ECLI:NL:RBZWB:2023:6877

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/413025 FA RK 23-3898
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorzieningen in echtscheidingsprocedure met verwijzing naar hulpverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheiding. De vrouw verzocht om de voorlopige toevertrouwing van de minderjarige kinderen aan haar, een zorgregeling, en het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. De man verzocht om afwijzing van deze verzoeken. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 augustus 2023 werd duidelijk dat er spanningen waren tussen de partijen, maar dat zij in staat waren om over de kinderen te communiceren. De rechtbank oordeelde dat er geen onhoudbare situatie was die om een ordemaatregel vroeg. De verzoeken van de vrouw werden afgewezen, en partijen werden verwezen naar een hulpverleningstraject om de communicatie en zorg voor de kinderen te verbeteren. De rechtbank benadrukte het belang van het kind en de noodzaak om hen niet onnodig te confronteren met veranderingen. De beslissing om de verzoeken van de vrouw af te wijzen was gebaseerd op het feit dat de huidige situatie niet ideaal was, maar niet onhoudbaar. De rechtbank heeft ook de verzoeken om kinderalimentatie afgewezen, omdat er geen wettelijke grondslag was voor het vaststellen van een bijdrage. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om, indien nodig, een onderzoek in te stellen naar de situatie van de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/413025 / FA RK 23-3898
13 september 2023
beschikking betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van
[de vrouw01],
wonende te [woonplaats01] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Hofland,
en
[de man01],
wonende te [woonplaats01] ,
hierna te noemen de man.

1. Het procesverloop

1.1. Dit blijkt uit het op 18 augustus 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 31 augustus 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de vrouw, met haar advocaat;
  • de man, zonder advocaat.

2 De verzoeken

De vrouw verzoekt, samengevat,
de minderjarige kinderen van partijen voorlopig aan de vrouw toe te vertrouwen;
te bepalen dat de man aan de vrouw als voorlopige bijdrage in de kosten voor verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen zal voldoen een bedrag van € 67,= per maand per kind, bij vooruitbetaling te voldoen;
te bepalen dat de man voorlopig gerechtigd is tot contact met de minderjarige kinderen gedurende iedere “even week” vanaf dondermiddag uit school tot 18.00 uur alsmede iedere vrijdagmiddag uit school tot 18.00 uur en gedurende de “oneven weken” vanaf vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag 17.00 uur;
te bepalen dat de vrouw met uitsluiting van de man voorlopig gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning te [woonplaats01] aan de [adres01] , alsmede tot de daartoe behorende inboedelgoederen en de man te bevelen de woning te verlaten en deze verder niet meer te betreden. Alsmede te bepalen dat wanneer de man weigert de woning te verlaten, de vrouw gemachtigd wordt, ingevolge artikel 3:299 BW, de woning te doen ontruimen door een deurwaarder, die daarbij zo nodig de hulp van de sterke arm van politie en justitie kan inroepen, een en ander op kosten van de man.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum 01] 2011 te [plaats01] met elkaar gehuwd.
3.2.
Uit dit huwelijk zijn de volgende nog minderjarige kinderen geboren:
  • [minderjarige01] (geboren op [geboortedatum01] 2012 te [geboorteplaats01] );
  • [minderjarige02] (geboren op [geboortedatum02] 2014 te [geboorteplaats01] );
  • [minderjarige03] (geboren op [geboortedatum03] 2016 te [geboorteplaats01] ).

4.De beoordeling

Beschikbaarstelling van inboedelgoederen
4.1.
De advocaat van de vrouw heeft tijdens de mondeling behandeling dit verzoek ingetrokken. Nu dit verzoek is ingetrokken, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling daarvan. De rechtbank zal het verzoek strekkende tot het beschikbaar stellen van de inboedelgoederen daarom afwijzen.
Toevertrouwing van de kinderen en de zorgregeling
4.2.
De vrouw verzoekt de kinderen aan haar toe te vertrouwen en een zorgregeling vast te stellen, waarbij de kinderen gedurende iedere “even week” vanaf donderdagmiddag uit school tot 18.00 uur alsmede iedere vrijdagmiddag uit school tot 18.00 uur en gedurende de “oneven weken” vanaf vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag 17.00 uur bij de man verblijven. Aan haar verzoek legt de vrouw ten grondslag dat zij nog steeds de hoofdverzorger van de kinderen is. Op dit moment zijn er te veel spanningen en te veel zorgen om uit te gaan van een co-ouderschapregeling. Partijen moeten eerst tot rust komen en niet meer gezamenlijk in de woning wonen. De vrouw is van mening dat deze rust het best kan worden gecreëerd als voormelde zorgregeling wordt vastgesteld, de kinderen aan haar worden toevertrouwd en dat wordt bepaald dat zij tot het uitsluitend gebruik van de woning gerechtigd is. De man is van mening dat de huidige situatie kan worden voortgezet en dat partijen nog niet alle mogelijkheden hebben benut om afspraken te maken.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen op dit moment niet in staat zijn om samen (definitieve) afspraken te maken over hun kinderen. De kinderen zijn geïnformeerd dat ouders gaan scheiden en dat de vrouw het huis tijdelijk zal verlaten om de rust te bewaren. Hoewel partijen over de kinderen met elkaar lijken te kunnen praten, ontstaat wel spanning op het moment dat partijen over andere zaken met elkaar praten, zoals de noodzaak om te scheiden en de toekomst van hun relatie. Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen besproken dat zij zich momenteel in verschillende fasen bevinden ten aanzien van de verwerking van de scheidingsmelding die door de vrouw is gedaan. De scheidingsmelding is nog erg pril en ouders moeten – met elkaar – een nieuw manier zien te vinden hoe zij met elkaar kunnen gaan communiceren, niet meer als
partnersvan elkaar, maar als
oudersvan de kinderen. Dit is partijen zelf nog niet gelukt.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat het hierdoor nodig is dat voor deze ouders en hun kinderen een passend hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun kinderen voor hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost. De verwijzing heeft op 31 augustus 2023 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.5.
Met de inzet van het hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
  • de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
  • het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
4.6.
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van de volgende resultaten:
  • de gezagdragende ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind via een lichte interventie;
  • de kinderen en de gezagdragende ouders hebben onbelast contact met elkaar;
  • er is inzicht in de mogelijkheden/belemmeringen van beide ouders en de hulp nodig is om een stabiele opvoedsituatie voor het kind te realiseren (binnen de scheidingssituatie).
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage).
4.7.
Na afloop van het hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA rapportage uiterlijk op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen in de nog aanhangig te maken bodemprocedure en zal daaraan worden toegevoegd.
4.8.
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage in de bodemprocedure uit te laten. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot de kinderen.
4.9.
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda (hierna: de raad). De raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.10.
Wanneer de raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.11.
Wanneer de raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
  • Welke hoofdverblijfplaats komt het meest tegemoet aan de belangen van de kinderen?
  • Welke zorgregeling door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de kinderen?
  • Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
4.12.
Deze beschikking is een verzoek aan de raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.13.
Na een onderzoek of interventie van de raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de raad te reageren en zich uit te laten over het verdere verloop van de bodemprocedure.
4.14.
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing. Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.15.
In afwachting van de resultaten van dit traject heeft de vrouw verzocht om een beslissing te nemen over de voorliggende verzoeken. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt bij een beslissing over een verzoek tot toevertrouwing is om de kinderen niet te confronteren met meer veranderingen dan nodig is en om de kinderen bij elkaar te houden. Op grond van internationale regelgeving, waaronder artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) dient het belang van het kind een eerste overweging te zijn in het nemen van deze beslissing.
4.16.
Tijdens de mondeling behandeling is gebleken dat partijen wél voldoende in staat zijn om met elkaar over de kinderen te communiceren. De vrouw stelt daarbij wel dat er eerst verder rust moet komen voordat partijen over de toekomstige regelingen kunnen gaan praten, en dat deze rust het beste kan worden gecreëerd als zij in de woning blijft met de kinderen, en dat de man gaat verhuizen. De man voert aan dat er nog andere mogelijkheden zijn om de spanning te verminderen, maar dat deze mogelijkheden nog niet zijn benut en/of besproken.
4.17.
Het gaat hier om het treffen van een ordemaatregel van voorlopige aard in het kader van de echtscheiding. De rechtbank is het met partijen eens dat er op dit moment rust dient te komen voor de kinderen, maar ook voor partijen. De rechtbank is het echter niet met de vrouw eens dat dit het beste kan worden bewerkstelligd door de kinderen aan de vrouw toe te vertrouwen en de verzochte zorgregeling toe te wijzen. De rechtbank licht dit als volgt toe. Door de man is onweersproken gesteld dat hij overdag meestal weg is in verband met zijn werk, dat hij daarnaast veel momenten samen had en heeft met de kinderen die ook de vrouw ontlasten en dat er afspraken te maken zijn, en impliciet al zijn gemaakt, over hoe partijen ’s avonds in de woning elkaar (zouden kunnen) vermijden. Dit hebben ze in de afgelopen periode ook zo gedaan; ieder leeft zijn of haar leven, hebben wel een gezamenlijke verantwoordelijkheid gehad voor de zorg van de kinderen en confrontaties zijn er niet (geweest). Dat heeft de vrouw niet betwist. Hoewel de huidige situatie zeker niet ideaal is, is niet komen vast te staan dat sprake is van een onhoudbare situatie en onoverkomelijke spanningen tussen partijen die om een ordemaatregel vragen, zoals door de vrouw verzocht, terwijl de consequenties bij het toewijzen van de verzoeken van de vrouw verstrekkend zijn. Daarbij hebben beide partijen verklaard dat zij in staat zijn, en zijn geweest, om over de kinderen met elkaar te praten zonder dat de spanning oploopt. Dat er wel aan de overige communicatie moet worden gewerkt is evident, maar partijen hebben zich gecommitteerd om via het gemeentelijke hulpverleningstraject daar aan te gaan werken. De rechtbank heeft ook tijdens de mondelinge behandeling bij de ouders erop aangedrongen, en dat wordt hier herhaald, elkaar in de tussenliggende periode zo veel als mogelijk met rust te laten, zich te richten op hulpverlening voor henzelf om met deze situatie om te gaan, en om oog te krijgen voor de positie van hun kinderen, waarvoor zij beiden de verantwoordelijkheid dragen. Gelet op al het voorgaande worden de verzoeken van de vrouw tot toevertrouwing van de kinderen aan haar en een zorgregeling afgewezen.
Uitsluitend gebruik van de echtelijke woning
4.18.
De vrouw verzoekt te bepalen dat zij met uitsluiting van de man voorlopig gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning. De man voert aan dat dit verzoek dient te worden afgewezen. Omdat de rechtbank het verzoek van de vrouw om de kinderen aan haar toe te vertrouwen zal afwijzen en partijen in ieder geval voorlopig nog samen met de kinderen in de echtelijke woning zullen verblijven, ziet de rechtbank geen aanleiding om het uitsluitend gebruik van de woning aan de vrouw toe te kennen. Het belang van de kinderen is op dit moment er ook het meest mee gediend is dat zij in de woning kunnen blijven wonen.. Het verzoek van de vrouw ter zake het uitsluitend gebruik van de woning zal worden afgewezen.
Kinderalimentatie
4.19.
Gelet op het feit dat de verzoeken van de vrouw voor het uitsluitend gebruik van de woning, de toevertrouwing van de kinderen en de voorlopige zorgregeling worden afgewezen, is er ook geen wettelijke grondslag voor het vaststellen van een een bijdrage aan kinderalimentatie. Het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man aan de vrouw een voorlopige bijdrage in de kosten voor de verzorging en opvoeding van de kinderen zal worden afgewezen.
4.20.
Dit leidt tot de volgende beslissing

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst partijen en de kinderen voor (jeugd)hulpverlening ten behoeve van de hiervoor genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost;
5.2.
verzoekt het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost om in nog aanhangig te maken echtscheidingsprocedure een eindrapportage van de in te zetten zorgaanbieder over het verloop en de resultaten van het zorgtraject in te dienen, zulks met inachtneming van hetgeen in rechtsoverwegingen 4.4. tot en met 4.14. is overwogen. Binnen twee weken na ontvangst van de rapportage in de
bodemprocedurezal de eindrapportage naar de advocaten van partijen worden gestuurd en krijgen zij vervolgens twee weken de tijd om daar schriftelijk op te reageren;
5.3.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming locatie Breda, indien de eindrapportage van de zorgaanbieder daartoe aanleiding geeft, om ten behoeve van de bodemprocedure een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hierboven vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van zijn rapport en advies aan de advocaten van partijen;
5.4.
verzoekt de advocaten van partijen in de bodemprocedure melding te maken van genoemde verwijzing naar het zorgloket;
5.5.
wijst de verzoeken van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Sumner, en, in tegenwoordigheid van Van Egeraat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 september 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.