In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vaststelling van kinderalimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.C. Hissink, verzocht de rechtbank om een onderhoudsbijdrage van € 250,- per maand van de man, die werd bijgestaan door advocaat mr. R.M.A. Arnoldus, ten behoeve van hun minderjarige kind [minderjarige01]. De man betwistte de hoogte van de bijdrage en voerde aan dat hij ook onderhoudsplichtig is voor de vijf kinderen uit zijn huwelijk met mevrouw [naam02]. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 juni 2023 zijn beide partijen verschenen en zijn er verschillende stukken overgelegd, waaronder verzoekschriften en verweerschriften.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de behoefte van [minderjarige01] € 663,- per maand bedraagt, gebaseerd op een netto besteedbaar gezinsinkomen van ongeveer € 3.690,- per maand. De rechtbank heeft ook de draagkracht van beide ouders beoordeeld. De vrouw heeft een draagkracht van € 499,- per maand na aftrek van de kosten voor haar andere kind [minderjarige02]. De man heeft een draagkracht van € 1.040,- per maand, die gelijkelijk over zijn vier kinderen wordt verdeeld, wat resulteert in een bijdrage van € 260,- per maand voor [minderjarige01].
De rechtbank heeft geoordeeld dat de totale draagkracht van beide ouders de behoefte van [minderjarige01] overstijgt, en heeft de man verplicht om met ingang van 14 december 2022 een bedrag van € 128,- per maand te betalen. De rechtbank heeft de overige verzoeken afgewezen en de beschikking is openbaar uitgesproken door mr. Van Oijen, (kinder)rechter, in aanwezigheid van mr. Van Egeraat, griffier.