ECLI:NL:RBZWB:2023:6890

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/408083 / HA ZA 23-183
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Schouw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van een geldleningsovereenkomst tussen moeder en voormalig schoonzoon met verzoek om in termijnen te mogen betalen

In deze civiele zaak heeft eiseres, een moeder, een geldlening van € 81.000,00 verstrekt aan haar dochter en haar voormalig schoonzoon, gedaagde. Gedaagde heeft een deel van deze lening, € 56.000,00, op zich genomen en verzoekt de rechtbank om in termijnen van maximaal € 400,00 per maand te mogen terugbetalen. Eiseres is van mening dat deze termijn te lang is en verzoekt de rechtbank om gedaagde te verplichten het openstaande bedrag ineens te betalen, inclusief rente en kosten. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld op basis van de ingediende stukken, waaronder de dagvaarding en de conclusies van beide partijen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke overeenkomst is over de terugbetalingstermijn van de lening. Eiseres heeft recht op onmiddellijke terugbetaling, aangezien er geen afspraken zijn gemaakt over een termijn. Gedaagde heeft wel deelbetalingen gedaan, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet kan aanspraak maken op een betalingsregeling. De rechtbank weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat er geen reden is om gedaagde enig uitstel te verlenen. Eiseres heeft een dringende behoefte aan het terugbetaalde bedrag voor haar levensonderhoud, terwijl gedaagde onvoldoende argumenten heeft aangedragen voor zijn verzoek om in termijnen te betalen.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat gedaagde € 55.100,00 aan eiseres moet terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 27 maart 2023. Gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 3.378,36. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat eiseres het vonnis onmiddellijk kan laten uitvoeren. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/408083 / HA ZA 23-183
Vonnis van 4 oktober 2023
in de zaak van
[eiseres],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. C.M. van den Reek te Breda,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] , [gemeente] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.J.E.M. Edelmann te Breda.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1
[eiseres] heeft geld geleend aan haar dochter en (inmiddels ex-)schoonzoon [gedaagde] . [gedaagde] wil zijn deel van de schuld, € 56.000,00, in termijnen van maximaal € 400,00 per maand terugbetalen. [eiseres] vindt dat de aflossing op die manier te lang gaat duren. Zij vraagt de rechtbank daarom om in een vonnis vast te leggen dat [gedaagde] haar het openstaande bedrag ineens moet betalen. Zij wil daarnaast dat [gedaagde] rente, incassokosten en de kosten van deze procedure betaalt. [gedaagde] vraagt op zijn beurt de rechtbank om in het vonnis vast te leggen dat hij in termijnen mag betalen. Hij wil geen rente en kosten betalen. De rechtbank stelt in dit vonnis [eiseres] grotendeels in het gelijk en legt uit waarom.

2.Hoe is de procedure verlopen?

2.1
Hoe de procedure is verlopen, blijkt uit de volgende stukken in het dossier:
- de dagvaarding van [eiseres] met producties 1 tot en met 6;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] met producties 1 tot en met 3;
- de akte van [eiseres] ;
- de antwoordakte van [gedaagde] met productie 4.
2.2
De rechtbank heeft vervolgens beslist om dit vonnis te wijzen.

3.Van welke feiten gaat de rechtbank uit?

3.1
[eiseres] leende vanaf 1 januari 2015 regelmatig geldbedragen aan haar dochter en [gedaagde] . In totaal ging het om € 81.000,00. Over de lening is niets schriftelijk vastgelegd.
3.2
Op 14 juni 2022 besloot de rechtbank in de echtscheidingsprocedure tussen de dochter en [gedaagde] , dat [gedaagde] het deel van € 56.000,00 van de schuld moet dragen.
3.3
[eiseres] probeerde vervolgens om met [gedaagde] afspraken te maken over een afbetalingsregeling. Zij zijn daar niet uitgekomen. In maart 2023 heeft de advocaat van [eiseres] aan [gedaagde] geschreven dat hij het nog openstaande bedrag in zijn geheel moet voldoen.
3.4
[gedaagde] heeft enkele deelbetalingen aan [eiseres] gedaan, eerst enkele van € 200,00 en later enkele van € 400,00.

4.Waar moet de rechtbank over oordelen?

4.1
[eiseres] eist van [gedaagde] betaling van het nog openstaande bedrag van de schuld: € 55.100,00. Daarnaast eist zij betaling van de wettelijke rente, € 1.335,00 aan buitengerechtelijke kosten (met rente daarover) en de proceskosten (inclusief de nakosten). Zij verzoekt de rechtbank ook het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Met die verklaring kan zij het vonnis meteen laten uitvoeren.
4.2
[eiseres] stelt dat zij geen genoegen kan nemen met een betalingsregeling waarbij [gedaagde] maandelijks € 200,00 of € 400,00 aflost. Zij heeft het uitgeleende geld nodig voor haar levensonderhoud. Haar inkomen bestaat uit AOW en een klein pensioen. Als [gedaagde] € 400,00 per maand aflost, duurt de aflossingsperiode meer dan elf jaar. Dat is, ook gelet op haar leeftijd, te lang. Zij vindt daarnaast dat [gedaagde] minder afbetaalt dan hij maandelijks zou kunnen.
4.3
[gedaagde] erkent dat hij zijn deel van de schuld moet terugbetalen, maar vraagt om vastlegging in het vonnis van maandelijkse aflostermijnen van € 400,00. Door zijn financiële situatie is hij niet in staat méér af te lossen. Volgens hem hebben [eiseres] en haar familie hiermee ingestemd. Verder is [gedaagde] het niet eens met de overige eisen van [eiseres] . Hij vraagt de rechtbank te bepalen dat [eiseres] de proceskosten moet betalen of dat ieder de eigen proceskosten draagt.

5.Hoe komt de rechtbank tot haar oordeel?

De belangrijkste vraag
5.1
Er is geen discussie over het feit dat [gedaagde] zijn deel van de lening aan [eiseres] moet terugbetalen. Dat is het gevolg van de geldleningsovereenkomst en de verdeling van de schuld daarna. [gedaagde] is begonnen met het aflossen van die schuld.
5.2
De rechtbank moet wel de knoop doorhakken of [gedaagde] de schuld ineens moet betalen of dat hij de schuld in maandelijkse termijnen van € 400,00 mag aflossen.
Er zijn ook oude regels van toepassing
5.3
Naar huidig recht kan de rechtbank geen betalingsregeling opleggen. Dat volgt uit artikel 6:29 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De geldleningsovereenkomst is op 1 januari 2015 of kort daarna aangegaan. Voor die situatie bepaalt artikel 200 Overgangswet Nieuw BW dat de regels over verbruiklening, waaronder ook het verstrekken van een geldsom valt, van toepassing zijn gebleven. Die regels staan in de artikelen 7A:1791 tot en met 7A:1801 BW (oud). In die regels staat dat de rechter onder omstandigheden wel enig uitstel kan verlenen. De rechtbank heeft het verzoek van [gedaagde] opgevat als een verzoek om enig uitstel. Als de rechtbank [gedaagde] verzoek toewijst, is feitelijk sprake van enig uitstel. Over dit verzoek gaat het in 5.6 en verder van dit vonnis.
De lening is opeisbaar
5.4
De rechtbank heeft eerst gekeken of [eiseres] de lening kan opeisen. Artikel 7A:1796 BW (oud) bepaalde namelijk dat een uitlener een lening niet kan terugeisen voordat de afgesproken tijd voorbij is. In dit geval zijn er geen afspraken gemaakt over de tijd waarop of waarna de lening moet worden terugbetaald. Omdat er geen tijd is afgesproken, mocht [eiseres] meteen om terugbetaling vragen. [gedaagde] moet de lening in principe ineens terugbetalen. Dat baseert de rechtbank op artikel 6:38 BW.
5.5
De rechtbank heeft zich nog afgevraagd of [gedaagde] bedoelt dat de lening niet (geheel) opeisbaar is. Hij stelt namelijk dat is afgesproken en [eiseres] ermee instemt dat hij maandelijks € 400,00 aflost. [gedaagde] heeft het bestaan van die afspraak echter helemaal niet toegelicht. Het blijkt ook niet uit het dossier. [eiseres] heeft de deelbetalingen van [gedaagde] wel geaccepteerd. Maar daarbij heeft zij (of haar familie namens haar) steeds gezegd dat [gedaagde] met een beter voorstel voor de afbetaling moet komen. Daarmee is dus geen betalingsregeling afgesproken. Hierom blijft de lening opeisbaar.
Geen reden voor enig uitstel van de terugbetalingsverplichting
5.6
[eiseres] mocht meteen terugbetaling verlangen, maar dat betekent wel dat zij [gedaagde] een redelijke tijd moest geven voor de aflossing. Wat een redelijke tijd is, verschilt van geval tot geval. Een redelijke tijd betekent in ieder geval niet dat [gedaagde]
automatischaanspraak kan maken op enig uitstel.
5.7
Als er geen tijd is afgesproken om de lening af te lossen, kan de rechter op basis van artikel 7A:1797 BW (oud) enig uitstel aan de lener toestaan. Omdat [gedaagde] stelt dat hij niet meer dan € 400,00 per maand kán betalen en aflossing in termijnen ook zou kunnen worden gezien als een vorm van uitstel, heeft de rechtbank ook hierover over nagedacht. Daarbij heeft zij gekeken naar de verschillende omstandigheden in deze zaak en deze tegen elkaar afgewogen. De uitkomst van die afweging is dat er geen aanleiding is voor enig uitstel. Dat wordt hieronder toegelicht, aan de hand van de verschillende dingen die [eiseres] en [gedaagde] hebben gezegd over de omstandigheden.
Omstandigheden bij [eiseres]
5.8
[eiseres] heeft een verklaring aan het dossier toegevoegd. Daarin staat dat zij net in haar dagelijks levensonderhoud kan voorzien en dat zij voor normaal onderhoud van haar eigen woning en het vernieuwen van huisraad haar spaarreserves moet aanspreken. Het is de rechtbank niet duidelijk wat precies de leeftijd van [eiseres] is. Het is de rechtbank niet duidelijk wat precies de leeftijd van [eiseres] is, maar zij heeft in ieder geval de pensioenleeftijd bereikt. De rechtbank ziet in dit alles het duidelijke belang van [eiseres] tegen het verlenen van enig uitstel aan [gedaagde] .
Omstandigheden bij [gedaagde]
5.9
[gedaagde] is begonnen met het doen van deelbetalingen, eerst € 200,00 en later € 400,00. Hij heeft geprobeerd om een nieuwe lening te krijgen om met dat geld de schuld aan [eiseres] te kunnen aflossen, maar dat is niet gelukt. Hij lost ook nog een andere schuld af en heeft nog andere lasten, waaronder de kinderalimentatie. Hij had werk gevonden, maar nu heeft hij een werkloosheidsuitkering. Na de start van de echtscheidingsprocedure is [gedaagde] bij zijn ouders gaan wonen. Hij betaalt aan hen daarvoor € 150,00 per maand, maar zijn woon- en andere vaste lasten worden meer zodra hij zelfstandige woonruimte vindt. De rechtbank ziet in dit alles wel een belang van [gedaagde] bij enig uitstel.
5.1
Waarom krijgt [gedaagde] dan niet enig uitstel? De hiervoor genoemde belangen van [gedaagde] wegen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende op tegen hiervoor genoemde belangen van [eiseres] . Daarnaast zijn er meer omstandigheden die aan enig uitstel in de weg staan.
Verdere omstandigheden in deze zaak
5.11
In het budgetoverzicht van [gedaagde] (productie 3 bij conclusie van antwoord) staat dat hij maandelijks ruim € 800,00 vrijhoudt voor toekomstige huur. Die lasten heeft hij nu nog niet. Hij woont, zelfs al ruim twee jaar, bij zijn ouders tegen een geringe vergoeding. Ook zal [gedaagde] zijn belastingschuld in het voorjaar van 2024 hebben afbetaald. Dit zijn redenen waarom [gedaagde] meer kon en zal kunnen betalen. Zijn inkomen is door zijn werkloosheid wel sterk gedaald, maar ondanks dat zou hij nog steeds wat meer kunnen betalen.
5.12
[eiseres] heeft verwezen naar de echtscheidingsbeschikking. Daarin staat onder meer dat [gedaagde] tijdens het huwelijk met haar dochter bewust een volstrekt onverantwoorde financiële situatie heeft gecreëerd. De tekorten in hun huishouding zijn door de jaren heen gedicht met het geleende geld van [eiseres] . De rechtbank ziet dat [gedaagde] een belangrijk aandeel heeft gehad in het ontstaan van de schuld.
5.13
[gedaagde] is verder al geruime tijd ermee bekend dat hij zijn schuld aan [eiseres] moet terugbetalen. [gedaagde] heeft al in de zomer van 2021, in de echtscheidingsprocedure, gezegd dat hij de helft van de totale schuld van € 81.000,00 moet dragen. [eiseres] heeft hem ook regelmatig om een voor haar acceptabel betalingsvoorstel gevraagd.
5.14
Al met al is er geen aanleiding om enig uitstel te verlenen aan [gedaagde] .
Tussenconclusie
5.15
In dit vonnis wordt vastgelegd dat [gedaagde] nog € 55.100,00 moet terugbetalen. [gedaagde] heeft inmiddels nog meer deelbetalingen gedaan, maar het is de rechtbank niet duidelijk hoeveel. De rechtbank gaat er vanuit dat dit voor partijen wel duidelijk is of dat zij dit aan de hand van gedane betalingen samen eenvoudig kunnen vaststellen. [eiseres] moet uiteraard met de gedane deelbetalingen rekening houden bij de verdere incasso.
De wettelijke rente is verschuldigd
5.16
[gedaagde] moet ook de wettelijke rente betalen. Wettelijke rente is een vaste vergoeding voor de schade die ontstaat door te late betaling. De rente moet worden berekend over het nog openstaande bedrag, over de periode vanaf 27 maart 2023. Die datum is juist omdat [gedaagde] al op 20 maart 2023 juridisch in verzuim is geraakt. De advocaat van [eiseres] had immers in haar brief van 13 maart 2023 [gedaagde] tot 20 maart 2023 de tijd gegeven om de lening terug te betalen.
5.17
[gedaagde] heeft pas in zijn antwoordakte gezegd dat hij de wettelijke rente niet hoeft te betalen. Hij heeft geen goede reden gegeven waarom hij de wettelijke rente niet hoeft te betalen. Dat ook zijn ex-vrouw heeft geprofiteerd van het geleende geld en haar deel maandelijks terugbetaalt, is geen goede reden. Dat het [gedaagde] niet lukt om de lening in één keer terug te betalen, is ook geen goede reden.
De buitengerechtelijke kosten zijn niet verschuldigd
5.18
[eiseres] heeft met de brief van haar advocaat van 13 maart 2023 aan [gedaagde] een aanmaning verstuurd. Die aanmaning voldoet niet aan de eisen. In de aanmaning is namelijk geen betalingstermijn van veertien dagen gegeven die ingaat op de dag na ontvangst van de aanmaning door [gedaagde] . Dit is wel vereist op grond van artikel 6:96 lid 6 BW. [gedaagde] hoeft daarom geen buitengerechtelijke kosten te vergoeden.
De proceskosten zijn voor rekening van [gedaagde]
5.19
[gedaagde] krijgt op de meeste punten ongelijk. Hij moet daarom de proceskosten (inclusief de nakosten) betalen. Dat [eiseres] met dit vonnis slechts wil kunnen afdwingen dat [gedaagde] terugbetaalt, is op zichzelf een voldoende reden om de procedure te mogen starten. De procedure was daarmee niet onnodig. [gedaagde] stelt ook nog dat hij aan zijn verplichtingen naar [eiseres] toe heeft voldaan. Dat klopt ook niet. Het is namelijk zijn verplichting om de lening ineens terug te betalen.
5.2
De proceskosten worden begroot op:
- dagvaarding € 129,86
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat € 1.774,50 (1,5 punt × tarief IV)
- nakosten € 173,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.378,36‬

5.De beslissingen

De rechtbank
5.1
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 55.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag, met ingang van 27 maart 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.378,36‬, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [gedaagde] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Schouw en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023.