ECLI:NL:RBZWB:2023:6812

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/412505 / JE RK 23-1390
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 september 2023 een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige01], [minderjarige02] en [minderjarige03]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de kinderen nog onvoldoende zijn weggenomen, aangezien de moeder in de afgelopen periode geen hulpverlening heeft geaccepteerd. Hierdoor heeft de gecertificeerde instelling (GI) geen zicht op de thuissituatie van de moeder en kan er niet gewerkt worden aan een terugthuisplaatsing van de kinderen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van een jaar, met ingang van 28 september 2023, en heeft ook de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor dezelfde periode. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de moeder samenwerkt met de GI en de hulpverlening, zodat er zicht komt op een stabiele en veilige thuissituatie voor de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ontwikkeling van de kinderen niet in gevaar komt door een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/412505 / JE RK 23-1390
Datum uitspraak: 20 september 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam Zuidoost,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige01],
geboren op [geboortedatum01] 2008 in [geboorteplaats 01] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] .
[minderjarige02],
geboren op [geboortedatum02] 2010 in [geboorteplaats 01] ,
hierna te noemen: [minderjarige02] .
[minderjarige03],
geboren op [geboortedatum03] 2012 in [geboorteplaats 02] ,
hierna te noemen: [minderjarige03] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder01],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats01] .
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[de vader01],
hierna te noemen: de vader van [minderjarige01] en [minderjarige02] ,
wonende in [woonplaats02] .
[de vader02],
hierna te noemen: de vader van [minderjarige03] ,
wonende in [woonplaats03] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 25 juli 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 2 augustus 2023;
  • het e-mailbericht van de GI van 20 september 2023 met als bijlage de (ongedateerde) brief van de directeur van [woongroep] , binnengekomen bij de rechtbank op 20 september 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 september 2023. Daarbij waren aanwezig:
- [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] , die allen in een apart kindgesprek zijn gehoord;
- de moeder;
- de vader van [minderjarige01] en [minderjarige02] ;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De vader van [minderjarige03] is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader van [minderjarige03] wel juist en tijdig is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 12 juli 2022 zijn [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 11 juli 2022 en tot 25 juli 2022. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] verleend met ingang van 11 juli 2022 en tot 25 juli 2022.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 juli 2022 is de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] verlengd met ingang van 25 juli 2022 en tot 11 oktober 2022.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 28 september 2022 zijn [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] onder toezicht gesteld met ingang van 28 september 2022 en tot 28 september 2023. In diezelfde beschikking is door de kinderrechter een machtiging verleend om [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 28 september 2022 en tot 28 maart 2023.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van 9 maart 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 28 maart 2023 en tot 28 juni 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.6.
Bij beschikking van de kinderrechter van 22 juni 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 28 juni 2023 en tot 28 september 2023.
2.7.
[minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] verblijven op grond van bovengenoemde machtiging bij [woongroep] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar met ingang van 28 september 2023. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft de verzoeken. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling in aanvulling op het verzoekschrift nog het volgende naar voren gebracht. De moeder heeft de afgelopen periode geen hulpverlening geaccepteerd, waardoor de GI op geen enkele wijze zicht op de thuissituatie bij de moeder heeft gekregen. De GI weet niet of en wat er in de thuissituatie van de moeder is verbeterd. Dit maakt dat het niet verantwoord is voor de GI om stapjes terug te zetten en te werken aan een terugthuisplaatsing van de kinderen. In het verleden waren er immers veel zorgen over de kinderen toen zij nog thuis woonden. Eerder heeft de moeder wel een tijd hulp van [naam01] aanvaard. [zorginstelling] , die is ingezet voor de moeder en [minderjarige03] , is echter nooit binnengekomen. Het klopt dat de moeder zich sinds twee weken opnieuw heeft open gesteld en een afspraak met de GI heeft gemaakt, welke wegens verwarring en onduidelijkheid geen doorgang heeft gevonden. Wat betreft de zorgen om de kinderen heeft de GI aangegeven dat het met [minderjarige03] wisselend gaat. Er is recent een breed onderzoek bij [minderjarige03] afgenomen waar o.a. naar voren is gekomen dat er signalen zijn van een mogelijke hechtingsstoornis. Binnenkort zal er een behandeling voor hem starten. Verder botsen [minderjarige03] en de moeder met elkaar en hebben zij vaak ruzie. Dit is lastig, omdat [minderjarige03] graag bij de moeder wil zijn terwijl het contact niet altijd goed verloopt als gevolg waarvan [minderjarige03] regelmatig eerder teruggaat naar [woongroep] . Ook komt het geregeld voor dat de moeder – anders dan bij [minderjarige01] en [minderjarige02] – niet op de afgesproken plek en tijd is voor het contactmoment met [minderjarige03] . Verder is [minderjarige01] sinds de start van het schooljaar drie keer naar school geweest. Vorig schooljaar is bureau Halt betrokken geraakt. [minderjarige01] had recent een afspraak met bureau Halt, maar daar is zij niet verschenen. Ook houdt [minderjarige01] zich niet aan de afspraken, eveneens de moeder niet. [minderjarige01] heeft sinds de start van het schooljaar één nacht bij [woongroep] geslapen. Zij is meestal bij de moeder of bij vrienden, terwijl de GI dan niet weet waar [minderjarige01] is. De GI is er dan ook vaak mee bezig om [minderjarige01] op te sporen. Temeer nu [minderjarige01] en de moeder niet altijd op de GI reageren. Eerder waren er ook zorgen over het zelfbepalende gedrag van de kinderen. Zo waren [minderjarige01] en [minderjarige02] tot laat in de avond en/of de nacht buiten en nuttigde zij op jonge leeftijd alcohol. Verder gaat het met [minderjarige02] relatief goed. Zij zit in de puberteit en heeft soms uitschieters, maar er zijn geen verontrustende signalen. Daarnaast heeft de GI toegelicht dat [woongroep] sinds kort een tweede locatie voor de oudere kinderen heeft, hetgeen gepaard gaat met meer vrijheden. Nu [minderjarige01] zich sinds de terugkomst van De Loopplank aan geen enkele afspraak heeft gehouden, mag zij daar op dit moment niet naartoe. Wel heeft [minderjarige01] een driepersoonskamer op de eerste locatie voor zichzelf (tenzij er een crisisplaatsing komt). De GI onderzoekt of [minderjarige01] naar een woongroep in [plaats] kan. De moeder lijkt hier – anders dan eerst – niet meer positief over te zijn. Ook heeft [minderjarige01] recent bij een woongroep in Middelburg gekeken, maar dat heeft gelet op de afstand niet de voorkeur van de GI.
4.2.
De moeder is het niet eens met de verzoeken. Na een periode waarin de moeder er geen zin meer in had, heeft zij zich sinds twee weken weer opengesteld voor de GI. Zij probeert mee te werken. Zo is de moeder meegegaan naar een mogelijk woongroep voor [minderjarige01] in Middelburg. Ook probeert zij – ondanks dat de moeder [minderjarige01] begrijpt – [minderjarige01] te stimuleren om te doen wat er wordt gevraagd. [minderjarige01] is namelijk vaak bij de moeder, maar dat wordt door de GI afgestraft. Verder vindt de moeder de communicatie met de GI en [woongroep] en tussen de instanties onderling waardeloos. Zo heeft de moeder anderhalf uur op de GI gewacht. Zij doet haar best, maar het wordt niet gezien. De moeder heeft het gevoel dat de GI haar bewust dwars zit en dat zij geen eerlijke kans heeft gekregen. In de afgelopen twee jaar heeft de GI geen stappen teruggezet. Ook heeft de GI niet onderzocht of de kinderen weer thuis kunnen wonen. Het duurt allemaal te lang. De moeder vindt dat de kinderen terug naar huis moeten komen. Zij ziet geen reden waarom dat niet zou kunnen. [minderjarige01] en [minderjarige02] doen hun best. Zij mogen overal logeren, maar niet bij de moeder. Daar is de moeder het niet mee eens. Als gevolg daarvan werkt de moeder niet mee, hetgeen de kinderen – zeker [minderjarige01] – overnemen. Daarnaast is er binnen het gezin een verbetering gaande. De band tussen de moeder en [minderjarige01] en [minderjarige02] is hechter geworden. Ook is de band tussen de kinderen onderling verbeterd. Met [minderjarige03] botst de moeder. Vermoedelijk omdat zij allebei dezelfde irritatiepunten hebben en elkaar op die manier onbewust irriteren. Als [minderjarige03] bij de moeder is, dan verveelt hij zich en wil hij terug naar [woongroep] . [minderjarige01] en [minderjarige02] hebben dat niet. De moeder geeft aan dat zij met [minderjarige03] hulp nodig heeft. Het zou fijn zijn als de moeder meer handvatten heeft. Ook is het goed voor [minderjarige03] als hij hulpverlening krijgt. Verder wil de moeder niet dat [minderjarige01] naar een woongroep in [plaats] gaat. Zij wil dat de kinderen naar huis komen. Als de uithuisplaatsing toch wordt verlengd, wil zij dat [minderjarige01] naar de tweede locatie van [woongroep] gaat zodat zij samen met [minderjarige02] is.
4.3.
De vader van [minderjarige01] en [minderjarige02] is het ook niet eens met de verzoeken. Hij vindt dat de redenen en de doelstellingen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing uit het zicht zijn verloren. De kinderen zijn uit huis geplaatst, omdat de moeder op die manier meer aandacht aan [minderjarige01] en [minderjarige02] kan geven en hun hechtingsrelatie kan verbeteren nu de verzorging en opvoeding van [minderjarige03] gelet op zijn ADHD veel van de moeder vergt. Op de manier hoe het nu gaat, wordt de aandacht voor [minderjarige01] en [minderjarige02] en de communicatie met de moeder juist alleen maar minder. Verder spreken [minderjarige01] en [minderjarige02] de vader dagelijks. De vader maakt zich minder zorgen om [minderjarige01] dan aan het begin van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. [minderjarige01] wordt ouder en zij begrijpt dat hetgeen zij deed niet de juiste weg was. Het gaat nu beter. [minderjarige02] is altijd stabiel geweest. De vader kan zich niet voorstellen dat [minderjarige02] zou afdwalen. Hij vindt dat de kinderen terug thuis bij de moeder moeten worden geplaatst en dat er vanuit daar hulpverlening gericht op de interactie tussen de moeder en [minderjarige03] moet worden ingezet. Dat de moeder eerst moet meewerken aan hulpverlening moet geen middel zijn om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing langer te laten voortduren.
4.4.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter geeft [minderjarige03] aan dat hij het wonen bij [woongroep] leuk vindt. De begeleiding is prettig en de kinderen zijn leuk. Ook vindt hij het fijn dat zijn zussen bij [woongroep] wonen. Desondanks zou [minderjarige03] het erg vinden als hij terug moet naar [woongroep] . Er zijn erge dingen bij [woongroep] gebeurd, waardoor [minderjarige03] bang is om terug te gaan. Een oudere jongen heeft rare dingen met [minderjarige03] gedaan. [minderjarige03] vindt dat die jongen daarvoor straf moet krijgen. Daarnaast vindt [minderjarige03] het thuis het leukst. [minderjarige03] wil het liefst terug naar de moeder. Dit zou veel voor hem betekenen. Verder slaapt [minderjarige03] elke week op woensdag bij de moeder en ziet hij de moeder op zondag tot 19.00 uur. Dat vindt [minderjarige03] fijn. Hij kijkt er altijd naar uit. Met de vader heeft [minderjarige03] een minder goede band. Hij vindt het niet leuk dat de vader steeds ruzie maakt met oma vaderszijde en de moeder. De vader maakt geen ruzie met [minderjarige03] .
4.5.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter geeft [minderjarige01] aan dat het nu goed met haar gaat. [minderjarige01] heeft eerder veel gedoe en ruzie met haar vriendje gehad. Nu proberen zij het opnieuw en dat verloopt goed. Verder wil [minderjarige01] terug naar huis. Het is onzin dat [minderjarige01] (en [minderjarige02] ) uit huis zijn geplaatst en zij ziet het nut er dan ook niet meer van in. Het was alleen nodig voor [minderjarige03] , omdat [minderjarige03] en de moeder veel ruzie hebben. [minderjarige01] heeft geen ruzie met de moeder. Zij is het beu om bij [woongroep] te wonen. Het is daar niet fijn en er wordt niet naar [minderjarige01] geluisterd. Zij slaapt in het huis met [minderjarige03] en andere kinderen van zijn leeftijd. Terwijl [minderjarige02] en een oude vriendin van [minderjarige01] op de tweede locatie slapen. [minderjarige01] wil naar de tweede locatie. Zij heeft meer privacy nodig. [minderjarige01] zegt ook dat zij zelfs niet meer welkom is bij [woongroep] . Soms wordt zij weggestuurd waarna zij bij de moeder gaat slapen en soms moet zij terugkomen, omdat [woongroep] anders de politie gaat bellen. [minderjarige01] weet hierdoor niet meer waar zij thuis hoort. Zij wil op één vaste plek wonen. Verder gaat [minderjarige01] weer naar school. Het gaat beter dan eerst. Daarnaast heeft zij een fijn contact met de vader. Zij whatsappen geregeld met elkaar. [minderjarige01] gaat niet vaak langs, omdat zij daar verder niemand kent. Tot slot komt [minderjarige01] voor [minderjarige02] en [minderjarige03] op als er iets is, omdat zij sneller haar mond opentrekt. Ook wil zij [minderjarige02] beschermen o.a. tegen (oudere) jongens.
4.6.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter geeft [minderjarige02] aan dat het goed gaat met haar. Het gaat goed op school, met de voetbal en met haar vriendinnen. [minderjarige02] heeft naast de uithuisplaatsing en het missen van de moeder een leuk leven. Ondanks dat [minderjarige02] het gezellig vindt bij [woongroep] , wil zij het liefst naar huis. Zij begrijpt dat dat niet meteen kan. [minderjarige02] geeft aan dat zij eraan is gewend dat de uithuisplaatsing wordt verlengd. Dit omdat de moeder niet goed zou meewerken, maar hier merkt [minderjarige02] niets van. [minderjarige02] slaapt elke week op vrijdag bij de moeder, maar zij wil de moeder graag vaker zien. Verder heeft [minderjarige02] via whatsapp contact met de vader en zien zij elkaar soms in de vakantie. Als de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd, vindt [minderjarige02] het fijn als [minderjarige01] in haar huis bij [woongroep] komt wonen. Het is gezelliger voor [minderjarige02] , maar ook beter voor [minderjarige01] zelf.

5.De beoordeling

Verlenging ondertoezichtstelling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
De kinderrechter zal het verzoek toewijzen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] verlengen voor de duur van een jaar te weten met ingang van 28 september 2023 en tot 28 september 2024. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.3.
De kinderrechter overweegt hiertoe dat de zorgen over [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] nog onvoldoende zijn weggenomen. De moeder heeft in de afgelopen periode geen hulpverlening in de thuissituatie toegelaten. Dit maakt dat de GI nog steeds geen zicht heeft op of en wat er in de thuissituatie van de moeder is verbeterd. Hierdoor kan de GI nog geen stappen terugzetten en/of werken aan een terugthuisplaatsing van de kinderen, hetgeen de moeder graag wil. Dat de moeder zich sinds twee weken weer openstelt voor de GI en de hulpverlening vindt de kinderrechter zeer positief. Deze ontwikkeling is nog erg pril en moet nog worden afgemaakt. Vooralsnog heeft de GI er immers geen zicht op of het in de thuissituatie van de moeder stabiel en (zowel emotioneel als fysiek) veilig genoeg is voor de kinderen. Het is onduidelijk of de zorgen zoals deze bij aanvang van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing aan de orde waren, zijn weggenomen. Zo vertoonden de kinderen zelfbepalende gedrag. [minderjarige01] en [minderjarige02] waren tot laat in de avond en/of nacht buiten en op jonge leeftijd nuttigden zij alcohol. De kinderrechter stelt ook vast dat er meer recente zorgen over de kinderen zijn. Bij [minderjarige01] is bureau Halt betrokken. Zij is sinds de start van dit schooljaar drie keer naar school gegaan. Ook heeft zij sinds de start van het schooljaar slechts één keer bij [woongroep] geslapen. [minderjarige01] vertoont nog steeds zelfbepalend gedrag en houdt zich niet aan de afspraken. Zij is veelal bij de moeder of bij vrienden, terwijl de GI vaak niet weet waar [minderjarige01] is en ook geen contact met [minderjarige01] krijgt. De moeder lijkt [minderjarige01] hierin niet te willen of te kunnen ondersteunen om de afspraken na te komen. Dit heeft tot gevolg dat [minderjarige01] , zoals zij ook tijdens het kindgesprek heeft verteld, geen rust ervaart. [minderjarige01] wil op één vaste plek wonen. Verder botsen [minderjarige03] en de moeder regelmatig met elkaar, hetgeen de moeder ook niet weerspreekt. Het contact tussen [minderjarige03] en de moeder verloopt niet altijd goed, terwijl [minderjarige03] zelf heeft aangegeven dat hij graag bij de moeder wil zijn. Dat is lastig voor [minderjarige03] . Als gevolg hiervan gaat [minderjarige03] tijdens het contactmoment met de moeder weleens eerder terug naar [woongroep] . Verder zijn er naast zijn ADHD tijdens het breed onderzoek ook signalen bij [minderjarige03] naar voren gekomen die wijzen op een mogelijke hechtingsstoornis. Daarnaast maakt de kinderrechter zich zorgen om de (gender)identiteitsontwikkeling van [minderjarige03] en of hij hiertoe voldoende ruimte heeft. Met [minderjarige02] lijkt het goed te gaan. Er zijn geen verontrustende signalen rondom haar. Wel begrijpt [minderjarige02] dat zij niet direct terug naar huis kan, hoe graag zij dit ook zou willen. Ook lijkt zij zich verantwoordelijk te voelen voor taken die niet passen bij haar leeftijd.
5.4.
Verder stelt de kinderrechter vast dat de moeder de hulpverlening in de afgelopen periode niet heeft toegelaten. In de twee weken dat de moeder zich weer heeft opengesteld, heeft zij nog onvoldoende kunnen profiteren van de hulpverlening en daarmee is zij nog niet in staat om zelfstandig de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] weg te nemen. Daarom is de kinderrechter van oordeel dat de regievoerder noodzakelijk blijft.
5.5.
De kinderrechter geeft aan de GI de opdracht mee om verder te werken aan de doelen in het kader van de ondertoezichtstelling om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen. Nu er nog veel stappen moeten worden gezet, zal hij het verzoek toewijzen voor de volledige duur zoals verzocht. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij regie blijven voeren in het proces en de belangen van de kinderen blijven bewaken. Het is belangrijk dat de hulpverlening voor [minderjarige03] zo snel mogelijk van start gaat. Ook dient er hulpverlening te worden ingezet die ziet op de interactie tussen de moeder en [minderjarige03] . Verder geeft de kinderrechter aan de GI mee dat de kinderen meer contactmomenten met de moeder willen. [minderjarige02] heeft dit nadrukkelijk aan de kinderrechter gevraagd en [minderjarige01] lijkt (meer) toestemming van de GI nodig te hebben om bij de moeder te zijn. De kinderrechter gaat er vanuit dat de GI gaat onderzoeken wat hierin mogelijk is. Verder hoopt hij dat [woongroep] (en/of de GI) willen overwegen om [minderjarige01] en [minderjarige02] samen bij de tweede locatie te plaatsen als [minderjarige01] bij [woongroep] kan blijven. Beiden hebben aangegeven dat zij dit willen en dat dit belangrijk voor hun is.
Van de moeder verwacht de kinderrechter dat zij de prille positieve ontwikkeling voortzet en zich blijft openstellen voor de GI en de hulpverlening. De GI kan alleen stappen terug zetten en gaan werken aan een terugthuisplaatsing van de kinderen als de moeder zicht geeft op haar thuissituatie en de GI ziet dat de thuissituatie bij de moeder voldoende stabiel en veilig is voor de kinderen. Hoe sneller de moeder meewerkt en zicht geeft, hoe sneller de GI – indien mogelijk – kan werken aan de terugthuisplaatsing van de kinderen. De kinderrechter hoopt dat de moeder hier in het belang van de kinderen aan mee gaat werken.
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
5.6.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.7.
De kinderrechter zal het verzoek toewijzen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengen voor de duur van een jaar te weten met ingang van 28 september 2023 en tot 28 september 2024. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.8.
De kinderrechter overweegt hiertoe dat de GI en de hulpverlening nog steeds onvoldoende duidelijkheid en zicht hebben verkregen op de thuissituatie van de moeder. De kinderrechter stelt vast dat er op dit moment geen signalen zijn dat de thuissituatie bij de moeder voldoende stabiel en duurzaam is verbeterd. Dit maakt dat een terugthuisplaatsing van de kinderen nog niet mogelijk is. De zorgen zoals genoemd in het kader van de ondertoezichtstelling en die (deels) ook al bij aanvang van de maatregelen aanwezig waren, zijn nog steeds niet weggenomen. In het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen zal de kinderrechter dan ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengen. In aansluiting op de beslissing ten aanzien van de ondertoezichtstelling zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de duur van een jaar.
Aan de moeder geeft de kinderrechter nogmaals mee dat het belangrijk is dat zij samenwerkt met de GI en de hulpverlening en dat zij zicht geeft op haar thuissituatie, zodat kan worden gewerkt aan een terugthuisplaatsing van de kinderen als blijkt dat de thuissituatie van de moeder voldoende stabiel en duurzaam is verbeterd.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.9.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.10.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] met ingang van 28 september 2023 en tot 28 september 2024;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 28 september 2023 en tot 28 september 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2023 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 4 oktober 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.