ECLI:NL:RBZWB:2023:6814

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/409869 / JE RK 23-889
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. de Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een netwerkpleeggezin

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 september 2023 een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige01]. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin verlengd voor de duur van negen maanden, met ingang van 7 oktober 2023 en tot 7 juli 2024. De kinderrechter oordeelt dat de situatie van [minderjarige01] is gestabiliseerd sinds de uithuisplaatsing bij de grootouders aan moederszijde en dat er positieve ontwikkelingen zijn in de thuissituatie van de moeder. De ouders hebben stappen in de goede richting gezet, en de moeder werkt goed mee met de hulpverlening. De kinderrechter benadrukt het belang van continuïteit en stabiliteit voor [minderjarige01], die geworteld is in Zeeland en daar belangrijke hechtingsfiguren heeft. De kinderrechter heeft ook de zorgen van de vader gehoord, die vreest dat hij en zijn netwerk uit het leven van [minderjarige01] zullen verdwijnen. De kinderrechter heeft echter vastgesteld dat het perspectief van [minderjarige01] bij de moeder ligt, en dat het in haar belang is om de huidige situatie zoveel mogelijk te continueren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ontwikkeling van [minderjarige01] niet wordt vertraagd door een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/409869 / JE RK 23-889
Datum uitspraak: 20 september 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam Zuidoost,
hierna te noemen: de GI.
betreffende
[minderjarige01],
geboren op [geboortedatum01] 2018 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder01],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. J.J.R. Albicher te Roosendaal.
[de vader01],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat mr. B.P.A. van Beers te Roosendaal.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 29 juni 2023 met alle daarin genoemde en vermelde stukken;
  • de briefrapportage met bijlagen van de GI van 6 september 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 6 september 2023;
  • het bericht van mr. Van Beers met als bijlage de evaluatie van Pandor van 14 september 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 14 september 2023;
  • het e-mailbericht van mr. Albicher met het verzoek om aan de hulpverleenster van de moeder toestemming te verlenen om de mondelinge behandeling bij te wonen van 15 september 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 15 september 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 september 2023. De kinderrechter heeft de zaken vanwege de samenhang gelijktijdig met zaaknummer C/02/393782 / FA RK 22-217 behandeld. Op zaaknummer C/02/393782 / FA RK 22-217 wordt per separate beschikking beslist.
1.3.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- een vertegenwoordiger van de Raad.
Aan de hulpverleenster van de moeder, mevr. [naam01] (werkzaam bij Tragel Zorg), is, met instemming van de belanghebbenden, bijzondere toestemming door de kinderrechter verleend om de mondelinge behandeling bij te wonen.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige01] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 7 juli 2022 is [minderjarige01] onder toezicht gesteld met ingang van 7 juli 2022 en tot 7 juli 2023. De kinderrechter heeft bij beschikking van 7 juli 2022 ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 7 juli 2022 en tot 7 januari 2023.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 5 januari 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 7 januari 2023 en tot 7 juli 2023 verlengd.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 29 juni 2023 is de ondertoezichtstelling verlengd met ingang van 7 juli 2023 en tot 7 juli 2024. In diezelfde beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een netwerkpleeggezin met ingang van 7 juli 2023 en tot 7 oktober 2023 verlengd. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.5.
Op grond van deze beschikking verblijft [minderjarige01] in een netwerkpleeggezin, te weten bij grootouders moederszijde (hierna: grootouders mz).

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een netwerkpleeggezin voor een jaar. Dit met uitvoerbaar bij voorraadverklaring.
3.2.
Aan de orde is nog het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van negen maanden, te weten met ingang van 7 oktober 2023 en tot 7 juli 2024.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het resterende deel van het verzoek. Na de uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij grootouders mz is de situatie voor [minderjarige01] gestabiliseerd en heeft zij positieve ontwikkelingen doorgemaakt. Het is belangrijk dat aan [minderjarige01] de continuïteit en stabiliteit geboden blijft worden. Naar aanleiding van de beoordelingsbogen en de adviezen van Juvent wil de GI gaan inzetten op de terugthuisplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder. [minderjarige01] is geworteld in Zeeland en met behoud van de begeleiding en de grootouders mz als belangrijke hechtingsfiguren voor [minderjarige01] in de buurt zijn er goede ontwikkelingskansen voor [minderjarige01] bij de moeder. De omgang tussen de moeder en [minderjarige01] verloopt positief en de moeder werkt goed mee aan de hulpverlening in de thuissituatie. Zij heeft goede stappen vooruit gezet. In de thuissituatie van de moeder heerst er rust en stabiliteit. Ook zijn de moeder en haar partner meermalen positief beoordeeld op goed genoeg ouderschap. Om dit te bewerkstelligen, heeft de GI tijd nodig. Het is belangrijk dat de terugthuisplaatsing geleidelijk en op het tempo van [minderjarige01] verloopt en dat de hulpverlening intensief betrokken blijft. Daarom is de machtiging tot uithuisplaatsing voor nu nog nodig. Met inachtneming van de belastbaarheid van [minderjarige01] verwacht de GI dat [minderjarige01] vóór het aflopen van de maatregelen in juli 2023 – indien de kinderrechter het restantverzoek toewijst – bij de moeder terugthuisgeplaatst kan zijn. Dat [minderjarige01] volgens de GI niet terug bij de vader in Brabant kan worden geplaatst, heeft ermee te maken dat [minderjarige01] dan wordt gescheiden van haar vertrouwde omgeving en hechtingsfiguren. De GI benadrukt dat het belangrijk is dat de vader en zijn netwerk een duidelijke rol in het leven van [minderjarige01] blijven spelen en dat zij een goed contact blijven houden. De contactmomenten tussen [minderjarige01] en de vader verlopen goed en [minderjarige01] geniet daar zichtbaar van. Nadat er een stabiele overgang van [minderjarige01] naar de moeder heeft plaatsgevonden, wil de GI onderzoeken of en in welke vorm een uitbreiding van de zorgregeling tussen [minderjarige01] en de vader mogelijk is. Hoe snel dit kan worden onderzocht, is afhankelijk van het verloop van de terugthuisplaatsing bij de moeder en de belastbaarheid van [minderjarige01] . Verder kan het contact tussen de vader en de GI beter. Er zijn conflicten over randzaken en het maken van afspraken verloopt soms moeizaam.
4.2.
De Raad adviseert om het restantverzoek toe te wijzen. [minderjarige01] en de ouders hebben positieve ontwikkelingen doorgemaakt. Gelet op de feitelijke situatie en dat [minderjarige01] al een geruime tijd in haar vertrouwde omgeving in Zeeland woont met de voor haar belangrijke hechtingsfiguren, kan de Raad het perspectiefbesluit goed volgen. De Raad denkt ook dat het perspectiefbesluit in het belang van [minderjarige01] is. Als [minderjarige01] bij de vader zou gaan wonen, dan wordt de voor [minderjarige01] stabiele situatie doorbroken. Wel begrijpt de Raad dat de vader de hele gang van zaken als niet helemaal eerlijk ervaart en dat de vader meer duidelijkheid wil over (de uitbreiding van) het contact met [minderjarige01] , hetgeen ook in het belang van [minderjarige01] is. Dat [minderjarige01] contact met de vader en zijn netwerk heeft vindt de Raad erg belangrijk. Verder is de uithuisplaatsing voor nu nog nodig, zodat de GI voldoende tijd heeft om de terugthuisplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder te realiseren.
4.3.
De moeder vindt het belangrijk dat de terugthuisplaatsing van [minderjarige01] geleidelijk en op haar eigen tempo verloopt. Verder bevestigt de moeder dat de vader een belangrijke rol in het leven van [minderjarige01] moet blijven spelen. [minderjarige01] gaat graag naar de vader toe.
De advocaat heeft namens de moeder aangevoerd dat zij het eens is met het restantverzoek. Het perspectief van [minderjarige01] is bepaald bij de moeder in Zeeland. Middels de verlenging van de uithuisplaatsing kan er geleidelijk en op het tempo van [minderjarige01] worden toegewerkt aan de terugthuisplaatsing bij de moeder. Op dit moment heeft de moeder – net als de vader – één keer in de twee weken vier uur begeleid contact met [minderjarige01] .
4.4.
De vader is het niet eens met het perspectiefbesluit. Hij vreest ervoor dat hij en zijn familieleden uit het leven van [minderjarige01] verdwijnen als gevolg van het perspectiefbesluit.
Ook vindt de vader dat er te weinig onderzoek is gedaan naar zijn huidige (woon)situatie. Hij heeft een woonruimte gerealiseerd waar [minderjarige01] veilig kan opgroeien en waar zij een plek voor zichzelf heeft. De vader had gehoopt dat [minderjarige01] gedeeltelijk bij hem zou komen wonen. Hij ziet een meer gelijkwaardige rol als ouders voor zich en wil het liefst ondanks de afstand een co-ouderschap. Als dat niet kan, dan wil de vader [minderjarige01] meer en structureel zien. Dat [minderjarige01] niet bij de vader kan wonen omdat anders de banden met haar vertrouwde omgeving en de voor haar belangrijke hechtingsfiguren wordt verbroken, vindt de vader dubbel. [minderjarige01] heeft de eerste drieënhalf jaar in Brabant gewoond en daar had zij ook belangrijke hechtingsfiguren o.a. aan de kant van de familie van de vader. Doordat [minderjarige01] naar Zeeland is verhuisd, zijn die banden destijds ook verbroken. Hij benadrukt dat [minderjarige01] evenveel recht heeft op contact met de familie van de moeder als met de familie van de vader.
De advocaat heeft namens de vader naar voren gebracht dat de vader geen verweer
voert tegen het toewijzen van het restantverzoek. Wel ervaart de vader de gevolgen van de verhuizing van [minderjarige01] naar Zeeland van ongeveer twee jaar geleden als onrechtvaardig, oneerlijk en teleurstellend. Daarnaast heeft de vader het idee dat de GI de beslissing van de terugthuisplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder al had genomen voordat de beoordelingsbogen waren ingevuld. In tegenstelling tot het netwerk van de moeder is het netwerk van de vader niet beschreven. Ook is bij de vader niet gekeken of [minderjarige01] kan proef logeren, hetgeen bij de moeder wel is gedaan. Dit terwijl uit de evaluatie van Pandor volgt dat de contacten tussen [minderjarige01] en de vader positief verlopen. Het is onduidelijk waarom de vader al een geruime tijd slechts één keer in de twee weken vier uur begeleid contact heeft. De GI wil eerst dat [minderjarige01] bij de moeder is teruggeplaatst alvorens zij (een uitbereiding van) de zorgregeling tussen [minderjarige01] en de vader zullen onderzoeken. De advocaat vindt dat deze twee sporen naast elkaar moeten lopen. Juist nu het onduidelijk is wanneer [minderjarige01] volledig bij de moeder zal wonen.

5.De beoordeling

Wettelijk kader

5.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
De kinderrechter zal het – onweersproken – resterende deel van het verzoek toewijzen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een netwerkpleeggezin verlengen voor de duur van negen maanden te weten met ingang van 7 oktober 2023 en tot 7 juli 2024. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.3.
Hij overweegt hiertoe dat [minderjarige01] positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt en dat haar situatie sinds de uithuisplaatsing bij grootouders mz is gestabiliseerd. Ook ziet de kinderrechter dat beide ouders stappen in de goede richting hebben gezet. Zoals volgt uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling ligt het perspectief van [minderjarige01] bij de moeder. [minderjarige01] is geworteld in Zeeland en daar verblijven ook de voor haar op dit moment belangrijke hechtingsfiguren. De kinderrechter is van oordeel dat er in het belang van [minderjarige01] continuïteit en stabiliteit moet worden blijven geboden. De kinderrechter stelt vast dat [minderjarige01] met behoud van de intensieve hulpverlening goede ontwikkelingskansen bij de moeder heeft. De moeder werkt goed mee met de hulpverlening, de thuissituatie van de moeder is stabiel en zij is meermalen positief beoordeeld op goed genoeg ouderschap. Nu er tijd nodig is om geleidelijk de terugthuisplaatsing van [minderjarige01] – op het tempo van [minderjarige01] en in achtneming van haar belastbaarheid – bij de moeder te realiseren, is de kinderrechter van oordeel dat het toewijzen van het resterende deel van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in het netwerkpleeggezin bij de grootouders mz noodzakelijk is in het belang van haar opvoeding en verzorging. Gelet op de verwachting van de GI dat de volledige negen maanden nodig zijn om de terugthuisplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder te realiseren, zal de kinderrechter de machtiging voor de volledige resterende negen maanden verlengen.
5.4.
Dat de vader het, gelet op keuzes die in het verleden zijn gemaakt, als oneerlijk en onrechtvaardig ervaart dat het perspectief van [minderjarige01] bij de moeder is bepaald, kan de kinderrechter begrijpen. Dat het perspectief van [minderjarige01] niet bij de vader is bepaald, betekent niet dat de vader geen goede vader is of dat hij geen belangrijk persoon in het leven van [minderjarige01] is. De kinderrechter benadrukt nogmaals – zoals dat ook tijdens de mondelinge behandeling is gedaan – dat alle partijen hebben uitgesproken dat zij het zeer belangrijk vinden dat de vader en zijn netwerk een duidelijke rol in het leven van [minderjarige01] zullen blijven spelen. De kinderrechter geeft nog aan de GI mee dat zij serieus dient te overwegen of het contact tussen de vader en [minderjarige01] gelijktijdig met het werken aan de terugthuisplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder – in welke vorm dan ook – kan worden uitgebreid. Zeker nu de bezoekmomenten positief verlopen, de evaluaties vanuit Pandor positief zijn en [minderjarige01] zichtbaar van het contact met de vader geniet. Verder hoopt de kinderrechter dat de vader kan inzien dat het in het belang van [minderjarige01] is als de huidige situatie zoveel mogelijk wordt gecontinueerd. Dit betekent dat [minderjarige01] niet uit haar vertrouwde omgeving met de voor haar op dit moment belangrijke hechtingsfiguren moet worden gehaald.
5.5.
Van beide ouders verwacht de kinderrechter dat zij de komende periode hun volledige medewerking zullen blijven verlenen en dat zij blijven samenwerken met de GI, de hulpverlening en elkaar, zodat op het tempo van [minderjarige01] en met inachtneming van haar belastbaarheid de terugthuisplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder kan worden gerealiseerd.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige01] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen kan worden uitgevoerd.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een netwerkpleeggezin met ingang van 7 oktober 2023 en tot 7 juli 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2023 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 4 oktober 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.