ECLI:NL:RBZWB:2023:6821

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/412846 / KG ZA 23-397
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over tijdelijke omgangsregeling tussen ouders en minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 oktober 2023, is een kort geding aanhangig gemaakt door de man, die verzoekt om een tijdelijke omgangsregeling met zijn minderjarige kind. De vrouw, die het eenhoofdig ouderlijk gezag heeft, verzet zich tegen de vordering van de man en vraagt in reconventie om een andere omgangsregeling. De partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben samen een minderjarige, geboren in 2021. De man heeft de minderjarige erkend, maar de vrouw heeft de zorg over het kind. De zaak is behandeld met gesloten deuren, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was om advies te geven. De man heeft in zijn vordering uiteengezet dat hij sinds juli 2023 slechts twee keer contact heeft gehad met de minderjarige en dat het in het belang van het kind is dat het contact zo snel mogelijk wordt hersteld. De vrouw heeft verweer gevoerd en stelt dat de huidige regeling, die in overleg met een mediator is vastgesteld, in het belang van de minderjarige is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er een voorlopige omgangsregeling moet komen, waarbij de man en de minderjarige één keer per 14 dagen op zaterdag en maandag omgang met elkaar hebben. De vordering van de man om de regeling uit te breiden is afgewezen, omdat het vertrouwen tussen de partijen verder moet worden opgebouwd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaakgegevens: C/02/412846 KG ZA 23-397
Vonnis in kort geding van 2 oktober 2023
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. Y.I.B. Grosfeld te Breda,
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. P.P.M. Hendrikx-Heeren te Breda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met productie.
1.2.
Op 18 september 2023 heeft de voorzieningenrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit vereist.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen de partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast was een vertegenwoordigster namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, aanwezig om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie het volgende, nog minderjarige kind is geboren: [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats].
2.2.
De man heeft de minderjarige erkend.
2.3.
De vrouw is van rechtswege belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.4.
De minderjarige woont bij de vrouw.
2.5.
Tussen partijen is bij de rechtbank een door de vrouw aangevangen bodemprocedure aanhangig (bekend onder het zaaknummer: C/02/411283 FA RK 23-3079), gericht op het vaststellen van een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
De man vordert in conventie om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de volgende tijdelijke omgangsregeling vast te stellen tussen hem en de minderjarige:
- de ene week van vrijdag (na het kinderdagverblijf) tot zaterdagochtend 10.30 uur én van maandag van 10.00 tot dinsdagochtend naar het kinderdagverblijf;
- de andere week van zaterdag 10.00 uur tot dinsdagochtend naar het kinderdagverblijf;
- de helft van de komende schoolvakanties.
3.2.
De man heeft zijn vordering in de dagvaarding als volgt toegelicht. Na het uiteengaan van partijen hebben zij gesprekken gevoerd bij een mediator en bij “Samen uit Elkaar”. Beide trajecten zijn uiteindelijk voortijdig beëindigd. Op 10 juli 2023 (kort nadat de vrouw haar verzoekschrift in de bodemprocedure had ingediend) liet de vrouw hem weten dat de zorgregeling volgens haar de laatste weken niet goed was verlopen en dat hij [minderjarige] niet meer mocht zien. Er was contact tussen de man en [minderjarige] volgens een afgesproken regeling. Vervolgens deelde vrouw hem op 14 juli 2023 mede dat er een multidisciplinair overleg zou zijn met het CJG en met [jeugdzorgorganisatie], waarbij besproken zou worden hoe het contact tussen hem en [minderjarige] kon worden hersteld. Vervolgens bericht de vrouw op 18 juli 2023 hoe het overleg is verlopen en hoe het contact tussen hem en [minderjarige] moet verlopen. Naar de mening van de man dicteert de vrouw daarmee weer hoe het zou moeten verlopen. De man erkent dat hij in het verleden een aantal keer agressief en te emotioneel heeft gereageerd richting de vrouw. Hij volgt hiervoor therapie en heeft gesprekken met een teamcoach van zijn werk. Inmiddels heeft de man [minderjarige] sinds juli 2023 maar twee keer gezien. Het is in het belang van de minderjarige dat het contact met de man zo snel mogelijk wordt hersteld.
3.3.
De vrouw voert verweer tegen de vordering van de man en concludeert tot afwijzing van die vordering. In reconventie vordert de vrouw om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man en de minderjarige voorlopig één keer per 14 dagen van zaterdag 9.00 uur tot zondag 17.30 uur, alsmede één keer per 14 dagen op maandag (niet aansluitend op de weekendregeling) van 7.30 uur tot 17.30 uur omgang met elkaar zullen hebben.
3.4.
Ter onderbouwing van haar verweer en vordering voert de vrouw, samengevat, aan dat partijen na het uitbrengen van de kort geding dagvaarding door de man gesprekken hebben gevoerd met mevrouw [naam] en dat zij tijdens die gesprekken de door haar in reconventie gevorderde voorlopige omgangsregeling zijn overeengekomen. Verder hebben partijen afgesproken dat deze voorlopige regeling op 5 oktober 2023 bij mevrouw [naam] zal worden geëvalueerd en dat zij op dat moment over de omgangsregeling nadere afspraken met elkaar zullen maken. De vrouw acht het in het belang van de minderjarige dat de huidige tussen partijen overeengekomen regeling gehandhaafd blijft, omdat deze voor [minderjarige] rust en duidelijkheid biedt. Daarnaast dienen de ouders met elkaar hun onderlinge communicatie verder te verbeteren.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen en het advies van de Raad wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de vorderingen, ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
Het spoedeisend belang van partijen bij hun vorderingen staat tussen partijen vast, omdat beide partijen het noodzakelijk vinden dat een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] in een vonnis wordt vastgelegd.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangevoerd dat hij blij is dat partijen onder begeleiding van mevrouw [naam] een voorlopige regeling zijn overeengekomen, maar dat hij graag wil dat deze regeling wordt uitgebreid, in die zin dat hij elke maandag contact heeft met [minderjarige]. Voordat de omgangsregeling werd stopgezet had hij ook iedere maandag contact met haar.
4.4.
De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen uitbreiding van de overeengekomen voorlopige regeling op dit moment. Zij is van mening dat de man het gedrag dat hij na de geboorte van [minderjarige] jegens haar heeft laten zien, nog onvoldoende heeft verbeterd. Zij is de man zeer tegemoet gekomen met de overeengekomen voorlopige omgangsregeling. Hoewel de laatste contactmomenten tussen de man en [minderjarige] en de wisselmomenten goed zijn gegaan, heeft zij er nog geen vertrouwen in dat dat zo blijft. Verder heeft zij veel moeite met de manier van communiceren van de man: hij lijkt geen waarde te hechten aan hetgeen zij in het door haar aangelegde communicatieschriftje schrijft en hij houdt haar niet (dan wel onvoldoende) op de hoogte van belangrijke zaken wanneer [minderjarige] bij hem verblijft.
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens de Raad, samengevat, aangegeven dat het positief is dat partijen goed op weg zijn met de hulpverlening. De Raad adviseert partijen om het traject bij mevrouw [naam] voort te zetten en daarna het door partijen beoogde traject bij [jeugdhulp] te volgen. Partijen moeten aan de slag met hun onderlinge communicatie, in die zin dat zij inzicht moeten krijgen in wat zij ten aanzien van het contact tussen de man en [minderjarige] en ten aanzien van de communicatie daarover van elkaar mogen verwachten. Verder adviseert de Raad om de door partijen afgesproken voorlopige omgangsregeling na de geplande evaluatie daarvan in onderling overleg uit te breiden, maar daarmee niet te wachten tot de bodemprocedure.
4.6.
De voorzieningenrechter zal in lijn met de door partijen bij mevrouw [naam] overeengekomen voorlopige omgangsregeling beslissen, maar ziet daarbij op dit moment geen ruimte om deze regeling nu al uit te breiden. Met de Raad is de voorzieningenrechter van oordeel dat het vertrouwen tussen partijen de komende weken verder moet worden opgebouwd. Daarna zullen partijen, al dan niet onder begeleiding van mevrouw [naam], de overeengekomen regeling moeten gaan uitbreiden, waarbij in ieder geval op korte termijn moet worden toegewerkt naar een uitbreiding op de maandag, in die zin dat de man iedere maandag contact met [minderjarige] heeft. Derhalve liggen de vorderingen van partijen als na te melden voor toewijzing gereed.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie en in reconventie:
5.1.
veroordeelt partijen hun medewerking te verlenen aan een voorlopige omgangsregeling tussen de man en de [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats], inhoudende dat zij gerechtigd zijn tot omgang met elkaar:
- één keer per 14 dagen van zaterdag 9.00 uur tot zondag 17.30 uur,
- één keer per 14 dagen op maandag van 7.30 uur tot 17.30 uur omgang met elkaar zullen hebben (op de maandag niet aansluitend op de weekendregeling);
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit kort geding vonnis is gewezen en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2023 door mr. Van Triest, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van Van Dongen als griffier.