ECLI:NL:RBZWB:2023:6907

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/398430 / HA ZA 22-302 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Römers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar schade door heiwerkzaamheden

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 4 oktober 2023 een tussenvonnis uitgesproken in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde 1] BV, met [gedaagde 2] BV als niet verschenen partij. De zaak betreft schade die mogelijk is veroorzaakt door heiwerkzaamheden die op 26 januari 2021 zijn uitgevoerd. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis uitgesproken op 2 augustus 2023 en heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over een deskundigenonderzoek. Geen van de partijen heeft bezwaar gemaakt tegen het deskundigenonderzoek of de voorgestelde deskundige, de heer [deskundige]. Echter, er zijn wel bezwaren gemaakt tegen de voorgestelde vragen voor het deskundigenonderzoek. De rechtbank heeft de vragen herformuleerd en samengevoegd, waarbij de deskundige nu moet onderzoeken hoe aannemelijk het is dat de trillingen van de heiwerkzaamheden schade hebben veroorzaakt aan de woning van [eiser]. Daarnaast moet de deskundige vaststellen welke schade in causaal verband staat tot de trillingen en de kosten voor herstel van deze schade. De rechtbank heeft ook het voorschot voor de kosten van de deskundige vastgesteld op € 1.754,50, en partijen zijn verplicht om mee te werken aan het onderzoek. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen na het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/398430 / HA ZA 22-302
Vonnis van 4 oktober 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. B.W.M. van Hoof te Nijmegen,
tegen

1.[gedaagde 1] BV,

te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
advocaat: mr. H.T.L. Janssen te 's-Hertogenbosch,
2.
[gedaagde 2] BV,
te [plaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
niet verschenen,
gedaagde partijen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 augustus 2023;
- de akte uitlating deskundigenonderzoek van [eiser]
- de akte houdende uitlatingen deskundigenbericht van [gedaagde 1] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Volhard wordt bij hetgeen is overwogen en beslist in voormeld tussenvonnis.
2.2.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over een aangekondigd deskundigenonderzoek. Geen van partijen heeft bezwaar gemaakt tegen een deskundigenonderzoek, noch tegen de door de rechtbank voorgestelde deskundige. Het deskundigenonderzoek zal in dit vonnis worden bevolen, waarbij de heer [deskundige] van [bedrijf] te [plaats 3] als deskundige zal worden benoemd.
2.3.
Partijen hebben wel bezwaar gemaakt tegen de door de rechtbank voorgestelde vragen. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Vragen in het kader van tegenbewijs
2.3.1.
[eiser] stelt dat de eerste vraag (welke trillingen hebben de heiwerkzaamheden veroorzaakt?) dient te worden geschrapt, omdat deze vraag in de visie van [eiser] geen toegevoegde waarde heeft. De tweede vraag (hoe aannemelijk is het dat deze trillingen schade hebben veroorzaakt aan de woning, mede gelet op de afstand tot, leeftijd van en bouwkundige staat van de woning?) dient volgens [eiser] herformuleerd te worden. In het kader van het door [gedaagde 1] te leveren tegenbewijs dient volgens [eiser] aan de deskundige de vraag te worden gesteld of hij met zekerheid kan vaststellen dat de trillingen géén schade hebben veroorzaakt aan de woning.
2.3.2.
[gedaagde 1] maakt bezwaar tegen deze herformulering van [eiser] . Volgens [gedaagde 1] heeft [eiser] het vonnis verkeerd gelezen. [eiser] concludeert dat sprake zou zijn van een omkering van de bewijslast. Dat is onjuist. [gedaagde 1] wenst de eerste vraag te handhaven en wenst vraag 1 en 2 als volgt uit te breiden:
Bij vraag 1:
- In zijn algemeenheid:
a. a) Hoe ingrijpend is trillingsarm heien?
b) Hoe verhouden de trillingen zich tot trillingen bij niet-trillingsvrij heien?
c) Hoe verhouden de trillingen zich tot normale bouwwerkzaamheden?
Bij vraag 2:
Wat is de leeftijd, de bouwkundige staat en de staat van onderhoud van de (1) woning en (2) de aanbouw?
- De leeftijd, de bouwkundige staat en de staat van onderhoud van de (1) woning en (2) de aanbouw in aanmerking genomen:
a. a) Tot op welke afstand van de bron was bij trillingsarm heien redelijkerwijze schade te
vrezen aan de woning en de aanbouw?
b) In welke mate was bij trillingsarm heien redelijkerwijze schade te vrezen aan de woning en de aanbouw?
2.3.3.
[eiser] maakt bezwaar tegen deze uitbreiding van de vragen. Het gaat er niet om hoe ingrijpend de gebruikte heimethode in zijn algemeenheid is, maar hoe ingrijpend deze methode in dit specifieke geval is geweest. Een oordeel in zijn algemeenheid heeft geen toegevoegde waarde volgens [eiser] . Evenmin is relevant om een vergelijking te maken met andere methoden en bouwwerkzaamheden. Wat betreft de leeftijd van de woning, kan [eiser] de vraag zelf beantwoorden; de woning is in 1971 gebouwd en was derhalve ten tijde van de heiwerkzaamheden 50 jaar. De vraag ten aanzien van de bouwkundige staat en het onderhoud van de woning en de aanbouw wordt beïnvloedt door de schade als gevolg van de heiwerkzaamheden en/of door het tijdsverloop, dan wel is niet relevant.
2.3.4.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank het voorshands aannemelijk geacht dat de uitgevoerde heiwerkzaamheden schade hebben veroorzaakt aan de woning van [eiser] . Daarmee heeft de rechtbank voorshands geoordeeld dat [gedaagde 1] aansprakelijk is. Er heeft geen omkering van de bewijslast plaatsgevonden. Het betreft een rechterlijk bewijsvermoeden waartegen tegenbewijs openstaat. Tegenbewijs is niet bewijs van het tegendeel. [gedaagde 1] dient te ontzenuwen dat het aannemelijk is dat de heiwerkzaamheden schade hebben veroorzaakt aan de woning van [eiser] . [gedaagde 1] hoeft niet (met zekerheid) te bewijzen – zoals [eiser] stelt – dat de heiwerkzaamheden géén schade hebben veroorzaakt. De bewijslast blijft rusten bij [eiser] . In het kader van dit tegenbewijs zijn in het tussenvonnis twee vragen aan de deskundige voorgesteld. De rechtbank ziet gelet op het partijdebat reden om deze vragen samen te voegen, te herformuleren en de volgende vraag aan de deskundige te stellen:
1. Hoe aannemelijk is het dat de trillingen als gevolg van de op 26 januari 2021 uitgevoerde heiwerkzaamheden, schade hebben veroorzaakt aan de woning van [eiser] , mede gelet op de afstand tot deze woning en de leeftijd en bouwkundige staat van de woning ten tijde van de uitgevoerde heiwerkzaamheden?
De deskundige dient zijn antwoord op deze vraag te onderbouwen en daarin alle informatie te betrekken die hij relevant acht. De rechtbank ziet geen reden om vragen in zijn algemeenheid aan de deskundige te stellen. [gedaagde 1] heeft niet toegelicht waarom dergelijke algemene vragen relevant zijn voor het oordeel in deze zaak.
Vragen over schade in causaal verband
2.3.5.
De rechtbank heeft een deskundigenonderzoek verder wenselijk geacht om te kunnen bepalen welke schade in causaal verband in de zin van artikel 6:98 BW staat tot de (trillingen als gevolg van de) heiwerkzaamheden. Dat de rechtbank het aannemelijk acht dat de (trillingen als gevolg van de) heiwerkzaamheden schade hebben veroorzaakt aan de woning van [eiser] , geeft immers nog geen antwoord op de vraag wat de omvang van de schade is die in causaal verband staat tot de trillingen. Ook hierover verschillen partijen van mening. In dat kader heeft de rechtbank twee vragen voorgesteld, kort gezegd welke geconstateerde schade in causaal verband staat tot de trillingen en hoeveel het zou kosten om deze schade te herstellen.
2.3.6.
[eiser] stelt voor om ook deze vragen te herformuleren in die zin dat sprake zou zijn van een omkering van de bewijslast. Gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
2.3.7.
[gedaagde 1] stelt voor om de vragen als volgt uit te breiden:
Bij vraag 3:
- In zijn algemeen, de leeftijd, de bouwkundige staat en de staat van onderhoud van
(1) de woning en (2) de aanbouw in aanmerking genomen:
a. a) Welke schades zijn in het algemeen aan zo een woning en aanbouw te verwachten?
b) Welk onderhoud of herstel is in het algemeen aan zo een woning en aanbouw te
verwachten?
c) Welk onderhoud of herstel was op termijn te verwachten, maar zal niet meer gepleegd hoeven te worden na het verrichten van herstel van trillingsschade?
- Concreet, de leeftijd, de bouwkundige staat en de staat van onderhoud van (1) de
woning en (2) de aanbouw in aanmerking genomen:
a. a) Welke schades waren bij aanvang van de heiwerkzaamheden aanwezig c.q. kennen waarschijnlijk een andere schadeoorzaak (zoals bijvoorbeeld het plaatsen van nieuwe kozijnen) en welke zijn na einde van de heiwerkzaamheden ontstaan?
b) Welk onderhoud of herstel was op termijn in redelijkheid aan de woning nodig, maar
zal niet meer gepleegd hoeven te worden na het verrichten van herstel van trillingsschade?
T.a.v. vraag 4:
- Wat zou het onderhoud of herstel hebben gekost, dat (a) op termijn aan de woning
te verwachten was en (b) op termijn aan de woning in redelijkheid nodig was, maar
niet meer gepleegd zal hoeven te worden na het verrichten van herstel van trillingsschade?
2.3.8.
De rechtbank gaat voorbij aan de vragen die [gedaagde 1] in zijn algemeenheid wenst te stellen. [gedaagde 1] heeft niet toegelicht waarom dergelijke algemene vragen relevant zijn voor het oordeel in deze zaak. De rechtbank ziet evenmin reden om de deskundige te vragen welke schades een andere schadeoorzaak hebben. Met het antwoord op de vraag welke schade in causaal verband staat tot de trillingen als gevolg van de heiwerkzaamheden, staat automatisch vast welke schade níet in causaal verband hiermee staat en dus een andere oorzaak heeft. Die schade is in deze zaak niet relevant. Wel acht de rechtbank het relevant om de deskundige te vragen of eventueel herstel een besparing oplevert aan het reguliere onderhoud aan de woning. De rechtbank zal gelet op het voorgaande de volgende vragen aan de deskundige stellen:
2. Indien aannemelijk is dat schade is ontstaan door de trillingen, van welke geconstateerde schade is het aannemelijk dat deze in causaal verband staat met de trillingen?
3. Hoeveel zou het kosten om de schade (waarvan aannemelijk is dat deze in causaal verband staat met de trillingen) te herstellen?
4. Als eventuele schade wordt hersteld, levert dit dan ook een besparing op aan het reguliere onderhoud van de woning? Zo ja, om welk bedrag gaat het dan?
Restvraag
2.3.9.
De rechtbank heeft ten slotte voorgesteld om de deskundige te vragen of er nog andere punten zijn waarvan de rechtbank kennis zou moeten nemen. Geen van partijen heeft tegen deze vraag bezwaar gemaakt. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vragen aan de deskundige stellen zoals hierna staan vermeld onder de beslissing.
2.4.
De deskundige heeft het voorschot begroot op een bedrag van € 1.754,50 (inclusief btw). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Zij hebben geen bezwaar gemaakt tegen de begroting van het voorschot. De rechtbank zal het voorschot vaststellen op een bedrag van 1.754,50 (inclusief btw). In de vorige beslissing is al aangekondigd en toegelicht door welke partij het voorschot op de kosten van de deskundige moet worden betaald. De rechtbank ziet geen reden om anders te beslissen. In het eindvonnis zal de rechtbank beslissen wie van partijen uiteindelijk de kosten van de deskundige moet dragen.
2.5.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals hierna onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaraan de gevolgen verbinden die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.6.
Als een partij op verzoek van de deskundige of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige toestuurt, moet zij daarvan direct een afschrift aan de wederpartij verstrekken.
2.7.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige voor de beantwoording van de volgende vragen:
1. Hoe aannemelijk is het dat de trillingen als gevolg van de op 26 januari 2021 uitgevoerde heiwerkzaamheden, schade hebben veroorzaakt aan de woning van [eiser] , mede gelet op de afstand tot deze woning en de leeftijd en bouwkundige staat van de woning ten tijde van de uitgevoerde heiwerkzaamheden?
2. Indien aannemelijk is dat schade is ontstaan door de trillingen, van welke geconstateerde schade is het aannemelijk dat deze in causaal verband staat met de trillingen?
3. Hoeveel zou het kosten om de schade (waarvan aannemelijk is dat deze in causaal verband staat met de trillingen) te herstellen?
4. Als eventuele schade wordt hersteld, levert dit dan ook een besparing op aan het reguliere onderhoud van de woning? Zo ja, om welk bedrag gaat het dan?
5. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?
3.2.
benoemt tot deskundige:
De heer [deskundige] ( [bedrijf] ),
correspondentieadres: [correspondentieadres] [plaats 3] ,
bezoekadres: [bezoekadres] [plaats 3] ,
telefoon: [telefoonnummer] ,
e-mailadres: [e-mail] ,
3.3.
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
het voorschot
3.4.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op € 1.754,50 (inclusief btw),
3.5.
bepaalt dat [gedaagde 1] het voorschot moet overmaken
binnen twee wekenna de datum van de nog te ontvangen nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
3.6.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
het onderzoek
3.7.
bepaalt dat [gedaagde 1] het procesdossier in afschrift aan de deskundige moet toesturen,
3.8.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
3.9.
wijst de deskundige erop dat:
- de deskundige voor aanvang van het onderzoek kennis moet nemen van de Gedragscode voor gerechtelijk deskundigen in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken én van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (beide te raadplegen op www.rechtspraak.nl),
- de deskundige het onderzoek pas begint na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot,
- de deskundige het onderzoek onmiddellijk staakt en contact opneemt met de griffier, als tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
- de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht vermeldt of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
- de deskundige partijen bij een onderzoek van een object ter plaatse gelegenheid moet bieden dit onderzoek bij te wonen; als slechts één partij (althans niet alle partijen) bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig is of zijn, de deskundige dit onderzoek niet mag uitvoeren, tenzij alle partijen zijn uitgenodigd om bij dat onderzoek aanwezig te zijn, en dat uit het rapport moet blijken dat hieraan is voldaan,
- als partijen bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig zijn geweest, uit het rapport moet blijken welke opmerkingen zij hebben gemaakt en welke verzoeken zij hebben gedaan, en hoe de deskundige hierop heeft gereageerd,
3.10.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige moeten verstrekken als de deskundige daarom vraagt, de deskundige toegang moeten verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid moeten geven om het onderzoek te verrichten,
het schriftelijk rapport
3.11.
draagt de deskundige op om uiterlijk vier maanden na het schriftelijk bericht van de griffier over de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend rapport in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, met een gespecificeerde declaratie,
3.12.
wijst de deskundige erop dat:
- uit het schriftelijk rapport moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
- de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, waarna partijen de gelegenheid krijgen om binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
3.13.
bepaalt dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben om op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
overige bepalingen
3.14.
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol zal komen van
woensdag 3 april 2024,
3.15.
draagt de griffier op om de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
- als het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen van beide partijen op een termijn van twee weken of
- na ontvangst ter griffie van het rapport: voor conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde 1] op een termijn van vier weken,
3.16.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Römers en in het openbaar uitgesproken bij vervroeging op 4 oktober 2023.