkel gesteld dat het na de peildatum ontvangen geld grotendeels gebruikt is en is opgegaan aan de kinderen en de woning. Zij heeft niet gespecificeerd waar dit geld aan is besteed, waarom zij daar dit geld voor moest gebruiken en dit noodzakelijk was. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd waarom moet worden afgeweken van de hoofdregel. Dit betekent dat het bedrag van € 5.000,= dat na de peildatum op de bankrekening van de man is gestort aan hem toekomt. Het bedrag dat reeds door de vrouw is gebruikt dient door haar gelet daarop aan de man te worden terugbetaald. Voor zover de vrouw ook beschikt over het restant dat nog niet is verbruikt, dan dient zij dit ook aan de man terug te betalen.
Ad. e., f, en g. de studieschuld van partijen, de schuld naar aanleiding van de strafzaak en de schuld aan de Belastingdienst
2.16.
Partijen zijn het erover eens dat de man draagplichtig is voor de schuld die is ontstaan naar aanleiding van de strafzaak.
2.17.
Op de mondelinge behandeling zijn partijen het er verder over eens geworden dat partijen zowel voor de studieschuld van partijen als de schuld aan de Belastingdienst, bij partijen genoegzaam bekend, allebei voor de helft draagplichtig zijn.
2.18.
Gelet op de overeenstemming van partijen over de draagplicht van deze schulden, is gelet op artikel 3:185 BW ten aanzien van deze bestanddelen van de gemeenschap geen beslissing meer nodig van de rechtbank.
Kosten van de huishouding
2.19.
De vrouw verzoekt primair dat de man de door haar betaalde kosten voor de huishouding dient te vergoeden ingevolge artikel 1:84 BW tot aan de datum dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Subsidiair verzoekt de vrouw dat de man verplicht is de helft van de kosten van de huishouding aan haar te vergoeden en te voldoen. Zij legt aan dit verzoek het volgende ten grondslag. De man ontvangt vanaf zijn aanhouding op 25 februari 2021 geen salaris meer van zijn werkgever, althans heeft de vrouw hiervan niets ontvangen. De vrouw heeft een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangen, met een woonkostentoeslag, zodat zij de maandelijkse lasten van de woning en de overige lasten van het gezin kon dragen. De kosten van de huishouding komen primair volgens de vaste verdeling die tussen partijen gold, volledig voor rekening van de man. De man was namelijk kostwinner en de vrouw zorgde thuis voor de kinderen. Het inkomen van de man is mogelijk vanaf 25 februari 2021 ontoereikend geweest, maar dan komen de kosten ten laste van zijn vermogen. Het vermogen van de man bestaat uit de onverdeelde helft van de gemeenschappelijke boedel, waaronder in ieder geval de waarde van de woning.
2.20.
De man heeft op de mondelinge behandeling verweer gevoerd. De kosten van de huishouding zijn reeds voldaan uit de uitkering en de toeslagen die vrouw ontvangt. De vrouw kan deze kosten dus ook niet van de man terugvorderen.
2.21.
Artikel 1:84 BW bepaalt de onderlinge draagkracht van de kosten van de huishouding gedurende het huwelijk. Deze kosten komen ten laste van het gemene inkomen van de echtgenoten en, voor zover dit ontoereikend is, ten laste van hun eigen inkomens in evenredigheid daarvan; voor zover de inkomens ontoereikend zijn, komen deze kosten ten laste van het gemene vermogen en, voor zover ook dit ontoereikend is, ten laste van de eigen vermogens naar evenredigheid daarvan.
De rechtbank overweegt dat tot de aanhouding van de man in februari 2021 hij de kostwinner was in het gezin van partijen. De kosten van de huishouding werden toen betaald van het gemene inkomen van partijen, destijds dus het inkomen van de man. Sinds zijn aanhouding ontvangt de man geen inkomen meer. Vanaf dat moment is de vrouw met haar inkomen, zijnde een Participatiewetuitkering en toeslagen, de volledige kosten van de huishouding gaan betalen.
De vrouw heeft aldus volgens het vaste stramien van artikel 1:84 BW de kosten van de huishouding betaald van het gemene inkomen, zijnde haar inkomen. Dat het inkomen van de vrouw maar net toereikend was en de vrouw niet heeft kunnen sparen doet daar niet aan af. De rechtbank gaat hiermee ook voorbij aan het standpunt van de vrouw dat de man vanaf zijn aanhouding tot en met heden de kosten van de huishouding moet voldoen uit zijn toekomstig vermogen, omdat hij in het verleden de kostwinner van het gezin was. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw betreffende de kosten van de huishouding afwijzen.
Eigenaarslasten en gebruiksvergoeding
2.22.
De rechtbank ziet aanleiding de verzoeken betreffende de eigenaarslasten en gebruiksvergoeding samen te behandelen.
2.23.
De vrouw verzoekt dat na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand partijen gezamenlijk de eigenaarslasten verbonden aan de woning voldoen. De man dient dan maandelijks aan de vrouw de helft van deze lasten te betalen, te weten een bedrag van € 406,35 voor de hypotheeklasten en een bedrag van
€ 42,42 voor de gemeentelijke belastingen.
2.24.
De man heeft in reactie op het verzoek van de vrouw dat ziet op de eigenaarslasten van de woning, vaststelling van een gebruiksvergoeding verzocht. Hij verzoekt primair een gebruiksvergoeding die gelijk is aan de helft van de hypothecaire maandlast en gemeentelijke belastingen. Subsidiair verzoekt de man een gebruiksvergoeding die gelijk is aan de helft van 3,5% van de overwaarde van de echtelijke woning. Weliswaar is de man gehouden de helft van de eigenaarslasten van de woning te voldoen, maar de feitelijke situatie is nu zo dat de vrouw alleen gebruik maakt van de woning, ook van het woningdeel van de man, zodat de man een vergoeding vraagt ter zake het gebruik door de vrouw van zijn deel van de woning.
2.25.
Ingevolge artikel 3:172 BW delen de deelgenoten naar evenredigheid van hun aandelen in de vruchten en andere voordelen die het gemeenschappelijke goed oplevert, en moeten zij in dezelfde evenredigheid bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen welke bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht, tenzij een regeling anders bepaalt.
De rechtbank overweegt dat nu partijen ieder voor de helft tot de woning gerechtigd zijn, zij in beginsel ieder voor de helft in die uitgaven voor de woning dienen bij te dragen. Het verzoek van de vrouw dat de man de helft van de eigenaarslasten kan worden toegewezen. Tussen partijen staat vast dat de helft van deze maandelijkse lasten € 406,35 voor hypotheeklasten en € 42,42 voor de gemeentelijke belastingen bedragen. In totaal dus € 448,77 per maand.
2.26.
Wat betreft de vraag of de man aanspraak maakt op een gebruiksvergoeding is van belang dat artikel 3:169 BW bepaalt dat, behoudens andersluidende regeling, iedere deelgenoot bevoegd is tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed, mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot artikel 3:169 BW (onder andere HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:156, HR 22 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9143 en HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6176) volgt dat een deelgenoot die een goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, verplicht is die andere deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen, behoudens een andersluidende regeling.
Hoewel de vrouw heeft betoogd dat zij niet het uitsluitend gebruik van de woning heeft, nu dit niet door de rechtbank of een andere regeling is bepaald, doet dit niet af aan de feitelijke situatie van partijen. Deze situatie houdt in dat de man gedetineerd is. er is sprake van een strafrechtelijk contactverbod en bij voormelde beschikking is de omgang tussen de man en de kinderen ontzegd. Het voorgaande maakt dat de vrouw feitelijk het uitsluitend gebruik van de woning heeft. Gelet daarop kan de man in beginsel een gebruiksvergoeding vragen. Bij de bepaling van de hoogte van de gebruiksvergoeding moet rekening worden gehouden met alle feiten en omstandigheden van het betreffende geval. In de praktijk bestaan meerdere methodes voor de berekening van een gebruiksvergoeding. In deze zaak acht de rechtbank het redelijk dat de gebruiksvergoeding, met ingang van de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, wordt vastgesteld op de helft van voormelde eigenaarslasten, zijnde € 448,77 per maand. Het primaire verzoek van de man zal dus worden toegewezen.
2.27.
Zoals uit de voorgaande rechtsoverwegingen volgt zijn de door de man aan de vrouw te betalen eigenaarslasten en de door de vrouw aan de man te betalen gebruiksvergoeding gelijk aan elkaar. Nu er geen expliciet beroep op verrekening is gedaan, laat de rechtbank dit bij partijen hoe zij hier uitvoering aan wensen te geven.

3.De beslissing

De rechtbank
sluit een vordering (van de man) tot verdeling van de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] , uit voor ten hoogste drie jaren, te rekenen vanaf de datum van deze beschikking;
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van het bedrag dat door haar reeds is gebruikt en/of opgenomen van het bedrag van € 5.000,= dat na de peildatum, zijnde 16 september 2022, op de bankrekening van de man is binnengekomen (eindafrekening van zijn werkgever);
bepaalt dat de man draagplichtig is voor de helft van de hypotheeklasten en andere eigenaarslasten, vastgesteld op een bedrag van € 448,77 per maand, met ingang van de datum dat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
bepaalt dat de vrouw een gebruiksvergoeding aan de man verschuldigd is van
€ 448,77 per maand, met ingang van de datum dat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Benjaddi, en, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.