In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van partneralimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.C. Spermon-Ploegmakers, verzocht om een wijziging van de alimentatiebijdrage die hij sinds de beschikking van 16 februari 2021 aan de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.H.M. Mooren-van Weereld, moet betalen. De man stelde dat zijn woonlasten aanzienlijk waren gestegen door de aankoop van een perceel grond en de bouw van een huis, wat zijn financiële situatie had veranderd. De vrouw betwistte de wijziging en stelde dat de man verantwoordelijk was voor zijn hogere woonlasten, die volgens haar vermijdbaar en verwijtbaar waren.
De rechtbank overwoog dat de vermijdbaarheid en verwijtbaarheid van de lasten niet relevant zijn voor de beoordeling van de wijziging van omstandigheden, maar wel voor de beoordeling van de draagkracht. De rechtbank concludeerde dat de stijging van de woonlasten van de man een wijziging van omstandigheden vormde die een herbeoordeling van de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man noodzakelijk maakte. De rechtbank stelde vast dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw € 3.103 per maand bedraagt, en dat de aanvullende behoefte € 1.241 per maand is.
Na beoordeling van de financiële situatie van de man, inclusief zijn winst uit onderneming en de kosten van de kinderen, concludeerde de rechtbank dat de man geen draagkracht had om een bijdrage aan de vrouw te leveren. De rechtbank heeft het verzoek van de man tot wijziging van de alimentatie toegewezen, met ingang van 8 februari 2023, en de bijdrage voor de vrouw vastgesteld op nihil. Het verzoek van de man tot terugbetaling van teveel betaalde alimentatie werd afgewezen, omdat de vrouw nog steeds behoefte had aan een bijdrage. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.