ECLI:NL:RBZWB:2023:6875

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/406102 / FA RK 23-585
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Struijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie op basis van gewijzigde omstandigheden en beoordeling van draagkracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van partneralimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.C. Spermon-Ploegmakers, verzocht om een wijziging van de alimentatiebijdrage die hij sinds de beschikking van 16 februari 2021 aan de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.H.M. Mooren-van Weereld, moet betalen. De man stelde dat zijn woonlasten aanzienlijk waren gestegen door de aankoop van een perceel grond en de bouw van een huis, wat zijn financiële situatie had veranderd. De vrouw betwistte de wijziging en stelde dat de man verantwoordelijk was voor zijn hogere woonlasten, die volgens haar vermijdbaar en verwijtbaar waren.

De rechtbank overwoog dat de vermijdbaarheid en verwijtbaarheid van de lasten niet relevant zijn voor de beoordeling van de wijziging van omstandigheden, maar wel voor de beoordeling van de draagkracht. De rechtbank concludeerde dat de stijging van de woonlasten van de man een wijziging van omstandigheden vormde die een herbeoordeling van de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man noodzakelijk maakte. De rechtbank stelde vast dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw € 3.103 per maand bedraagt, en dat de aanvullende behoefte € 1.241 per maand is.

Na beoordeling van de financiële situatie van de man, inclusief zijn winst uit onderneming en de kosten van de kinderen, concludeerde de rechtbank dat de man geen draagkracht had om een bijdrage aan de vrouw te leveren. De rechtbank heeft het verzoek van de man tot wijziging van de alimentatie toegewezen, met ingang van 8 februari 2023, en de bijdrage voor de vrouw vastgesteld op nihil. Het verzoek van de man tot terugbetaling van teveel betaalde alimentatie werd afgewezen, omdat de vrouw nog steeds behoefte had aan een bijdrage. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/406102 / FA RK 23-585
datum uitspraak 29 september 2023
beschikking over de wijziging van partneralimentatie
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] , [gemeente] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. N.C. Spermon-Ploegmakers,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] , [gemeente] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. I.H.M. Mooren-van Weereld.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 8 februari 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de man;
- het op 17 april 2023 ontvangen verweerschrift met bijlagen van de vrouw;
- het F9-formulier van mr. Spermon-Ploegmakers van 31 augustus 2023 met bijlagen;
- de beschikking van de rechtbank van 16 februari 2021.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 11 september 2023. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen. Zij werden bijgestaan door hun advocaat.
1.3. Op de mondelinge behandeling heeft mr. Spermon-Ploegmakers pleitaantekeningen overhandigd en daaruit voorgedragen. Deze pleitaantekeningen maken onderdeel uit van het procesdossier.

2.De feiten

2.1.
Zoals blijkt uit de stellingen en ingediende stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen zijn met elkaar getrouwd geweest van [datum 1] 2002 tot [datum 2] 2021;
- tijdens hun huwelijk zijn twee kinderen geboren:
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2004;
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2008;
- uit de relatie van de man en zijn partner is op [geboortedag 3] 2019 [minderjarige 3] geboren.
2.2.
Op grond van de beschikking van 16 februari 2021 moet de man nu afgerond € 868,= per maand betalen voor de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarnaast moet de man nu afgerond € 466,= per maand betalen voor het levensonderhoud van de vrouw. Bij beide bedragen is rekening gehouden met de wettelijke indexeringen.

3.Het verzoek

De man verzoekt, samengevat:
- de door hem te betalen bijdrage voor het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 februari 2023, dan wel vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum nader vast te stellen op nihil, dan wel op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
- te bepalen dat de vrouw aan de man terugbetaalt al hetgeen hij na 1 februari 2023 aan partneralimentatie aan haar heeft betaald.

4.De beoordeling

Grondslag verzoek wijziging alimentatie
4.1.
De man voert als grond voor zijn verzoek aan dat sinds de beschikking van
16 februari 2021 de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de vastgestelde bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. In haar beschikking van 16 februari 2021 heeft de rechtbank bij het bepalen van de draagkracht van de man rekening gehouden met een huurlast van € 286,= per maand. Inmiddels heeft de man met zijn partner een perceel grond gekocht en hierop zal een huis worden gebouwd. Voor de aankoop van het perceel hebben de man en zijn partner een hypotheek afgesloten van € 507.445,=. Zolang het te bouwen huis nog niet klaar is, heeft de man bovenop de kosten van de hypotheek bovendien de huurlast van de huidige woning. De maandelijkse woonlasten zijn hierdoor aanmerkelijk gestegen.
4.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en stelt dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden. Zij erkent dat de woonlasten van de man zijn gestegen, maar stelt dat sprake is van vermijdbare en verwijtbare lasten. De man had bij het aangaan van de hypotheek rekening moeten en kunnen houden met zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw. Dit heeft hij niet gedaan, zodat de stijging van zijn woonlast voor zijn rekening en risico moet komen.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De vermijdbaarheid en verwijtbaarheid van lasten komt niet aan de orde bij de beoordeling of sprake is van een wijziging van omstandigheden, maar kan een rol spelen bij de beoordeling van de draagkracht van de onderhoudsplichtige. Dit maakt dat de rechtbank in dit kader voorbij gaat aan het standpunt van de vrouw. Uit de stukken en de toelichting op de mondelinge behandeling blijkt dat de vrouw de stijging van de woonlasten van de man als zodanig niet heeft betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is de stijging van de woonlasten van de man een wijziging van omstandigheden die een onderzoek naar de behoefte van de vrouw aan een bijdrage en naar de huidige financiële draagkracht van de man noodzakelijk maakt.
4.4.
Bij het bepalen van de behoefte aan partneralimentatie en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Huwelijksgerelateerde behoefte
4.5.
Bij de berekening van partneralimentatie moet eerst worden vastgesteld welk bedrag de vrouw maandelijks nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen, de zogenaamde ‘huwelijksgerelateerde behoefte’.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw nu € 3.103,= per maand bedraagt.
Aanvullende behoefte
4.7.
Daarna komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de aanvullende behoefte van de vrouw. Van een aanvullende behoefte is sprake als de vrouw niet voldoende eigen inkomsten heeft om volledig in haar eigen behoefte te kunnen voorzien en zich deze inkomsten in redelijkheid niet kan verwerven.
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aanvullende behoefte van de vrouw nu € 1.241,= per maand bedraagt.
Draagkracht van de man
4.9.
Vervolgens moet worden beoordeeld in hoeverre de man draagkracht heeft om in de aanvullende behoefte van de vrouw te voorzien. Per 1 januari 2023 is de berekeningssystematiek van de partneralimentatie gewijzigd. De vaststelling van de draagkracht voor kinder- en partneralimentatie is zoveel mogelijk gelijkgetrokken. Dit houdt in dat ook bij de berekening van de draagkracht voor partneralimentatie wordt gerekend aan de hand van een forfaitair systeem.
4.10.
Partijen verschillen van mening met welk bedrag aan winst uit onderneming rekening moet worden gehouden bij het becijferen van de draagkracht van de man. Ter onderbouwing van zijn inkomen heeft de man zijn jaarstukken over de afgelopen drie jaren ingediend. Uit deze stukken blijkt dat de winst uit onderneming over 2019 € 71.136, over 2020 € 58.174,=, over 2021 € 60.135,= en over 2022 € 59.115,= bedroeg. Volgens de man moet rekening worden gehouden met een gemiddelde winst uit onderneming over de jaren 2019, 2020 en 2021. Op de vraag waarom de winst de afgelopen jaren lager is geweest dan in de periode van 2015 tot en met 2019, heeft de man geantwoord dat hij in de jaren voorafgaand aan de scheiding aanzienlijk meer uren per week werkte om schulden af te lossen. Toen deze schulden waren afgelost is hij weer teruggegaan naar een gemiddelde werkweek van 40 uur.
4.11.
De vrouw stelt dat moet worden aangesloten bij een winst uit onderneming van € 70.000,=. In de jaren voorafgaand aan de scheiding maakte de man meer winst dan de afgelopen jaren en van hem mag worden verwacht dat hij dit weer doet. Verder laat het uitgavenpatroon van de man zien dat zijn financiële situatie de afgelopen jaren niet verslechterd is. Ook heeft de vrouw er weet van dat er veel zwart wordt gewerkt.
4.12.
De rechtbank overweegt als volgt. Op basis van de stukken staat vast dat de man in de jaren voorafgaand aan de scheiding een hogere winst genereerde dan in de jaren nadien. De door de man gegeven verklaring voor de daling van de winst, te weten tijdelijk meer uren werken om schulden af te lossen, is door de vrouw niet betwist. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om uit te gaan van een hogere winst. Verder heeft de vrouw haar stellingen, dat het uitgavenpatroon van de man niet conform zijn inkomsten is en dat sprake is van inkomsten uit zwart werk, niet aangetoond. Gelet op de betwisting van de man had dit op haar weg gelegen. Het bovenstaande leidt ertoe dat de rechtbank conform het voorstel van de man zal aansluiten bij een gemiddelde winst uit onderneming over de jaren 2019, 2020 en 2021 van € 63.148,=.
4.13.
In fiscaal opzicht houdt de rechtbank rekening met de van toepassing zijnde zelfstandigenaftrek en mkb-winstvrijstelling, de van toepassing zijnde heffingskortingen (algemene heffingskorting en arbeidskorting), de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekering. Ook is de op de aanslag te betalen inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet in aanmerking genomen.
4.14.
Op de mondelinge behandeling zijn partijen het er over eens geworden dat rekening wordt gehouden met een premie arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 765,= per maand.
4.15.
Aan de hand van bovenstaande uitgangspunten becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man op € 3.462,= per maand. Vervolgens wordt de draagkracht van de man berekend aan de hand van een draagkrachtformule. In deze formule wordt rekening gehouden met een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen. De man wordt geacht de kosten van wonen uit dit budget te kunnen voldoen.
4.16.
De vrouw stelt dat rekening moet worden gehouden met de helft van het woonbudget, omdat de man zijn woonlasten kan delen met zijn partner. De man geeft aan dat er geen aanleiding is om af te wijken van het in de formule opgenomen woonbudget.
4.17.
De rechtbank overweegt als volgt. Evenals het geval is bij de berekening van draagkracht voor kinderalimentatie, geldt in het geval van partneralimentatie dat de voornoemde aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie uitgaan van een forfaitair bedrag voor woonlasten, ongeacht of de woonlasten gedeeld kunnen worden met een partner.
Dat neemt niet weg dat, indien er sprake is van een tekort aan draagkracht om in de behoefte te voorzien én er aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlasten van de onderhoudsplichtige duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het woonbudget, bijvoorbeeld als gevolg van samenwoning, er reden kan om met deze werkelijke woonlasten te rekenen. Dit volgt ook uit de genoemde aanbevelingen. Ten aanzien daarvan heeft de man gesteld dat zijn huidige woonlasten hoger zijn dan het woonbudget. Dit is door de vrouw niet betwist. Ook overigens heeft de vrouw zich niet beroepen op de mogelijkheid om met de werkelijke woonlasten te rekenen. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank geen aanleiding ziet om af te wijken van het (forfaitaire systeem van het) woonbudget. Nu de werkelijke woonlasten van de man geen rol spelen bij de berekening van zijn draagkracht, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling of sprake is van vermijdbare en verwijtbare lasten.
4.18.
Bij het bepalen van de draagkracht van de man houdt de rechtbank verder rekening met de kosten van de kinderen, bestaande uit enerzijds de bijdrage die de man maandelijks voldoet aan de vrouw en anderzijds de verblijfskosten als de kinderen bij de man verblijven. Vast staat dat de man op dit moment een bijdrage voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voldoet van € 932,= per maand en dat zijn aandeel in de kosten van [minderjarige 3] € 380,= per maand bedraagt. Partijen zijn het erover eens dat, nu de man geen contact heeft met de kinderen, er ook geen aanleiding is om -naast de bijdragen die de man voldoet- verblijfskosten op de draagkracht van de man in mindering te brengen. Nu uit de beschikking van 16 februari 2021 volgt dat bij de becijfering van de bijdrage van de man in de kosten van de kinderen al geen rekening is gehouden met zorgkorting aan de zijde van de man (verblijfskosten) ziet de rechtbank geen aanleiding om de bijdrage voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van € 932,= per maand te corrigeren, zoals door de vrouw verzocht.
4.19.
Op grond van bovenstaande financiële omstandigheden en rekening houdend met de fiscale gevolgen acht de rechtbank bij de man geen draagkracht aanwezig nog enige bijdrage te voldoen ten behoeve van de vrouw. Dat brengt mee dat het verzoek van de man tot wijziging in zoverre zal worden toegewezen.
4.20.
De rechtbank heeft een berekening gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze
berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Ingangsdatum & terugbetaling
4.21.
De rechtbank zal de te wijzigen partneralimentatie vaststellen met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 8 februari 2023. Met ingang van die datum heeft de vrouw kennis genomen van de concreet door de man verzochte wijziging.
4.22.
Voor wat betreft het verzoek van de man tot terugbetaling van het teveel betaalde overweegt de rechtbank dat in deze zaak een terugbetalingsverplichting voor de vrouw in redelijkheid niet kan worden gevraagd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de vrouw nog altijd behoefte heeft aan een bijdrage van de man. Verder betrekt de rechtbank in haar oordeel dat partneralimentatie een consumptief karakter heeft en de vrouw op de mondelinge behandeling heeft gesteld dat zij geen mogelijkheden heeft om de teveel ontvangen bijdragen terug te betalen. De rechtbank wijst het verzoek van de man tot terugbetaling dan ook af.
Proceskosten
4.23.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
wijzigt de beschikking van 16 februari 2021 in zoverre als volgt:
bepaalt dat de daarbij vastgestelde onderhoudsbijdrage voor de vrouw met ingang van
8 februari 2023 nader wordt vastgesteld op nihil;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Struijs, en, in tegenwoordigheid van
mr. Hurkmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 september 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.