ECLI:NL:RBZWB:2023:6889

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2749
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit CBR inzake medisch onderzoek rijgeschiktheid

Op 3 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres en de directie van het CBR. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het CBR van 20 april 2023, waarbij haar werd opgelegd een medisch onderzoek te ondergaan door een oogarts. Dit besluit volgde op een mededeling van de politie, waarin werd aangegeven dat eiseres met gedoofde lichten een spoorwegovergang was overgereden en daarna midden op de weg bleef rijden. Eiseres heeft aangevoerd dat het CBR niet bevoegd was om haar een onderzoek naar rijgeschiktheid op te leggen, omdat er geen duidelijk vermoeden was van verminderd gezichtsvermogen. Tijdens de zitting op 5 september 2023 heeft eiseres verklaard dat zij in het donker slecht kon zien, maar dat dit niet betekende dat zij niet in staat was om te rijden. De rechtbank heeft de mededeling van de politie als voldoende bewijs beschouwd voor het vermoeden van lichamelijke ongeschiktheid en heeft geoordeeld dat het CBR terecht een medisch onderzoek heeft opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2749 WVW

uitspraak van 3 oktober 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. L.P. Kabel
en

de directie van het CBR, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 april 2023 (bestreden besluit) inzake het opleggen van een medisch onderzoek door een oogarts.
Het onderzoek ter zitting bij de rechtbank heeft plaatsgevonden in Breda op 5 september 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. L.P. Kabel en door haar partner [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. van der Ark.

Overwegingen

1. Blijkens mededeling van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant van 11 juli 2022 is op 9 juli 2022 geconstateerd dat eiseres in haar auto met gedoofde lichten de spoorwegovergang over reed, daarna links afsloeg en midden op de Moskesweg (met twee rijrichtingen) bleef rijden. Desgevraagd verklaarde eiseres dat zij in het donker slecht kon zien en dat, als zij licht zag, zij nog slechter kon zien. Dit heeft geleid tot de mededeling aan verweerder dat het vermoeden bestaat dat eiseres niet beschikt over de vereiste rijvaardigheid.
Daarop heeft verweerder bij het primaire besluit van 19 augustus 2022 eiseres laten weten dat hij twijfelt aan de lichamelijke geschiktheid van eiseres voor het besturen van een auto. Verweerder vermoedt dat bij eiseres sprake is van duidelijk verminderd gezichtsvermogen en daarom heeft hij haar opgedragen om een medisch onderzoek te laten doen door een oogarts.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 2 september 2022 een bezwaarschrift ingediend.
Op 29 september 2022 heeft de gemachtigde van eiseres telefonisch aangegeven dat zij een oogonderzoek zal ondergaan en dat een beslissing op haar bezwaarschrift niet nodig is.
Op 14 oktober 2022 is eiseres onderzocht door [oogarts]. Deze oogarts heeft aangevinkt dat eiseres de aandoening maculadegeneratie heeft (“minimaal zonder visuele consequenties”).
Op 28 november 2022 heeft verweerder de oogarts schriftelijk om een toelichting op diens rapport gevraagd. Op 2 december 2022 heeft [oogarts] desgevraagd laten weten dat eiseres beschikt over een normale visus zonder bijkomende afwijkingen en dat eiseres had aangegeven geen problemen te ervaren met donker adaptatie zodat hij daar verder ook geen aanvullend onderzoek naar heeft gedaan.
Dit heeft geleid tot de brief van verweerder van 27 december 2022 waarin eiseres is opgedragen om een rijtest te doen. Volgens verweerder is de test nodig vanwege de discrepantie tussen de bevindingen van de politie en de verklaring van eiseres aan de oogarts dat zij geen problemen heeft met rijden in het donker.
Op 6 maart 2023 heeft eiseres via haar gemachtigde laten weten dat zij toch een beslissing op haar bezwaarschrift wenst omdat zij haar bezwaarschrift enkel had ingetrokken op grond van de mededeling dat zij alleen een oogonderzoek hoefde te ondergaan en niet ook nog een rijtest zou moeten afleggen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder naar aanleiding van de mededeling van de politie een onderzoek heeft bevolen naar de lichamelijke geschiktheid van eiseres en niet naar haar rijvaardigheid. Nadat de oogarts had geconcludeerd dat eiseres beschikt over een normale visus zonder bijkomende afwijkingen was er geen aanleiding om haar aanvullend te laten testen op haar rijvaardigheid in het donker. Te minder omdat de mededeling van de politie niet is ondertekend, laat staan dat zij op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt. Eiseres heeft aangegeven dat zij voor het eerst in de nieuwe auto reed en dat zij door het zien van de dashboardverlichting meende dat de voor- en achterlichten brandden. Zij is enigszins verblind door de lichten van een tegenligger bij de spoorwegovergang en is daarna enigszins in het midden van de Moskesweg gaan rijden omdat dit een smalle weg is waar ook vaak fietsers rijden die niet altijd goede verlichting voeren. Omdat er op de Moskesweg geen tegenliggers waren kon zij op deze wijze eventuele fietsers veiliger passeren. Volgens eiseres was verweerder niet bevoegd om haar een onderzoek naar de rijgeschiktheid op te leggen omdat er geen vermoeden was voor een duidelijk verminderd gezichtsvermogen.
3. Artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) bepaalt dat, indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling doen aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Op grond van artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, van de WVW besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling) wordt een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage.
Op grond van artikel 23, derde lid, van de Regeling besluit het CBR dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid:
a. in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder A, onderdelen I, Vaardigheid in het omgaan met het motorrijtuig, of II. Bedrevenheid in het deelnemen aan het verkeer;
b. in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder B, onderdelen I en II, of
c. (…);
d. indien betrokkene op grond van artikel 15, onderdelen a, b, c, e, f of g, niet in aanmerking komt voor een educatieve maatregel gedrag en verkeer.
In de Bijlage bij de Regeling zijn feiten dan wel omstandigheden opgenomen, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven.
In de Bijlage van de Regeling is in onderdeel B onder I (Lichamelijke geschiktheid) onder meer opgenomen: “g. duidelijk verminderd gezichtsvermogen”.
4. Eiseres heeft niet meegewerkt aan de rijtest. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 2 juni 2023 het rijbewijs van eiseres ongeldig verklaard wegens onvoldoende medewerking aan het onderzoek. Eiseres heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit 27 juni 2023 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 2 juni 2023 gegrond verklaard omdat eiseres terecht heeft aangevoerd dat hij niet bevoegd was om medewerking te vorderen aan een rijtest. Verweerder heeft het besluit van 2 juni 2023 herroepen en daarmee de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiseres opgeheven. Daarna is eiseres per brief van 29 juni 2023 alsnog verwezen voor een donkeradaptatietest.
4.1
Verweerder heeft betoogd dat eisers geen procesbelang meer heeft omdat zij geen rijtest meer hoeft te doen. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat zij nog steeds belang heeft bij beoordeling van het bestreden besluit, alleen al omdat zij kosten heeft moeten maken voor het onderzoek door de oogarts en kosten moet maken voor de komende donkeradaptatietest. De vergoeding van deze kosten wil zij bij verweerder claimen indien het beroep gegrond verklaard wordt.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres alleen al vanwege de gemaakte onkosten voor het oogonderzoek een rechtens te beschermen belang bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
5. De rechtbank zal daarom hierna beoordelen of verweerder terecht een vermoeden van lichamelijke ongeschiktheid heeft kunnen ontlenen aan de mededeling van de politie.
5.1
Die mededeling van de politie bevat de volgende feiten en omstandigheden die aan dat vermoeden ten grondslag liggen: eiseres reed met gedoofde lichten de spoorwegovergang over, sloeg daarna links af, bleef vervolgens midden op de Moskesweg rijden en verklaarde desgevraagd dat zij in het donker slecht kon zien en dat, als zij licht zag, zij nog slechter kon zien.
5.2
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat niet aannemelijk is dat de politie zelf verzonnen heeft dat eiseres heeft verklaard dat zij in het donker slecht kon zien en dat, als zij licht zag, zij nog slechter kon zien. Daarop heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij dit inderdaad gezegd heeft en dat het niet verkeerd is opgeschreven, maar dat ze het toen verkeerd gezegd heeft. Volgens eiseres kan ze in het donker rijden.
5.3
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van de politie. Te minder nu eiseres heeft verklaard dat zij dit destijds, weliswaar mogelijk verkeerd, heeft gezegd. Dat eiseres, om welke reden dan ook, een verkeerde verklaring tegenover de politie heeft afgelegd maakt niet dat de mededeling van de politie onjuist is. Het betekent wel dat die mogelijk verkeerde verklaring in de mededeling terecht is gekomen en voor rekening van eiseres dient te blijven.
6. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder aan de mededeling van de politie (met name de combinatie van de door eiseres afgelegde verklaring en het onvoldoende rechts op de rijbaan rijden) een vermoeden van lichamelijke ongeschiktheid heeft kunnen ontlenen en eiseres een onderzoek naar haar lichamelijke geschiktheid heeft kunnen opleggen. Het beroep van eiseres zal daarom ongegrond verklaard worden. Gegeven deze uitkomst bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 3 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier S. Hindriks, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.